Met dreigende
blikken vielen ze hem in de rede en vroegen hem waarom Hij op de
sabbatdag zijn bed droeg. Zij herinnerden hem er streng aan, dat het
niet geoorloofd was, op de dag des Heren lasten te dragen. In zijn
vreugde had de man vergeten dat het sabbat was; hij had het niet te
veroordelen gevonden, het bevel op te volgen van iemand die zulk een
kracht Gods bezat. Hij antwoordde vrijmoedig: "Die mij gezond gemaakt
heeft, die heeft tot mij gezegd - Neem uw matras op en ga uws weegs."
(Joh.5:11) Zij vroegen hem, wie het was die dat gedaan had, maar hij kon
het niet zeggen. Deze oversten wisten heel goed, dat er maar Eén was Die
getoond had in staat te zijn dit wonder te verrichten; maar ze wilden
een rechtstreeks bewijs hebben, dat het Jezus was, opdat ze Hem zouden
kunnen veroordelen als een sabbatschender. Naar hun oordeel had Hij niet
alleen de wet overtreden door een zieke op de sabbat te genezen, maar
Hij had ook heiligschennis gepleegd door hem bevel te geven Zijn bed weg
te dragen.
De Joden hadden de wet zó verdraaid, dat ze er een slavenjuk van gemaakt
hadden. Hun zinloze inzettingen waren tot een spreekwoord geworden bij
de andere volken. In het bijzonder de sabbat was omheind door allerlei
onzinnige beperkingen. Hij was voor hen geen verlustiging, niet de
heilige dag des Heren van gewicht. De schriftgeleerden en Farizeeën
hadden de viering van de sabbat tot een ondragelijke last gemaakt. Het
was een Jood niet toegestaan een vuur aan te steken of zelfs ook maar
een kaars te ontsteken op de sabbat. Als een gevolg daarvan waren de
mensen afhankelijk van heidenen voor het verrichten van vele diensten
die ze volgens hun inzettingen zelf niet mochten doen. Zij dachten er
niet over na dat, wanneer die dingen zondig waren om te doen, de mensen
die anderen in dienst namen om ze te verrichten, even zondig waren als
wanneer ze het werk zelf gedaan hadden. Ze dachten dat het heil beperkt
was tot de Joden en dat de toestand van anderen, die reeds hopeloos was,
niet erger gemaakt kon worden. Maar God heeft geen geboden gegeven die
niet door allen gehoorzaamd kunnen worden. Zijn wetten geven geen
goedkeuring aan onredelijke en zelfzuchtige beperkingen.
In de tempel
ontmoette Jezus de man die genezen was. Hij was daarheen gekomen om een
zondoffer te brengen en ook een dankoffer voor de grote genade die hij
ontvangen had. Toen Hij hem onder de tempelgangers aantrof, maakte Jezus
Zich bekend met de waarschuwende woorden: "Zie, gij zijt gezond geworden
; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome." (Joh.5:14)
De genezen man was buiten zichzelf van vreugde toen hij zijn Verlosser
ontmoette. Onwetend aangaande de vijandschap tegen Jezus, vertelde hij
aan de Farizeeën die hem daarnaar gevraagd hadden, dat Hij het was, Die
hem genezen had. "En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij
deze dingen op sabbat deed." (Joh.5:16)
Jezus werd voor
het Sanhedrin gebracht om Zich te verantwoorden wegens beschuldiging van
sabbatschending. Indien de Joden in die tijd een zelfstandige natie
waren geweest, zou een dergelijke beschuldiging hun doel gediend hebben
om Hem ter dood te brengen. Dit werd verhinderd door het feit dat zij
onderworpen waren aan de Romeinen. De Joden hadden niet de macht een
doodvonnis te voltrekken, en de beschuldigingen die tegen Christus
ingebracht werden, zouden geen gewicht in de schaal leggen in een
Romeinse rechtszitting. Er waren echter andere zaken die zij daardoor
trachtten te bereiken. Niettegenstaande hun pogingen om Zijn arbeid te
verijdelen, was Christus bezig zelfs in Jeruzalem een grotere invloed
over het volk te krijgen dat zijzelf hadden. Grote scharen die geen
belang stelden in de heftige toespraken van de rabbi's, werden door Zijn
leer aangetrokken. Ze konden Zijn woorden begrijpen, en hun hart werd
daardoor verwarmd en vertroost. Hij sprak over God, niet als een wrekend
Rechter, maar als een tedere Vader, en Hij openbaarde het beeld Gods
door dat Zelf te weerspiegelen. Zijn woorden waren als balsem voor de
gewonde geest. Zowel door Zijn woorden als door Zijn genadewerken
verbrak Hij de terneerdrukkende macht van oude overleveringen en door
mensen gemaakte geboden, en Hij bracht de liefde Gods naar voren in haar
onuitputtelijke volheid.
