|
"Wij hebben de Messias
gevonden" (14)
Johannes de Doper predikte en
doopte nu in Bethanië, aan de overzijde van de Jordaan. Niet ver van deze
plaats had God de rivier in zijn stroom gestuit totdat Israël erdoor was
getrokken. Op een kleine afstand van deze plaats was de vesting Jericho
door de legerscharen des hemels omvergeworpen. De herinnering aan deze
gebeurtenissen leefde bij deze gelegenheid weer op, en maakte de boodschap
van de Doper nog extra belangwekkend. Zou Hij Die in het verleden zulke
grote wonderen gedaan had, niet weer Zijn macht kunnen openbaren om Israël
te bevrijden ? Dit was de gedachte die de harten beroerde van de mensen
die dagelijks samendrongen op de oevers van de Jordaan.
De prediking van Johannes had
zo'n diepe indruk gemaakt op het gehele volk, dat de aandacht van de
geestelijke gezaghebbers erdoor werd getrokken. Het gevaar voor opstand
maakte dat iedere opeenhoping van het volk door de Romeinen met wantrouwen
werd bezien, en alles wat wees op een opstand van het volk, wekte de vrees
op van de Joodse leiders. Johannes had het gezag van het Sanhedrin niet
erkend door niet om hun toestemming voor zijn werk te vragen en hij had
heersers en volk berispt, Farizeeën evengoed als Sadduceeën. Toch volgde
het volk hem vol verlangen. De belangstelling voor zijn werk scheen
voortdurend toe te nemen. Hoewel hij zich niet aan hen onderworpen had,
meende het Sanhedrin, dat hij, aangezien hij in het openbaar optrad als
leraar, onder hun rechtsgebied viel.
Dit lichaam was samengesteld
uit leden die gekozen werden uit de priesters en de voornaamste leiders en
leraars van het volk. De hogepriester was gewoonlijk de voorzitter. Alle
leden moesten mannen zijn op leeftijd, maar niet bejaard; geleerde mensen,
niet alleen onderlegd in de Joodse godsdienst en geschiedenis, maar in
algemene kennis. Zij mochten geen lichamelijke gebreken hebben en moesten
gehuwd zijn en vader, daar dezulken, meer dan andere mensen, menselijk en
bedachtzaam zouden zijn. Hun vergaderplaats was een vertrek dat verbonden
was met de tempel in Jeruzalem. In de dagen dat de Joden onafhankelijk
waren, was het Sanhedrin het hoogste gerechtshof van het land, en het
bezat zowel op wereldlijk als op kerkelijk gebied gezag. Hoewel het nu
gemaakt was aan de Romeinse heersers, oefende het nog steeds een grote
invloed uit zowel in burgerlijke als in godsdienstige zaken.
Het Sanhedrin kon moeilijk
een onderzoek naar het werk van Johannes uitstellen. Er waren er enkelen
onder hen, die herinnerden aan de openbaring die gegeven was aan
Zacharias in de tempel, en aan de profetie van de vader, die het kind
had aangewezen als de heraut van de Messias. In de onrust en de
veranderingen van dertig jaar had men deze dingen voor een groot gedeel
uit het oog verloren. Zij werden nu weer naar voren gebracht door de
opwinding die ontstond omtrent het dienstwerk van Johannes.
Het was lange tijd geleden
dat Israël een profeet had gehad, het was lang geleden dat een
hervorming, zoals deze nu bezig was zich te ontwikkelen, had
plaatsgevonden. De eis tot belijdenis van zonden scheen nieuw en
schokkend. Velen onder de leiders wilden niet gaan luisteren naar de
oproep van Johannes en naar zijn aanklacht, omdat zij vreesden dat zij
ertoe gebracht zouden worden de geheimen van hun eigen leven aan het
licht te brengen. Toch was zijn prediking een directe aankondiging van
de Messias. Het was heel goed bekend dat de zeventig weken van de
profetie van Daniel, die de geboorte van de Messias bestreken, bijna ten
einde waren; en allen waren verlangend deel te hebben aan dat tijdperk
van nationale heerlijkheid dat dan werd verwacht. De geestdrift van het
volk was zó groot, dat het Sanhedrin spoedig gedwongen zou zijn het
werk van Johannes hetzij goed te keuren dan wel te verwerpen. Hun macht
over het volk nam reeds af. Het was al een ernstige vraag hoe ze hun
positie konden behouden. In de hoop dat ze tot een beslissing zouden
kunnen komen, zonden ze een afvaardiging van priesters en Levieten naar
de Jordaan om met de nieuwe leraar te spreken.
