Zonder bruiloftskleed
Matteüs 22:1-14
De gelijkenis van het
bruiloftskleed betekent voor ons een les met de grootste betekenis. Door
het huwelijk wordt de vereniging van de mensheid met God voorgesteld. Het
bruiloftskleed stelt het karakter voor dat ieder moet bezitten die
gerekend zal worden als gast bij de bruiloft.
In deze
gelijkenis worden, evenals in die van.het grote feestmaal, de uitnodiging
van het evangelie, de verwerping daarvan door de Joden en de oproep van
genade tot de heidenen belicht. Maar de gelijkenis toont van de kant van
hen, die de uitnodiging verwerpen, een ernstiger belediging en een
zwaardere straf. De uitnodiging tot het feest komt van een koning, van
iemand die de macht heeft te bevelen. Het houdt een hoge eer in, maar deze
wordt niet op prijs gesteld. Het gezag van de koning wordt veracht.
Terwijl de uitnodiging van de heer onverschillig werd behandeld, wordt die
van de koning beantwoord met beledigingen en moord. Zij behandelden zijn
slaven met spot, verachting en zelfs moord.
Toen de
heer zag dat zijn uitnodiging werd veronachtzaamd, zei hij dat geen van de
mensen die waren uitgenodigd, aan het feestmaal deel zouden hebben. Maar
voor hen die de koning hadden geminacht, wachtte meer dan alleen
uitsluiting van zijn tegenwoordigheid en zijn feest. "Hij zond zijn legers
uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand."
In beide
gelijkenissen komen er gasten aan de maaltijd, maar de tweede gelijkenis
laat zien dat allen, die de maaltijd bijwonen, een voorbereiding moeten
treffen. Zij die deze voorbereiding hebben nagelaten, worden uitgeworpen.
"De koning kwam binnen om de gasten te overzien en 'hij zag daar iemand
die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zei tot hem: Vriend, hoe zijt gij
hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zei de koning
tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de
buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengekners."
Christus'
discipelen hadden de oproep tot de feestmaaltijd doen horen. Onze Heer had
eerst de twaalf, later de zeventig uitgezonden om te prediken dat het
koninkrijk der hemelen nabij gekomen was, en de mensen op te roepen zich
te bekeren en het evangelie te geloven. Maar aan deze oproep werd geen
gehoor gegeven. Zij die tot de maaltijd waren uitgenodigd, kwamen niet. De
knechten werden later uitgezonden om te zeggen: "Zie, ik heb mijn maaltijd
bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed;
komt tot de bruiloft." Deze boodschap werd aan het joodse volk gebracht na
de kruisiging van Christus, maar het volk, dat beweerde Gods bijzondere
volk te zijn, verwierp het evangelie dat hun in de kracht van de Heilige
Geest werd gebracht. Velen deden dit op heel verachtelijke wijze. Anderen
wonden zich zo op over het aanbod van zaligheid en van genade, omdat zij
de Heer der heerlijkheid hadden verworpen, dat zij zich keerden tegen de
dragers van de boodschap. Er was een zware vervolging. (Hand.8:1) Velen,
zowel mannen als vrouwen, werden gevangengenomen en sommige van de
boodschappers des Heren, zoals Stefanus en Jakobus, werden ter dood
gebracht.
Op deze
wijze bezegelde het Joodse volk zijn verwerping van Gods genade. De
gevolgen waren door Christus in de gelijkenis voorzegd. De koning zond
zijn legers, verdelgde de moordenaars en stak hun stad in brand. Het
oordeel dat uitgesproken was, trof de Joden in de verwoesting van
Jeruzalem en de verstrooiing van het volk.
De derde
oproep tot het feest stelt het brengen van het evangelie aan de heidenen
voor. De koning zei: "De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren
het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen,
die gij aantreft, tot de bruiloft."