In een van de vroegste profetieën
aangaande Christus staat geschreven:
"De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn
voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn."
(Gen.49:10)
Het volk verzamelde zich rondom Christus. De gunstig gestemde harten van
de menigte namen de lessen van liefde en welwillendheid liever aan dan
de strenge ceremoniën die door de priesters vereist werden. Indien de
priesters en rabbi's niet tussenbeide gekomen waren, zou Zijn leer een
hervorming hebben teweeggebracht zoals deze wereld die nog nooit heeft
gezien. Maar om hun eigen macht te handhaven, besloten de leiders de
invloed van Jezus te ondermijnen. De tegen Hem ingebrachte beschuldiging
voor het Sanhedrin en een openlijke veroordeling van Zijn leer zouden
tot dat doel bijdragen; want het volk had nog steeds grote eerbied voor
hun geestelijke leiders. Een ieder die het waagde de inzettingen van de
rabbi's te veroordelen, of trachtte de last die zij het volk opgelegd
hadden, te verlichten, werd beschouwd als niet alleen schuldig te zijn
aan godslastering, maar ook aan verraad. Op deze gronden hoopten de
rabbi's wantrouwen tegen Christus op te wekken. Zij stelden Hem voor als
iemand die trachtte de gevestigde gewoonten te veranderen, en zodoende
verdeeldheid onder het volk te brengen en de weg te bereiden voor een
volkomen onderwerping door de Romeinen.
Maar de plannen voor welker
vervulling de rabbi's zo ijverig werkten, vonden hun oorsprong in een
andere raad dan die van het Sanhedrin. Nadat het Satan mislukt was
Christus in de woestijn te overwinnen, bracht hij al zijn krachten samen
om Hem tegen te werken in Zijn dienstwerk en indien mogelijk zijn arbeid
te verijdelen. Wat hij niet kon bereiken door een directe, persoonlijke
poging, besloot hij nu te volbrengen door strategie. Zodra hij zich
teruggetrokken had na de strijd in de woestijn, werkte hij in een
raadsvergadering met de engelen die zijn bondgenoten waren, zijn plannen
uit om het denken van het Joodse volk nog, verder te verblinden, opdat
ze hun Verlosser niet zouden herkennen. Hij stelde het plan op, te
werken door middel van zijn menselijke vertegenwoordigers in de
godsdienstige wereld door hen te bezielen met zijn eigen vijandschap
tegen de Verdediger der waarheid. Hij zou hen ertoe brengen Christus te
verwerpen en Zijn leven zo bitter mogelijk te maken, in de hoop dat hij
Hem zou ontmoedigen in Zijn werk. En de leiders van Israël werden de
instrumenten van Satan in zijn oorlog tegen de Heiland.
Jezus was gekomen
om "een grote, heerlijke onderwijzing te geven." (Jes.42:21) Hij zou de
waardigheid van de wet niet verminderen, maar verhogen. De Schrift zegt
- "Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot Hij op aarde het
recht zal hebben gebracht." (Jes.42:4) Hij was gekomen om de sabbat te
bevrijden van die zware last van inzettingen die deze dag tot een vloek
in plaats van een zegen gemaakt hadden.
Om deze reden had
Hij de sabbat gekozen om Zijn genezingswerk in Bethesda te verrichten.
