"Hij moet
wassen" (18)
Een tijdlang was de invloed
van de Doper op het volk groter geweest dan die van de oversten, priesters
of vorsten. Wanneer hij zichzelf had aangekondigd als de Messias, en een
opstand tegen Rome had georganiseerd, zouden priesters en volk zich onder
zijn banier geschaard hebben. Satan had gereed gestaan iedere overweging
die de eerzucht van veroveraars der wereld aanspreekt, aan Johannes de
Doper op te dringen. Maar met het bewijs van zijn macht voor ogen, had hij
standvastig de prachtige omkoopprijs geweigerd. De aandacht die op hem
gevestigd was, had hij op een Ander gericht.
Nu zag hij hoe het getij van
populariteit zich van hem afkeerde en zich op de Heiland richtte. Iedere
dag werd de schare die rondom hem was, minder. Toen Jezus van Jeruzalem
naar het gebied van de Jordaan kwam, stroomde de menigte samen om Hem te
horen. Het aantal van Zijn discipelen werd dagelijks groter. Velen kwamen
om gedoopt te worden, en daar Christus Zelf niet doopte, stond Hij de
bediening van die instelling toe aan Zijn discipelen. Op deze wijze zette
Hij Zijn zegel op de zending van Zijn voorloper. Maar de discipelen van
Johannes keken met jaloersheid naar de toenemende populariteit van Jezus.
Ze stonden klaar om Zijn werk te bekritiseren, en het duurde niet lang of
ze vonden daartoe de gelegenheid. Er ontstond een vraag tussen hen en de
Joden, of de doop in staat was de
ziel te reinigen van zonden ;
zij hielden vol, dat de doop van Jezus in wezen verschillend was van die
van Johannes. Al spoedig geraakten ze in discussie met de discipelen van
Christus betreffende de formulering van de woorden die gebruikt moesten
worden bij de doop, en tenslotte over het recht van de laatste om hoe dan
ook te dopen.
De discipelen van Johannes
kwamen tot hem met hun grieven en zeiden: "Rabbi, Die met u was aan de
overzijde van de Jordaan en van Wie gij getuigd hebt, zie Die doopt, en
allen gaan tot Hem." (Joh.3:26)
Door deze woorden bracht Satan
verzoeking over Johannes. Hoewel de zending van Johannes bijna ten einde
scheen, was het nog steeds mogelijk voor hem om het werk van Christus te
hinderen. Wanneer hij medelijden had gehad met zichzelf, en verdriet of
teleurstelling getoond had omdat hij verdrongen werd, zou hij het zaad der
tweedracht gezaaid hebben, naijver en jaloersheid hebben aangemoedigd, en
zou de voortgang van het evangelie ernstig belemmerd hebben.
Johannes had van nature de
gebreken en zwakheden die de mensheid eigen zijn, maar de aanraking van
goddelijke liefde had hem veranderd. Hij
vertoefde in een atmosfeer die niet besmet was door zelfzucht en eerzucht
en die ver verheven was boven de ongezonde uitwaseming der jaloersheid.
Hij gaf geen blijk van sympathie met de ontevredenheid van de discipelen,
maar toonde aan, hoe goed hij zijn verhouding tot de Messias begreep, en
hoe vol vreugde Hij Hem verwelkomde voor Wie hij de weg had voorbereid.
Hij zei : "Geen mens kan iets
aannemen of het moet hem uit de hemel gegeven zijn. Gij kunt zelf van mij
getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem
uitgezonden. Die de bruid heeft, is de bruidegom ; maar de vriend van de
bruidegom, die erbij staat en naar hem luistert, verblijdt zich met de
boodschap over de stem van de bruidegom". (Joh.3:27-29) Johannes stelde
zich voor als de vriend die optrad als boodschapper tussen de verloofden,
en de weg voor het huwelijk voorbereidde.
Wanneer de bruidegom zijn bruid verkregen had, was de opdracht van
de vriend vervuld. Hij verheugde zich over het geluk van hen wier
verbintenis hij begunstigd had. Zo was Johannes geroepen om het volk op
Jezus te wijzen, en het was zijn vreugde getuige ervan te zijn, dat het
werk van de Heiland succesvol was. Hij zei: "Zo is dan deze mijn
blijdschap vervuld. Hij moet wassen, ik moet minder worden". (Joh.3:30)
In het geloof opziende naar de Verlosser, was Johannes opgeklommen tot de
hoogte der zelfverloochening. Hij trachtte, niet, mensen tot zichzelf te
trekken, maar hun gedachten op een steeds hoger plan te brengen, totdat
ze zouden rusten op het Lam Gods. Hijzelf was slechts een stem geweest,
een roep, in de woestijn. Nu aanvaardde hij blijmoedig stilzwijgen en
vergetelheid, opdat de ogen van allen gericht zouden worden op het Licht
des levens.
Zij die getrouw zijn aan hun roeping als boodschappers van God, zullen
geen eigen eer zoeken. Eigenliefde zal verslonden worden door liefde voor
Christus. Geen rivaliteit zal dan de dierbare zaak des evangelies schaden.
Zij zullen inzien dat het hun werk is, te prediken evenals Johannes de
Doper deed: "Zie, het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt."
(Joh.1;29)
Zij zullen Jezus verheffen, en met Hem zal het ganse mensdom verheven
worden. "Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en
Wiens naam de Heilige is: In de hoge en in het heilige woon Ik, en bij de
verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart
der verbrijzelden te doen opleven." (Jes.57:15)
De ziel van de profeet,
ontledigd van zelfzucht, was vervuld met het licht van het goddelijke.