De knechten
van de koning die de straat opgingen, "verzamelden allen die zij
aantroffen, zowel slechten als goeden." Het was een heel gemengd
gezelschap. Sommigen hadden in feite niet meer ontzag voor hem die het
feest had bereid dan zij, die de uitnodiging hadden verworpen. Zij die het
eerst waren geroepen, konden zich naar hun mening niet veroorloven enig
werelds voordeel op te offeren om het feestmaal van de koning te kunnen
bijwonen. En bij hen die de uitnodiging aanvaardden waren sommigen die er
alleen op uit waren zichzelf te bevoordelen. Zij waren gekomen om deel te
hebben aan het feest, maar voelden er niets voor de koning te eren.
Toen de koning binnenkwam
om de gasten te overzien, werd de ware aard van allen openbaar. Elke gast
voor het feest was voorzien van een bruiloftskleed. Dit kleed was een
geschenk van de koning. Door het te dragen toonden de gasten hun eerbied
voor hem die het feest had gegeven. Eén man was echter in zijn eigen
gewaad gekleed. Hij had geweigerd de voorbereiding te treffen die door de
koning was geëist Hij weigerde het kleed dat met grote kosten voor hem was
klaargelegd te dragen. Op deze wijze beledigde hij de koning. Op de vraag
van de koning: "Hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed" kon hij
geen antwoord geven. Hij veroordeelde zichzelf. Toen zei de koning: "Bindt
hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis."
Het
onderzoek van de gasten aan de maaltijd heeft betrekking op een
oordeelswerk. De gasten bij het evangeliefeest zijn mensen die zeggen dat
zij God dienen, van wie de namen geschreven staan in het boek des levens.
Maar niet allen die zich christenen noemen, zijn echte discipelen. Eer ten
slotte het loon wordt gegeven, moet worden bepaald wie geschikt is om te
delen in de erfenis van de rechtvaardigen. Deze beslissing moet
plaatsvinden vóór de wederkomst van Christus op de wolken des hemels, want
wanneer Hij komt, is zijn loon met Hem om een ieder te geven naarmate zijn
werk zal zijn. (Openb.22:12) Vóór zijn komst moet dus het karakter van
ieders werk zijn bepaald en ieder van Christus" volgelingen zal worden
beloond overeenkomstig hetgeen hij heeft gedaan.
Terwijl de
mensen nog op de aarde leven vindt in de hemel het werk van het
onderzoekend oordeel plaats. De levens van al Gods volgelingen gaan aan
Gods oog voorbij. Allen worden onderzocht aan de hand van wat in de
hemelse boeken wordt vermeld en op grond van zijn daden wordt het lot van
iedereen voor altijd vastgesteld.
Met het
bruiloftskleed uit de gelijkenis wordt het zuivere, smetteloze karakter
voorgesteld, dat ieder van Christus' volgelingen moet bezitten. De
gemeente is gegeven "zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te
kleden", "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks."
(Openb.19:8; Ef.5:27) De Schrift zegt dat dit linnen de gerechtigheid der
heiligen is. Het is de gerechtigheid van Christus, zijn onbesmet karakter,
dat door het geloof wordt meegedeeld aan allen die Hem als hun
persoonlijke Heiland aanvaarden.
Het witte
kleed der onschuld werd gedragen door onze stamouders, toen zij door God
in het paradijs werden geplaatst. Zij leefden in volmaakte overeenstemming
met Gods wil. Al hun genegenheid was gericht op hun hemelse Vader. Een
heerlijk zacht licht, Gods licht, omhulde het heilig mensenpaar. Dit
gewaad van licht was een zinnebeeld van hun geestelijke gewaad van hemelse
onschuld. Als zij aan God trouw gebleven waren, zouden zij hiermee altijd
bekleed zijn gebleven. Maar toen de zonde zijn intrede deed, maakten zij
zich los van God en het licht, dat hen had omgeven, verdween. Naakt en
beschaamd trachtten zij deze hemelse klederen te vervangen door
vijgebladeren als bedekking aaneen te hechten.