Hij had de zieke man evengoed op een andere dag van de week kunnen
genezen; of Hij had hem eenvoudig kunnen genezen, zonder hem te zeggen
zijn bed mee te nemen. Maar dit zou Hem niet de gelegenheid hebben
gegeven die Hij wilde verkrijgen. Iedere daad in het leven van Christus
hier op aarde had een wijze bedoeling. Alles wat Hij deed, was
belangrijk om de daad zelf en om de les die daarmee verbonden was. Onder
de zieken bij het badwater had Hij het ergste geval uitgekozen om daarin
Zijn genezende kracht te tonen., en Hij beval de man zijn bed door de
stad te dragen om op die wijze het grote werk dat aan hem gedaan was,
openbaar te maken. Dit zou de vraag doen rijzen, war volgens de wet
geoorloofd was om op sabbat te doen, en zou voor Hem de weg openen om de
beperkingen van de Joden met betrekking tot de dag des Heren te laken,
en hun overleveringen nutteloos te verklaren.
Jezus verkondigde hun, dat het brengen van verlichting aan lijdenden in
overeenstemming was met het sabbatgebod. Het was in harmonie met het
werk van de engelen Gods, die voortdurend afdalen en opstijgen tussen
hemel en aarde om de lijdende mensheid te dienen. Jezus verklaarde:
"Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook." (Jes.5:17) Alle dagen
behoren God. toe; daarin moeten Zijn plannen voor het menselijk geslacht
ten uitvoer gebracht worden. Indien de uitleg, die de Joden van de wet
gaven, juist was, dan was het een fout van Jehova, door Wiens werk ieder
levend wezen tot stand gebracht en in stand gehouden is sinds Hij eerst
de aarde gegrondvest heeft; dan had Hij Die Zijn werk goed noemde en de
sabbat instelde om de voltooiing daarvan te gedenken, een einde moeten
maken aan Zijn werk en de nooit-eindigende omloop van het heelal moeten
stilzetten.
Moet God de zon
verbieden haar werk op sabbat te verrichten, haar levenwekkende stralen
stopzetten zodat ze de aarde niet verwarmen en de plantengroei niet
voeden? Moet het stelsel van de werelden gedurende die heilige dag
stilstaan? Zou Hij de beken bevel moeten geven de akkers en wouden niet
meer te bevochtigen, en de golven der zee moeten zeggen hun eindeloos eb
en vloed stil te houden? Moeten de tarwe en de maïs ophouden te groeien,
moet de rijpende tros zijn purperen gloed uitstellen ? Moeten de bomen
en bloemen geen knoppen en bloesem voortbrengen op de sabbat?
Indien dat het geval was, zou de mens de vruchten der aarde en de
zegeningen die het leven aantrekkelijk maken, moeten missen. De natuur
moet zijn onveranderlijke loop voortzetten. God zou geen ogenblik Zijn
hand kunnen terugtrekken of de mens zou wegkwijnen en sterven. En ook;
de mens heeft een werk te doen op deze dag. Men moet zorgen voor de
noodzakelijke dingen van het leven, de zieken moeten verzorgd worden in
de noden van de behoeftigen moet voorzien worden. Hij zal niet
onschuldig gehouden worden die nalaat de lijdenden op sabbat te helpen.
Gods heilige rustdag is gemaakt voor de mens, en werken der
barmhartigheid zijn volkomen in harmonie met de opzet daarvan. Het
verlangen dat Zijn schepselen een uur pijn zullen lijden die verlicht
zou kunnen worden op de sabbat of op enig andere dag.
Van God wordt
zelfs op de sabbat meer gevraagd dan op andere dagen. Zijn kinderen
laten dan hun dagelijkse arbeid rusten, en brengen hun tijd door met
overdenking en aanbidding. Zij vragen Hem meer gunsten op de sabbat dan
op andere dagen. Zij vragen Zijn bijzondere aandacht. Zij smeken om Zijn
meest uitgelezen zegeningen. God wacht niet tot de sabbat voorbij is
voordat Hij ons die zegeningen schenkt. Het werk van de hemel houdt
nooit op, en ook de mens moet nooit rusten van goeddoen. De sabbat is
niet bedoeld als een tijd van nutteloze ledigheid. De wet verbiedt tot
het aardse behorende arbeid op de rustdag des Heren; de arbeid waardoor
wij in ons levensonderhoud voorzien, moet ophouden geen arbeid voor
werelds genoegen of voordeel is op die dag gewettigd maar zoals God
rustte van Zijn scheppingswerk, en op de sabbat rustte en die zegende,
zo moet ook de mens zijn dagelijkse bezigheden achterwege laten, en die
gewijde uren besteden aan gezonde rust, aanbidding en heilige werken.