Er was een menigte verzameld
die luisterde naar zijn woorden, toen de afgevaardigden aankwamen. Met
een air van gezag, dat bestemd was om indruk te maken op het volk en
eerbied af te dwingen van de profeet, kwamen de hoogmoedige rabbi's
naderbij. Met een eerbiedig, bijna bevreesd gebaar ging de menigte opzij
om hen te laten voorbijgaan. De grote mannen in hun dure gewaden, trots
op hun rang en macht, stonden voor de profeet van de woestijn.
"Wie zijt gij?" (Joh.1:19)
vroegen ze hem.
Omdat hij wist wat in hun
gedachten was, antwoordde Johannes : "Ik ben de Christus niet".
(Joh.1:20)
"Wat dan ? Zijt gij Elia?"
(Joh.1:21)
"Ik ben het niet."
(Joh.1:21)
"Zijt gij de profeet?"
(Joh.1:21)
"Neen". (Joh.1:21)
"Wie zijt gij ? Wij moeten
toch antwoord geven aan hen die ons gezonden hebben; wat zegt gij van
uzelf ?" (Joh.1:22)
"Ik ben de stem van een die
roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet
Jesaja gesproken heeft". (Joh.1:23)
Het schriftgedeelte waarvan
Johannes hier sprak, is de prachtige profetie van Jesaja: 'Troost,
troost Mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept
het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid
geboet is.... Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des
Heren, effent in de wildernis een baan voor onze God. Elk dal worde
verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een
vlakte en de rotsbodem tot een vallei. En de heerlijkheid des Heren zal
zich openbaren en al het levende te zamen zal dit zien". (Jes.40:1-5)
Wanneer in oude tijden een
koning door de meer afgelegen delen van zijn gebied reisde, werd er een
groep mensen vooruitgezonden om steile gedeelten te effenen en gaten in
de weg op te vullen voor de koninklijke wagen, zodat de koning veilig en
zonder hindernissen zou kunnen reizen. Deze gewoonte wordt door de
profeet gebruikt om het werk van het evangelie te illustreren. "Elk dal
worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht". (Jes.40:4)
Wanneer de Geest van God met
zijn geweldige opwekkende kracht de ziel beroert, wordt daardoor de
menselijke trots vernederd. Wereldse genoegens en positie en macht
worden waardeloos geacht. "De redeneringen en elke schans die opgeworpen
wordt tegen de kennis van God", worden geslecht; elk bedenksel wordt als
krijgsgevangene gebracht onder de "gehoorzaamheid aan Christus". (2
Cor.10:5) Dan worden nederigheid en zelfopofferende liefde, die zo
weinig geacht worden onder de mensen, verheven als zaken die alleen
waarde hebben. Dit is het werk van het evangelie, waarvan de boodschap
van Johannes deel uitmaakte.
De rabbi's zetten hun
ondervraging voort met : "Waarom doopt gij dan, Indien gij de Christus
niet zijt, noch Elia, noch de profeet?" (Joh.1:25)
De woorden "de profeet"
(Joh.1:25) hadden betrekking op Mozes. De Joden waren geneigd te geloven
dat Mozes uit de dood zou herrijzen en ten hemel opvaren. Zij wisten
niet dat hij reeds was opgestaan. Toen de Doper zijn dienstwerk begon,
dachten velen, dat hij misschien de profeet Mozes kon zijn, herrezen uit
de dood, omdat hij een grondige kennis van de profetieën en de
geschiedenis van Israël scheen te bezitten.
Men geloofde ook dat vóór de
geboorte van de Messias de profeet Elia persoonlijk zou verschijnen. Op
deze verwachting doelde Johannes bij zijn ontkenning; maar zijn woorden
hadden een diepere betekenis. Later zei Jezus niet betrekking tot
Johannes : "Indien gij het wilt aanvaarden Hij is Elia, die komen zou."