Ditzelfde
hebben de overtreders van Gods wet altijd gedaan sinds de dag dat Adam en
Eva ongehoorzaam zijn geweest. Zij hebben vijgebladeren aaneengehecht om
hun naaktheid, veroorzaakt door de zonde, te bedekken. Zij hebben het
kleed gedragen dat zijzelf hebben vervaardigd. Door hun eigen werken
hebben zij geprobeerd hun zonden te bedekken en zich voor God aanvaardbaar
te maken.
Dit is
echter onmogelijk. Niets van wat de mens kan bedenken, kan de plaats van
zijn verloren kleed van onschuld innemen. Geen bedekking van vijgebladeren,
geen wereldse kleding kan gedragen worden door mensen die met Christus en
de engelen aanzitten aan het avondmaal van het Lam.
Alleen het
kleed dat Christus zelf heeft gegeven kan ons in staat stellen om in Gods
tegenwoordigheid te verschijnen. Dit gewaad, het kleed van zijn eigen
gerechtigheid, zal Christus geven aan ieder berouwvol, gelovig mens. "Ik
raad u aan," zegt Hij, "van Mij te kopen. . . witte klederen, opdat gij
die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde."
(Openb.3:18)
Dit kleed,
geweven op het hemels weefgetouw, bevat geen enkele draad van menselijk
vernuft. Als mens ontwikkelde Christus een volmaakt karakter en Hij biedt
dit karakter ons aan. "Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk
kleed." (Jes.64:6) Alles wat wij van onszelf kunnen doen, is verontreinigd
door de zonde. Maar Gods Zoon is geopenbaard om onze zonde weg te nemen en
in Hem is geen zonde. Zonde wordt omschreven als wetsovertreding. (1
Joh.3:5,4)
Maar
Christus gehoorzaamde elk voorschrift van de wet. Van Zichzelf heeft Hij
gezegd: "Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn
binnenste." Op aarde zei Hij tot zijn discipelen: "Ik heb mijns Vaders
geboden bewaard." (Ps.40:9; Joh.15:18) Door zijn volmaakte gehoorzaamheid
heeft Hij het voor ieder mens mogelijk gemaakt Gods geboden te
gehoorzamen. Als wij ons aan Christus onderwerpen, wordt ons hart één met
zijn hart, onze wil gaat op in zijn wil, onze geest wordt één met zijn
geest en onze gedachten worden aan Hem onderworpen. Wij leiden zijn leven.
Dit wordt bedoeld met het dragen van het kleed van zijn gerechtigheid. Als
de Heer dan op ons neerziet, aanschouwt Hij niet het kleed van
vijgebladeren, niet de naaktheid en misvormdheid van de zonde, maar zijn
eigen kleed van gerechtigheid, de volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet.
De gasten op het
bruiloftsfeest werden door de koning geïnspecteerd. Alleen zij werden
aanvaard die aan de eisen hadden voldaan en het bruiloftskleed droegen.
Dit is ook bei geval met het evangeliefeest. Allen moeten de onderzoekende
blik van de grote Koning doorstaan en alleen zij die het kleed van
Christus' gerechtigheid dragen, worden aangenomen.
Gerechtigheid is goed doen. Allen zullen door hun daden worden geoordeeld.
Ons karakter wordt geopenbaard door wat wij doen. Onze werken tonen of ons
geloof echt is.
Het is voor
ons niet voldoende te geloven dat Jezus geen bedrieger is en dat de
godsdienst van de Bijbel geen handig bedachte fabel is. Het is mogelijk
dat wij geloven dat de naam van Jezus de enige naam onder de ganse hemel
is waardoor de mens gered kan worden, zonder dat wij Hem door het geloof
tot onze persoonlijke Zaligmaker maken. Het is niet voldoende de theorie
van de waarheid te geloven. Het is niet voldoende te belijden dat wij in
Christus geloven en dat onze namen op de ledenlijst van de gemeente staan.
"En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in hem. En hieraan
onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest die Hij ons heeft
gegeven." 'En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn
geboden bewaren." (1 Joh.3:24; 2:3) Dit is het echte bewijs van bekering.
Wat onze belijdenis ook moge zijn, deze heeft geen waarde tenzij Christus
in daden van gerechtigheid wordt geopenbaard.