Het werk dat Christus deed, het genezen van zieken, was volkomen in
harmonie met de wet. De sabbat werd daardoor geëerd.
Jezus maakte er aanspraak op, dat Hij gelijke rechten had als God voor
het verrichten van een werk dat even heilig was en van dezelfde aard als
het werk waarmee de Vader in de hemel bezig was. Maar de Farizeeën
werden daardoor nog meer vertoornd. Hij had, naar hun opvattingen, niet
alleen de wet verbroken, maar door het feit dat Hij God "Zijn eigen
Vader" (Joh.5:18) noemde, ook verklaard, dat Hij God gelijk was.
Het gehele Joodse
volk noemde God hun Vader, daarom hadden ze niet zo vertoornd behoeven
te zijn, indien Christus het had doen voorkomen alsof Hij in dezelfde
verhouding tot God stond. Maar ze beschuldigden Hem van godslastering,
en toonden daarmee aan, dat ze begrepen dat Hij deze aanspraak in de
hoogste zin van het woord maakte.
Deze tegenstanders van Christus vonden geen argumenten tegen de
waarheden die Hij tot hun geweten liet spreken. Ze konden alleen hun
gewoonten en overleveringen aanhalen, en die schenen zwak en geesteloos
vergeleken met de argumenten die Jezus putte uit het Woord van God en de
nooit eindigende kringloop der natuur. Indien de rabbi's enig verlangen
hadden gehad om licht te ontvangen, dan zouden ze ervan overtuigd zijn
geworden dat Jezus de waarheid sprak. Maar ze ontweken datgene wat Hij
zei over de sabbat, en trachtten de woede tegen Hem op te wekken omdat
Hij er aanspraak op maakte God gelijk te zijn. De razernij van de
oversten kende geen grenzen. Indien zij het volk niet gevreesd hadden,
zouden de Priesters en de rabbi's Jezus daar ter plaatse gedood hebben.
Maar de gevoelens van het volk te Zijnen gunste waren zeer sterk. Velen
zagen in Jezus de vriend die hun ziektes genezen had en hun smart
verlicht, en zij verdedigden Zijn genezing van de ziekte in Bethesda,.
Daarom waren de leiders genoodzaakt hun haat voorlopig te bedwingen.
Jezus verweerde Zich tegen de beschuldiging van godslastering. Mijn
gezag, zei Hij, om het werk te doen waarvan gij Mij beschuldigt, is, dat
Ik de Zoon van God ben, één met Hem in aard, in wil en in bedoelen. In
al Zijn werken van schepping en voorziening, werk Ik met God samen. "De
Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen."
(Joh.5:19) De Priesters en rabbi's berispten de Zoon van God juist voor
het werk waartoe Hij in de wereld gekomen was. Door hun zonden hadden ze
zich afgescheiden van God, en gingen in hun trots onafhankelijk van Hem
hun gang. Zij meenden dat ze van zichzelf in alles bekwaam genoeg waren,
en gevoelden geen behoefte aan een hogere wijsheid om hun werken
richting te geven. Maar de Zoon van God was onderworpen aan de wil des
Vaders en afhankelijk van Zijn kracht. Zó volkomen was Christus
ontledigd van Zichzelf, dat Hij geen plannen voor Zichzelf maakte. Hij
aanvaardde Gods plannen voor Hem, en dag aan dag ontvouwde de Vader Zijn
plannen. Zo moeten ook wij ons verlaten op God, opdat ons leven
eenvoudig de verwezenlijking van Zijn wil kan zijn.