(Matth.11:14)
Johannes kwam in de geest en
de kracht van Elia, om een werk te doen zoals Elia gedaan had. Wanneer
de joden hem aanvaard hadden, zou het voor hen volbracht zijn. Maar ze
namen de boodschap niet aan. Voor hen was hij Elia niet. Hij kon voor
hen de opdracht niet vervullen waartoe hij was gekomen.
Velen van degenen die bij de
Jordaan waren vergaderd, waren aanwezig geweest bij de doop van Jezus;
maar het teken dat toen gegeven was, was slechts aan weinigen van hen
geopenbaard. Gedurende de voorafgaande maanden van het dienstwerk van de
Doper hadden velen geweigerd te luisteren naar zijn oproep tot berouw.
Op deze wijze hadden ze hun harten verhard en hun begrip verduisterd.
Toen de Hemel getuigde aangaande Jezus bij Zijn doop, bemerkten zij het
niet. Ogen die nooit in het geloof gericht geweest waren op Hem Die
onzichtbaar is, aanschouwden de openbaring van de heerlijkheid van God
niet; oren die nooit geluisterd hadden naar Zijn woorden, hoorden nu de
woorden van het getuigenis niet. Zo is het ook nu. Dikwijls is de
aanwezigheid van Christus en de dienende engelen duidelijk merkbaar
wanneer mensen bijeen zijn, en toch zijn er velen die het niet weten.
Zij bemerken niets ongewoons. Maar aan sommigen wordt de aanwezigheid
van de Heiland geopenbaard. Vrede en vreugde bezielt dan hun harten. Zij
worden vertroost, bemoedigd en gezegend.
De afgevaardigden uit
Jeruzalem. hadden aan Johannes gevraagd: "Waarom doopt gij ?"
(Joh.1:25) en zij wachtten op zijn antwoord. Opeens ging zijn blik over
de menigte, zijn ogen lichtten op, zijn gelaat verhelderde, zijn hele
wezen werd beroerd door een diepe emotie. Met uitgestrekte hand riep hij
uit : "Ik doop met (Kanttekening Statenvertaling : in) water; midden
onder u staat Hij, van Wie gij niet weet. Hij Die na mij komt, Wie ik
niet waardig ben de schoenriem los te maken." (Joh.1:26,27)
De boodschap was duidelijk
en ondubbelzinnig en kon overgebracht worden naar het Sanhedrin. De
woorden van Johannes konden op niemand anders wijzen dan op de reeds
lang Beloofde. De Messias was onder hen!! In opperste verbazing keken de
priesters en heersers om zich heen, in de hoop dat ze Hem zouden
ontdekken over Wie Johannes gesproken had. Maar Hij viel niet op onder
de menigte.
Toen bij de doop van Jezus,
Johannes op Hem gewezen had als het Lam Gods, was een nieuw licht
geworpen op het werk van de Messias. De gedachten van de profeet werden
gericht op de woorden van Jesaja : "Als een lam dat ter slachting geleid
wordt". (Jes.53:7)
In de weken die volgden,
bestudeerde Johannes met vernieuwde belangstelling de profeten en de
leer van de offerdienst. Hij zag geen duidelijk onderscheid tussen de
twee verschillende indelingen van Jezus' dienstwerk - als het lijdende
slachtoffer en als de overwinnende Koning - maar hij zag dat Zijn komst
een diepere betekenis zou hebben dan de priesters of het volk
vermoedden. Toen hij Jezus onder de schare opmerkte, nadat Hij uit de
woestijn was teruggekeerd, zag hij vol vertrouwen uit naar het ogenblik
waarop Hij het volk een teken zou geven van Zijn ware karakter. Bijna
ongeduldig verwachtte hij, dat de Heiland Zijn zending openbaar zou
maken ; maar er werd geen woord gesproken, geen teken gegeven. Jezus
antwoordde niet op de aankondiging die de Doper van Hem gaf, maar Hij
begaf zich onder de discipelen van Johannes, zonder dat Hij uiterlijk
blijk gaf van Zijn bijzondere werk of maatregelen waardoor Hij Zelf zou
opvallen.