De waarheid
moet in het hart geplant zijn. Deze moet het verstand beheersen en de
genegenheid besturen. Heel het karakter moet het stempel dragen van Gods
woorden. Elk onderdeel van Gods Woord moet in het dagelijks leven worden
uitgeleefd.
Wie deel
krijgt aan de goddelijke natuur zal in harmonie zijn met Gods grote
maatstaf van gerechtigheid, zijn heilige wet. Aan de hand van deze
maatstaf beoordeelt God de daden der mensen. Dit zal in het oordeel de
toets zijn voor het karakter.
Velen
beweren dat de wet door de dood van Christus is afgeschaft, maar hiermee
spreken zij de woorden van Christus tegen: "Meent niet dat Ik gekomen ben
om de wet of de profeten te ontbinden ... Eer de hemel en de aarde
vergaat, zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan."
(Matth.5:17,18)
Christus
heeft zijn leven gegeven om verzoening te doen voor de zonden van de
mensen. Als de wet afgeschaft had kunnen worden of opzij geschoven kon
worden, had Christus niet behoeven te sterven. Hij heeft door zijn leven
op aarde Gods wet geëerd. Door zijn dood heeft Hij deze wet bevestigd. Hij
heeft zijn leven gegeven als offerande, niet om Gods wet teniet te doen,
of een lagere maatstaf te scheppen, maar om het recht te handhaven, om te
laten zien dat de wet onveranderlijk is en voor eeuwig vaststaat.
Satan had beweerd dat de
mens Gods geboden onmogelijk kon houden. Het is waar dat wij ze uit eigen
kracht niet kunnen gehoorzamen. Maar Christus is in de gedaante van een
mens gekomen en door zijn volmaakte gehoorzaamheid heeft Hij bewezen dat
de mens zolang hij met God verbonden is, elk van Gods geboden kan
gehoorzamen.
"Doch allen
die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te
worden, hun, die in zijn naam geloven." (Joh.1:12) Deze macht schuilt niet
in de mens. Het is Gods macht. Als iemand Christus aanvaardt, ontvangt hij
kracht om het leven van Christus te leiden.
God eist
volmaaktheid van zijn kinderen. Zijn wet is een weergave van zijn eigen
karakter en de maatstaf van ieder karakter. Deze oneindige maatstaf wordt
aan iedereen voorgehouden, opdat er geen vergissing kan ontstaan over het
soort mensen waaruit God zijn koninkrijk wil samenstellen. Christus' leven
op aarde was een volmaakte weergave van Gods wet en wanneer zij, die
beweren dat zij kinderen van God zijn, in hun karakter aan Christus gelijk
worden, zullen zij Gods geboden gehoorzamen. Dan kan de Heer hen
vertrouwen om deel uit te maken van hen die het hemels gezin zullen
vormen. Bekleed met het heerlijk gewaad van Christus' gerechtigheid hebben
zij deel aan het feestmaal van de Koning. Zij hebben recht om deel uit te
maken van de schare die gewassen is door het bloed.
De man die
naar het feestmaal kwam zonder een bruiloftskleed stelt de toestand voor
van velen in onze hedendaagse wereld. Zij zeggen dat zij christenen zijn
en rekenen op de zegeningen en voorrechten van het evangelie. Toch voelen
zij niet de behoefte aan een verandering van karakter. Zij hebben nooit
echt berouw over de zonde gehad. Zij beseffen niet dat zij Christus nodig
hebben en tonen geen geloof in Hem. Zij hebben hun erfelijke of
aangeleerde neigingen tot het kwaad niet overwonnen. Toch menen zij dat
zij van zichzelf goed genoeg zijn en zij vertrouwen op hun eigen
verdiensten in plaats van op Christus. Als hoorders van het Woord komen
zij naar het feestmaal, maar zij hebben het kleed van Christus'
gerechtigheid niet aangedaan.