Toen Mozes op het punt stond het heiligdom te bouwen als een
verblijfplaats van God, kreeg hij opdracht alle dingen te maken naar het
voorbeeld dat hem op de berg getoond was. Mozes was vol ijver om Gods
werk te doen; de begaafdste en bekwaamste mannen waren daar om zijn
aanwijzingen uit te voeren. Toch mocht hij geen belletje, geen
granaatappel, geen kwastje, geen koord, geen gordijn, of enig vat van
het heiligdom anders maken dan het voorbeeld dat hem getoond was. God
riep hem de berg op te komen en openbaarde hem de hemelse dingen. De
Here overlaadde hem met Zijn eigen heerlijkheid, zodat hij het voorbeeld
zou kunnen zien, en daarnaar werden alle dingen gemaakt. Zo had Hij ook
aan Israël, van wie Hij verlangd had dat ze Zijn huis maakten, Zijn
heerlijke ideaal van een karakter geopenbaard. Het voorbeeld werd hun
getoond op de berg toen de wet werd gegeven vanaf Sinaï, en toen de Here
aan Mozes voorbijging en uitriep : "Here, Here, God, barmhartig en
genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, Die
goedertierenheid bestendigt aan duizenden, Die ongerechtigheid,
overtreding en zonde vergeeft." (Ex.34:6,7)
Israël had Zijn
eigen weg gekozen. Ze hadden niet gebouwd volgens het voorbeeld; maar
Christus, de ware tempel waarin God woonde, bracht ieder onderdeel van
Zijn aardse leven in overeenstemming met Gods ideaal. Hij zei: "Ik heb
lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste."
(Ps.40:9) Zo moeten ook onze karakters gebouwd worden "tot een woonstede
Gods in de Geest." (Ef.2:22) En wij moeten alles maken »naar het
voorbeeld" (Hebr.8:5), naar Hem Die "voor u geleden heeft en u een
voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in Zijn voetstappen zoudt treden."
(1 Petr.2:21)
De woorden van Christus leren ons, dat we onszelf moeten zien als
onscheidbaar verbonden met onze Vader in de hemelen. In welke positie we
ook zijn, we zijn afhankelijk van God, Die ieders lot in Zijn handen
houdt. Hij heeft ons ons werk aangewezen en heeft ons talenten
geschonken en middelen om dat werk te verrichten. Zolang wij ons
onderwerpen willen aan God en vertrouwen op Zijn kracht en wijsheid,
zullen we op veilige paden geleid worden, om het ons toegedachte aandeel
in Zijn grote plan te vervullen. Maar degene die vertrouwt op eigen
wijsheid en kracht, scheidt zichzelf van God af. In plaats van met
Christus samen te werken, brengt hij het plan van de vijand van God en
mensen ten uitvoer.
De Heiland vervolgde: "Want wat Deze (de Vader) doet, dat doet ook de
Zoon evenzo... Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo
doet ook de Zoon leven wie Hij wil." (Joh.5:19,21)
De Sadduceeën
geloofden, dat er geen opstanding des vlezes is; maar Jezus deelt hun
mee, dat één van de belangrijkste werken van Zijn Vader het opwekken van
de doden is, en dat Hijzelf de kracht heeft om hetzelfde werk te doen.
"De ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God
zullen horen, en die haar horen, zullen leven." (Joh.5:25) De Farizeeën
geloofden in de opstanding van de doden. Christus verklaart, dat op
datzelfde ogenblik de kracht die leven geeft aan de doden, onder hen is,
en dat zij de openbaring daarvan zullen aanschouwen. Het is diezelfde
opwekkingskracht die leven geeft aan de ziel die dood is door
"overtredingen en zonden." (Ef.2:1) Die geest des levens in Christus
Jezus, "de kracht Zijner opstanding" (Fil.3:10), maakt de mens "vrij...
van de wet der zonde en des doods." (Rom.8:2),
De heerschappij van de boze is verbroken, en door het geloof wordt de
ziel voor zonde bewaard. Hij die zijn hart openstelt voor de Geest van
Christus, krijgt deel aan die geweldige kracht die zijn lichaam uit het
graf zal doen herrijzen.