De volgende dag ziet
Johannes Jezus komen. Terwijl het licht van de heerlijkheid Gods op Hem
rust, strekt de profeet de handen uit, terwijl hij verklaart : "Zie, het
Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt. Deze is het, van Wie ik
zeide: Na mij komt een Man Die vóór mij geweest is... En zelf wist ik
niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom
kwam ik dopen met water... Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde
als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. En ik kende Hem niet,
maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tot mij
gezegd : Op wie gij de Geest ziet, nederdalen en op Hem blijven, Deze is
het Die met de Heilige Geest doopt. En ik heb gezien en getuigd dat Deze
de Zoon van God is". (Joh.1:29-34)
Was dit de Christus? Met verbazing en verwondering keken de mensen naar
Hem van Wie juist verklaard was, dat Hij de Zoon van God was. Zij waren
diep onder de indruk door de woorden van Johannes. Hij had tot hen
gesproken in de naam van God. Zij hadden dag in dag uit naar hem
geluisterd wanneer hij hen om hun zonden berispte, en de overtuiging dat
hij door de hemel gezonden was, was dagelijks sterker geworden. Maar wie
was de Man Die groter was dan hij? In Zijn kleding en gedrag was niets
dat sprak van een hoge positie. Hij was kennelijk een eenvoudig mens,
evenals zijzelf gekleed in de eenvoudige klederdracht der armen.
Er waren in de menigte
mensen die bij de doop van Christus de goddelijke heerlijkheid
aanschouwd hadden en de stern van God hadden gehoord. Maar sinds die
tijd was het uiterlijk van de Heiland zeer veranderd. Bij Zijn doop
hadden ze gezien hoe Zijn gelaat veranderd werd door het licht des
hemels; nu bleek, vermoeid en uitgeteerd, werd Hij alleen door Johannes
de Doper herkend.
Maar toen de mensen Hem
aanzagen, zagen ze een gelaat waarop goddelijk mededogen vermengd was
met bewuste macht. Iedere blik van de ogen, iedere trek van het
aangezicht werd getekend door nederigheid en drukte onuitsprekelijke
liefde uit. Hij scheen omgeven te zijn door een atmosfeer van
geestelijke invloed. Terwijl Zijn optreden vriendelijk en bescheiden
was, gaf Hij toch de mensen een indruk van macht die verborgen was, maar
niet volkomen verborgen kon blijven. Was Deze Degene op Wie Israël
zolang gewacht.had?
Jezus kwam in armoede en
vernedering, opdat Hij zowel ons Voorbeeld als onze Verlosser zou kunnen
zijn. Wanner Hij verschenen zou zijn met koninklijke pracht en praal,
hoe had Hij dan anderen nederigheid kunnen leren? Hoe had Hij dan zulke
scherpe waarheden naar voren kunnen brengen als Hij in de Bergrede
predikte? Waar zou dan de hoop van de geringen in deze wereld gebleven
zijn, wanneer Jezus als koning onder de mensen was komen wonen ?
Voor de menigte echter
scheen het onmogelijk dat Degene Die door Johannes werd aangewezen, in
verband gebracht kon worden met hun verheven verwachtingen. Velen waren
dan ook teleurgesteld en zeer verslagen.
De woorden welke de
priesters en de rabbi's zo gaarne hadden willen horen, dat Jezus het
koningschap van Israël zou herstellen, werden niet uitgesproken. Op zulk
een koning hadden ze gewacht en daarnaar uitgezien; ze waren bereid zulk
een koning te ontvangen. Maar iemand die trachtte in hun harten het
koninkrijk der gerechtigheid en des vredes op te richten, wilden ze niet
aannemen.
De volgende dag zag Johannes
Jezus weer onder de schare, terwijl twee van zijn discipelen bij hem
stonden. Weer lichtte het gelaat van de profeet op met de heerlijkheid
van de Ongeziene terwijl hij uitriep : "Zie het Lam Gods''? (Joh.1:36)
De woorden brachten de harten van de discipelen in vervoering. Ze
begrepen ze niet volkomen. Wat betekende die naam, die Johannes Hem
gegeven had:: "Het Lam Gods" ? (Joh.1:29) Johannes zelf had dat niet
uitgelegd.