Velen die
zich christenen noemen zijn niet meer dan menselijke zedepredikers. Zij
hebben die ene gave geweigerd waardoor zij in staat waren Christus te eren
door Hem aan de wereld voor te houden. Voor hen is het werk van de Heilige
Geest vreemd. Zij zijn geen daders van het Woord. De hemelse beginselen
die degenen, die één zijn met Christus onderscheiden van hen, die één zijn
met de wereld, zijn haast niet te ontdekken. De volgelingen van Christus
zijn niet langer een afgezonderd en bijzonder volk. De scheidslijn is
onduidelijk. De mensen onderwerpen zich aan de wereld, haar gewoonten,
praktijken en zelfzucht. De gemeente is naar de wereld overgegaan wat het
overtreden van de wet betreft, terwijl de wereld naar de gemeente had
moeten overgaan in gehoorzaamheid aan de wet. Elke dag wordt de kerk meer
aan de wereld gelijk.
Al deze
mensen verwachten dat zij behouden zullen worden door de dood van
Christus, terwijl zij weigeren zijn zelfopofferend leven te leiden. Zij
prijzen de rijkdom van zijn kosteloze genade en proberen zich te bedekken
met een schijn van gerechtigheid in de hoop de gebreken in hun karakter te
bedekken. Maar op de dag van het oordeel zullen hun pogingen machteloos
blijken.
Christus'
gerechtigheid zal geen enkele zonde die men blijft koesteren bedekken.
Iemand kan in zijn hart een wetsovertreder zijn. Wanneer hij echter geen
zichtbare overtreding begaat, kan hij door de wereld beschouwd worden als
iemand van grote oprechtheid. God ziet echter wat in het hart leeft. Elke
daad wordt beoordeeld naar het motief voor die daad. Alleen wat in
overeenstemming is met de beginselen van Gods wet, kan in het oordeel
bestaan.
God is
liefde. Hij heeft die liefde getoond in het geven van Christus. Toen Hij
zijn eniggeboren Zoon gaf opdat een ieder die in Hem gelooft, niet
verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben, hield Hij niets terug
voor wat Hij had gekocht. Hij heeft heel de hemel gegeven, waaruit wij
kracht en bekwaamheid kunnen putten, zodat wij niet door de grote
tegenstander worden afgestoten of overwonnen. Maar Gods liefde brengt Hem
er niet toe de zonde te verontschuldigen. Hij heeft deze niet in Satan
verontschuldigd, evenmin als Hij dat heeft gedaan in Adam of in Kaïn. Hij
zal dit in geen enkel mens doen. Hij zal onze zonden niet oogluikend
toestaan of onze karaktergebreken over het hoofd zien. Hij verwacht dat
wij in zijn naam zullen overwinnen.
Zij die de
gave van Christus' gerechtigheid verwerpen, verwerpen die
karakterkenmerken die hen tot zonen en dochters van God zouden maken. Zij
verwerpen datgene, wat hen alleen geschikt kan maken voor een plaats
tijdens het bruiloftsfeest.
Toen in de
gelijkenis de koning vroeg: "Hoe zijt gij hier gekomen zonder
bruiloftskleed?", verstomde de man. Zo zal het ook op de grote oordeelsdag
zijn. De mensen kunnen zich nu nog verontschuldigen over de gebreken in
hun karakter, maar op die dag zullen zij geen excuus hebben.