De nederige Man
van Nazareth doet Zijn ware adel gelden. Hij rijst uit boven het
mensdom, werpt de schijn van zonde en schande van Zich af, en staat daar
geopenbaard, de Ene aan Wie de engelen eer bewijzen, de Zoon van God,
één met de Schepper van het heelal. Zijn toehoorders zijn met stomheid
geslagen. Niemand heeft ooit zulke woorden gesproken als Hij, of zich
met zulk een koninklijke majesteit gedragen. Wat Hij zegt, is helder en
duidelijk, en geeft een volledige verklaring van Zijn zending en de
plicht der wereld. "Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het
gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij
de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, Die Hem
gezonden heeft... Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft
Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf. En Hij heeft Hem
macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is."
(Joh.5:22,23,26,27)
De priesters en
oversten hadden zichzelf aangesteld als rechters om het werk van
Christus te veroordelen, maar Hij verklaarde Zelf hun Rechter te zijn en
de Rechter van de gehele wereld. De wereld is aan Christus opgedragen,
en door Hem is iedere zegening van God tot het gevallen mensengeslacht
gekomen. Hij was zowel vóór als na Zijn menswording de Verlosser. Zodra
er zonde ontstond, was er een Heiland. Hij heeft licht en leven
gegeven aan allen, en naar de mate van het licht dat gegeven is, zal
ieder geoordeeld worden. En Hij Die het licht gegeven heeft, Hij die de
ziel met de tederste smeekbeden gevolgd heeft en de ziel trachtte te
winnen uit de zonde voor de heiligheid, is tegelijkertijd haar Pleiter
en haar Rechter. Vanaf het begin van de grote strijd in de hemel heeft
Satan zijn zaak staande gehouden door bedrog; en Christus heeft gewerkt
om zijn listen te ontmaskeren en zijn kracht te breken. Hij is het Die
de bedrieger tegemoet is getreden en door alle eeuwen heen getracht
heeft zijn gevangenen aan zijn greep te ontworstelen, Hij zal het
oordeel vellen over iedere ziel. En God "heeft Hem macht gegeven om
gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is". (Joh.5:27) Omdat
Hij de beker van menselijke bezoeking en verleiding tot op de bodem toe
heeft gedronken en de zwakheden en zonden der mensen begrijpt; omdat Hij
voor ons de verleidingen van Satan zegevierend heeft weerstaan, en op
rechtvaardige en liefdevolle wijze zal oordelen over de zielen tot wier
redding Zijn eigen bloed vergoten werd - daarom is de Zoon des mensen
aangewezen om gericht te houden.
Doch Christus kwam niet om te oordelen, maar om te redden. "Want God
heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld
veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde" (Joh.3:17), En
voor het Sanhedrin verklaarde Jezus: "Wie Mijn woord hoort en Hem
gelooft Die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het
oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven." (Joh.5:24)
Terwijl Hij tot
Zijn toehoorders zei, dat ze zich niet moesten verwonderen, gaf Christus
hun een nog wijdere blik in de geheimenis van de toekomst. "De ure
komt", zei Hij, "dat allen die in de graven Zijn naar Zijn stem zullen
horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de
opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding
ten oordeel." (Joh.5:28,29)
Op deze verzekering betreffende een toekomstig leven had Israël reeds
zolang gewacht, en ze hadden gehoopt dat te ontvangen bij de komst van
de Messias. Het enige licht dat de somberheid van het graf kan
verlichten scheen op hen. Maar eigenzinnigheid is blind. Jezus had de
inzettingen van de rabbi's met voeten getreden en hun gezag genegeerd,
en zij wilden niet geloven.