Terwijl hij de heerlijkheid van de Heiland zag, waren zijn woorden bijna
een kopie van die welke Christus Zelf gesproken had in Zijn gesprek met
Nicodemus. Johannes zei: "Die van boven komt, is boven allen; wie uit de
aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt,
is boven allen.... Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden
Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate". (Joh.3:31-34)
Christus kon zeggen : "Ik zoek
niet Mijn wil, doch de wil van Hem Die Mij gezonden heeft." (Joh.5:30)
Aan Hem wordt te kennen
gegeven: "Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij
gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God met vreugdeolie gezalfd boven Uw
deelgenoten." (Hebr.1:9) De Vader "geeft de Geest niet met mate"
(Joh.3:34) aan Hem.
Zo is het ook met de volgers
van Christus. Wij kunnen het licht van de hemel alleen ontvangen wanneer
we bereid zijn van onszelf ontledigd te worden. We kunnen het karakter van
God niet onderscheiden of Christus door het geloof aanvaarden, indien we
niet erin toestemmen, elk bedenksel als krijgsgevangene te brengen onder
de gehoorzaamheid van Christus. Aan allen die dit doen, wordt de Heilige
Geest gegeven niet met mate. In Christus "woont al de volheid der godheid
lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem." (Col.2:9,10)
De discipelen van Johannes
hadden verklaard, dat alle mensen tot Christus kwamen; maar met een
scherper inzicht verklaarde Johannes "Zijn getuigenis neemt niemand aan";
(Joh.3:32) zo weinigen waren bereid Hem aan te nemen als de Heiland Die
redt van zonden. Maar "wie Zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat
God waarachtig is." (Joh.3:33) "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig
leven." (Joh.3:36)
Men behoefde er niet over te
redetwisten of de doop van Christus dan wel de doop van Johannes van
zonden reinigde. Het is de genade van Christus, die de ziel redt. Zonder
Christus is de doop, evenals iedere andere dienst, een waardeloze
formaliteit. "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven." Joh.3:36)
Het succes van het werk van
Christus, dat de Doper met zoveel vreugde begroet had, werd ook
overgebracht aan de gezaghebbers in Jeruzalem. De priesters en de rabbi's
waren jaloers geweest op de invloed van Johannes, toen ze zagen dat de
mensen uit de synagoge wegbleven en samenstroomden naar de woestijn, maar
hier was Iemand Die nog veel grotere kracht bezat om de menigte tot Zich
te trekken. Deze leiders in Israël waren niet bereid om met Johannes te
zeggen : "Hij moet wassen, ik moet minder worden." (Joh.3:30) Opnieuw
besloten, kwamen zij opzetten om een einde te maken aan het werk dat de
mensen van hen aftrok.
Jezus wist dat zij geen ding
onbeproefd zouden laten om een scheiding teweeg te brengen tussen Zijn
eigen discipelen en die van Johannes. Hij wist dat de storm opstak die een
van de grootste profeten die ooit aan de wereld gegeven waren zou
wegvagen. Daar Hij iedere aanleiding voor misverstand of onenigheid wilde
vermijden, maakte Hij rustig een einde aan Zijn werkzaamheden en trok Zich
terug in Galilea. Ook wij, hoewel we toch trouw moeten blijven aan de
waarheid, moeten trachten alles te vermijden wat tot tweedracht en
misvatting kan leiden. Want overal waar die dingen naar voren komen,
hebben ze een verlies van zielen tot gevolg. Steeds wanneer zich
omstandigheden voordoen die verdeeldheid dreigen te veroorzaken, moeten we
het voorbeeld van Jezus en van Johannes de Doper volgen.
Johannes was geroepen om op te
treden als een hervormer. Daardoor bestond er voor zijn discipelen het
gevaar, dat zij hun aandacht op hem zouden richten, omdat ze van mening
waren dat het succes van het werk afhankelijk was van zijn arbeid, en
omdat ze uit het oog verloren dat hij slechts een werktuig was waardoor
God gewerkt had. Maar het werk van Johannes was niet voldoende om de
grondslag te leggen voor de gemeente van Christus. Toen hij zijn opdracht
vervuld had, moest er een ander werk gedaan worden, dat door zijn
getuigenis niet verricht kon worden. Zijn discipelen begrepen dit niet.
Toen zij zagen dat Christus het werk kwam overnemen, waren ze jaloers en
ontevreden.
Diezelfde gevaren bestaan nog.
God roept de mens om een bepaald werk te doen ; en wanneer hij dat ten
uitvoer heeft gebracht tot zover hij daartoe aangewezen is, brengt de Here
anderen naar voren om het Werk voort te zetten. Maar, evenals de
discipelen van Johannes, hebben velen het idee dat het succes van het werk
afhangt van degene die daaraan het eerst heeft gearbeid.
De aandacht wordt gevestigd op
de mens in plaats van op het goddelijke, er komt afgunst, en het werk van
God wordt geschaad. De persoon die op deze wijze onverdiend geëerd wordt,
komt in de verleiding op zichzelf te gaan vertrouwen. Hij realiseert zich
afhankelijk is.
De mensen leren te vertrouwen
op een mens, en op deze wijze vervallen ze in dwaling en worden van God
afgeleid.
Het werk van God mag niet het
beeld en het opschrift van de mensen dragen. Van tijd tot tijd zal God
andere werktuigen naar voren brengen door wie Zijn plannen het best ten
uitvoer gebracht kunnen worden. Gelukkig zij, die gewillig zijn hun ik te
vernederen, en met Johannes de Doper te zeggen: "Hij moet wassen, ik moet
minder worden". (Joh.3:30) E.G White - wens der eeuwen