De gemeente
van Christus in deze generatie heeft de grootste voorrechten. De Here
heeft ons steeds meer licht geschonken. Onze voorrechten zijn veel groter
dan die van Gods volk uit vroeger tijden. Niet alleen bezitten wij het
grote licht dat aan Israël is toevertrouwd, wij hebben ook het verdere
bewijs van de grote zaligheid, die Christus ons bracht. Wat voor de Joden
type en zinnebeeld was, is voor ons werkelijkheid. Zij hadden alleen de
geschiedenis van het Oude Testament, wij hebben daarnaast ook het Nieuwe
Testament. Wij hebben de verzekering van een Heiland die gekomen is, een
Heiland die opgestaan is en die boven het open graf van Jozef heeft
gezegd: "Ik ben de opstanding en het leven." In onze kennis van Christus
en zijn liefde is het koninkrijk Gods midden onder ons. Christus wordt ons
geopenbaard in predikaties en van Hem wordt in ons lied gezongen. Het
geestelijk feestmaal staat in overvloed voor ons gereed. Het
bruiloftskleed, dat met oneindige kosten is bereid, wordt iedereen
kosteloos aangeboden. Door Gods boodschappers worden ons de gerechtigheid
van Christus, gerechtigheid door het geloof, de grote en kostbare beloften
in Gods Woord, vrije toegang tot de Vader door Christus, de troost van de
Geest en de absolute zekerheid van eeuwig leven in Gods koninkrijk
aangeboden. Wat zou God voor ons kunnen doen wat Hij niet heeft gedaan in
het klaarmaken van het grote avondmaal, het hemelse feestmaal?
In de hemel
wordt door de dienstdoende engelen gezegd: Het werk dat ons is opgedragen
hebben wij gedaan. Wij hebben de legers van boze engelen weerhouden. Wij
hebben helderheid en licht gebracht in het leven van de mensen, en hun
herinnering aan Gods liefde in Jezus verlevendigd. Wij hebben hun ogen
gericht op het kruis van Christus. Hun harten zijn diep bewogen door een
besef van de zonde, waardoor Gods Zoon is gekruisigd. Zij waren overtuigd.
Zij hebben gezien welke stappen zij moesten doen om zich te bekeren. Zij
hebben de macht van het evangelie gevoeld. Hun harten zijn vertederd bij
het zien van de liefde van God. Zij hebben de schoonheid van Christus'
karakter aanschouwd. Maar bij velen was dit vergeefs. Zij wilden hun eigen
gewoonten en karakter niet prijsgeven. Zij wilden hun aardse gewaden niet
afleggen om bekleed te worden met het gewaad van de hemel. Hun harten
waren vol hebzucht. Hun liefde voor de wereld was groter dan hun liefde
voor God.
De dag van
de uiteindelijke beslissing zal ernstig zijn. De apostel Johannes
beschrijft deze dag in een profetisch vergezicht: "Ik zag een grote witte
troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de
hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de
doden, de kleinen en de groten, staande voor de troon en er werden boeken
geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de
doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven
stond, naar hun werken." (Openb.20:11,12)
Op die dag
zal de terugblik droevig zijn als de mensen oog in oog staan met de
eeuwigheid. Het hele leven zal zich voor hun blik ontrollen zoals het is
geweest. De genoegens van de wereld, rijkdom en eer zullen dan niet
belangrijk schijnen. De mensen zullen zien dat alleen de gerechtigheid die
zij veracht hebben, waarde heeft. Zij zullen zien dat zij hun karakter
hebben gevormd onder de bedrieglijke verleidingen van de Satan. De gewaden
die zij hebben gekozen, zijn het teken van hun trouw aan de eerste grote
afvallige. Dan zullen zij de gevolgen van hun keus beseffen. Zij zullen
weten wat het wil zeggen Gods geboden te overtreden.
Er zal dan
geen genadetijd meer zijn om zich gereed te maken voor de eeuwigheid. In
dit leven moeten wij ons bekleden met het kleed van Christus'
gerechtigheid. Dit is onze enige kans om een karakter te vormen voor het
tehuis, dat Christus bereid heeft voor hen die zijn geboden gehoorzamen.
De tijd van
genade spoedt zich ten einde. Het einde is nabij. De waarschuwing
weerklinkt: "Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door
roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud en die dag niet
plotseling over u kome als een strik." (Luc.21:34) Wacht u, dat u niet
onvoorbereid bent. Wacht u dat u niet op het feest van de Koning zult
worden gevonden zonder het bruiloftskleed.
"Op een uur
dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen." (Matth.24:44)
"Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt
wandele en zijn schaamte niet gezien worde." (Openb.16:15)
(Lessen uit het leven v. alledag (hoofdst.24 - E.G.White)