De tijd, de
plaats, de gelegenheid, de gespannen gevoelens die de vergadering
doordrongen, alles werkte mee om de woorden van Jezus voor het Sanhedrin
nog indrukwekkender te maken. De hoogste godsdienstige autoriteiten van
het volk zochten het leven van Hem Die van Zichzelf verklaarde de
Hersteller van Israël te zijn. De Here van de sabbat werd voor een
aardse rechtbank gedaagd om te antwoorden op de beschuldiging van
verbreking van de sabbatswet. Toen Hij onbevreesd verklaarde wat Zijn
zending was, keken Zijn rechters met verbazing en woede naar Hem; maar
ze vonden geen antwoord op Zijn woorden. Ze konden Hem niet veroordelen,
Hij ontkende dat de priesters en rabbi's het recht hadden Hem te
ondervragen of zich in Zijn werk te mengen. Met een dergelijk gezag
waren ze niet bekleed. Hun aanspraken waren gebaseerd op hun eigen trots
en aanmatiging. Hij weigerde te bekennen dat Hij Zich schuldig had
gemaakt aan wat ze Hem ten laste legden, en liet zich niet door hen
ondervragen. In plaats van Zijn verontschuldigingen te maken voor de
daad waarover ze klaagden, of te verklaren waarom Hij dat gedaan had,
keerde Jezus Zich tegen de oversten, en de beschuldigde werd de
beschuldiger. Hij berispte hen om de hardheid van hun hart en hun
onwetendheid betreffende de Schriften. Hij verklaarde dat zij het Woord
van God verworpen hadden, aangezien zij Hem Die door God gezonden was,
verworpen hadden. "Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin
eeuwig leven te hebben, en deze zijn her welke van Mij getuigen."
(Joh.5:39)
Op iedere bladzijde, of het nu geschiedenis, gebod of profetie is,
stralen de Schriften van het Oude Testament de heerlijkheid van de Zoon
van God uit. Voor zover God dit had ingesteld, was het gehele Joodse
stelsel één hechte profetie van het evangelie. Van Christus "getuigen
alle profeten." (Hand.10:43)
Vanaf de belofte
die werd gegeven aan Adam, langs de gehele lijn van aartsvaders en het
wetsbestel, maakte het heerlijke licht van de hemel de voetsporen van de
Verlosser duidelijk zichtbaar. Zieners zagen hoe de Ster van Bethlehem,
de Silo zou komen, toen toekomstige dingen in een geheimzinnige
opeenvolging aan hen voorbijtrokken. In ieder offer werd de dood van
Christus getoond. Met iedere wolk van wierook steeg Zijn gerechtigheid
omhoog. Door iedere bazuin die tijdens het jubeljaar geblazen werd, werd
Zijn naam verkondigd. In de ontzagwekkende geheimenis van her heilige
der heiligen vertoefde Zijn heerlijkheid.
De Joden bezaten
de Schriften, en veronderstelden dat zij in een louter uiterlijke kennis
van her Woord het eeuwige leven hadden. Maar Jezus zei : "Zijn woord
hebt gij niet blijvend in u" (Joh.5:38) Nadat zij Christus verworpen
hadden in Zijn Woord, verwierpen ze Hem ook in eigen persoon. "Gij wilt
tot Mij niet komen om leven te hebben", (Joh.5:40) zei Hij.
De Joodse leiders
hadden de onderwijzingen bestudeerd van de profeten betreffende het
koninkrijk van de Messias; maar ze hadden dit niet gedaan met een
oprecht verlangen om de waarheid te leren kennen, maar met her doel,
daarin een getuigenis te vinden om hun eerzuchtige verwachtingen te
ondersteunen. Toen Christus kwam op een wijze die tegengesteld was aan
hun verwachtingen, wilden ze Hem niet aannemen; en om zichzelf te
rechtvaardigen, trachtten ze te bewijzen, dar Hij een bedrieger was.
Toen ze eenmaal hun voeten op dat pad gezet hadden, was her gemakkelijk
voor Satan om hun tegenstand tegen Christus sterker te maken. Juist de
woorden die aangenomen hadden moeten worden als een bewijs voor Zijn
goddelijkheid, werden tegen Hem uitgelegd. Op deze wijze veranderden ze
de waarheid Gods in een leugen, en hoe meer rechtstreeks de Heiland tot
hen sprak in Zijn genadewerken, des te vastberadener weerstonden ze het
licht.
Jezus zei : "Eer van mensen behoef Ik niet." (Joh.5:41) Hij verlangde
niet de protectie van her Sanhedrin, niet hun goedkeuring. Hun bijval
zou Hem niet eren. Hij was bekleed met de eer en het gezag van de Hemel.
Indien Hij dat gewenst had, zouden de engelen gekomen zijn om Hem eer te
bewijzen; de Vader zou wederom getuigd hebben van Zijn goddelijkheid.
Maar ter wille van henzelf, ter wille van het volk waarvan zij de
leiders waren, verlangde Hij dat de Joodse leiders Zijn karakter zouden
opmerken en de zegeningen zouden ontvangen, waartoe Hij gekomen was voor
hen.
"Ik ben gekomen in
de naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt
in zijn eigen naam, die zult gij aannemen." (Joh.5:43) Jezus kwam op
gezag van God, Hij droeg Zijn beeld, vervulde Zijn Woord, en zocht Zijn
eer; toch werd Hij niet aangenomen door de leiders van Israël ; maar
wanneer er anderen zouden komen die het karakter van Christus zouden
voorwenden maar die aangedreven werden door hun eigen wil en die hun
eigen eer zochten, die zouden aangenomen worden. En waarom? Omdat hij
die zijn eigen eer zoekt, een beroep doet op het verlangen naar
zelfverheffing in anderen. Aan een dergelijk beroep konden de Joden
gehoor geven. Ze zouden de valse leraar ontvangen omdat hij hun trots
vleide door zijn goedkeuring te hechten aan hun geliefkoosde meningen en
overleveringen. Maar de leer van Christus kwam niet overeen met hun
ideeën. Deze leer was geestelijk en verlangde zelfopoffering; daarom
wilden ze die niet aannemen. Ze kenden God niet, en voor hen was Zijn
stem, die sprak door Christus, de stem van een vreemdeling.
Herhaalt zich
datzelfde niet in onze tijd? Zijn er niet velen, zelfs. godsdienstige
leiders, die hun harten verharden tegen de Heilige Geest, waardoor ze
het onmogelijk maken de stem van God te herkennen? Verwerpen zij niet
het Woord van God, om zich te kunnen vasthouden aan hun eigen
overleveringen?
"Indien gij Mozes geloofdet", zei Jezus, "zoudt gij ook Mij geloven,
want hij heeft van Mij geschreven. Maar indien gij zijn geschriften niet
gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven?" (Joh.5:46) Het was Christus
Die door Mozes tot Israël had gesproken. Indien zij geluisterd hadden
naar de goddelijke stem die door hun grote leider sprak, zouden ze die
stem herkend hebben in hetgeen Christus leerde. Indien zij Mozes geloofd
hadden, zouden ze Hem geloofd hebben van wie Mozes schreef.
Jezus wist dat de priesters en de rabbi's vastbesloten waren Hem het
leven te benemen; toch verklaarde Hij hen duidelijk Zijn eenheid met de
Vader en Zijn verhouding tot de wereld. Zij zagen dat hun tegenstand
tegen Hem niet te verontschuldigen was, maar hun moordzuchtige haat werd
niet geblust. Vrees beving hen, toen ze getuige waren van de
overtuigende kracht die met Zijn dienstwerk gepaard ging; maar zij
weerstonden Zijn smeekbeden en sloten zichzelf op in duisternis.
Ze waren duidelijk
niet erin geslaagd het gezag van Jezus omver te werpen, of de eerbied en
aandacht van het volk, waarvan er velen overtuigd werden door Zijn
woorden, van Hem af te wenden. De leiders zelf hadden een diepe
veroordeling gevoeld toen Hij hen in hun geweten ten volle bewust deed
worden van hun schuld; dit echter maakte hen alleen nog verbitterder
jegens Hem. Ze waren vastbesloten Hem van het leven te beroven. Ze
zonden boodschappers door het gehele land om de mensen te waarschuwen
tegen Jezus, zeggende dat Hij een bedrieger was. Er werden spionnen
uitgezonden om op Hem te letten, en te vertellen wat Hij zei en deed. De
dierbare Heiland stond nu heel stellig in de schaduw van het kruis.
(Wens der eeuwen - E.G.White)