Zij verlieten Johannes en
gingen Jezus zoeken. Een van hen was Andreas, de broer van Simon; de
ander was Johannes, de schrijver van het evangelie. Zij waren de eerste
discipelen van Christus. Gedreven door een onweerstaanbare drang,
volgden ze Jezus - vol verlangen om met Hem te spreken, maar toch onder
de indruk en zwijgend, verloren in de overweldigende betekenis van de
gedachte : Is Deze de Messias ?
Jezus wist dat de discipelen
Hem volgden. Zij waren de eerste vruchten van Zijn dienstwerk, en er was
vreugde in het hart van de goddelijke Leraar, daar deze zielen gehoor
gaven aan Zijn genade. Toch wendde Hij Zich om en vroeg hun slechts :
"Wat zoekt gij?" (Joh.1:39) Hij zou hen vrijlaten om terug te keren óf
hun verlangen uit te spreken.
Zij waren zich slechts
bewust van één bedoeling. Eén persoonlijkheid vervulde hun gedachten.
Zij riepen uit : "Rabbi... waar houdt Gij verblijf? (Joh.1:39)
In een kort gesprek aan de
kant van de weg konden ze niet datgene ontvangen waarnaar ze verlangden.
Zij verlangden alleen te zijn met Jezus, aan Zijn voeten te zitten en
Zijn woorden te horen.
"Hij sprak tot hen : Komt en
gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen waar Hij verblijf hield, en
zij bleven die dag bij Hem." (Joh.1:40)
Als Johannes en Andreas de
ongelovige geest van de priesters en oudsten bezeten hadden, zouden ze
niet als leerlingen aan de voeten van Jezus gevonden zijn. Ze zouden dan
tot Hem gekomen zijn als critici, om te oordelen over Zijn woorden.
Velen sluiten op die wijze de deur voor de meest kostbare gelegenheden.
Maar dat deden deze discipelen niet. Zij hadden gehoor gegeven aan de
oproep van de Heilige Geest, die klonk in de prediking van Johannes de
Doper. Nu herkenden ze de stem van de hemelse Leraar. Voor hen waren de
woorden van Jezus vol frisheid en waarheid en schoonheid. Er werd een
goddelijk licht geworpen op datgene wat de geschriften van het Oude
Testament leerden. De veelzijdige onderwerpen der waarheid stonden in
een nieuw licht.
Het zijn berouw, geloof en
liefde, die de ziel in staat stellen de wijsheid des hemels te
ontvangen. Geloof door liefde werkende is de sleutel tot de kennis, en
een ieder die liefheeft "kent God". (1 Joh.4:7)
De discipel Johannes was een
man met een ernstige en diepe genegenheid, vurig maar toch beschouwend.
Hij was begonnen de heerlijkheid van Christus te zien - geen wereldse
praal en macht, waarop hij volgens zijn leermeesters had moeten hopen,
maar de "heerlijkheid als van de Eniggeborene des Vaders, vol van genade
en waarheid". (Joh.1:14) Hij werd geheel in beslag genomen door het
overdenken van dat heerlijke onderwerp.
Andreas trachtte de vreugde
die zijn hart vervulde, aan anderen mede te delen. Hij ging zijn broer
Simon opzoeken, en riep uit: "Wij hebben gevonden de Messias".
(Joh.1:42)
Simon wachtte niet op een
tweede uitnodiging. Ook hij had de prediking van Johannes de Doper
gehoord, en hij haastte zich naar de Heiland. De ogen van Christus
rustten op hem, Hij las zijn karakter en zijn levensgeschiedenis. Zijn
impulsieve aard, zijn liefhebbende, medelijdende hart, zijn eerzucht en
zelfvertrouwen, de geschiedenis van zijn val, zijn berouw, zijn moeiten
en harde arbeid en zijn dood als een martelaar - de Heiland las dar
alles, en Hij zei : "Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult
heten Cephas, wat vertaald wordt met Petrus". (Joh.1:43)
"De volgende dag wilde Hij
naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem :
Volg Mij." (Joh.1:42) Filippus gehoorzaamde het bevel, en terstond werd
ook hij een werker voor Christus.
Filippus vond Nathanaël.
Deze laatste was onder de menigte geweest toen Johannes de Doper naar
Jezus had gewezen dat Hij het Lam Gods is. Toen Nathanaël Jezus aanzag,
was hij teleurgesteld. Zou deze man, die de kenmerken van harde arbeid
en armoede droeg, de Messias kunnen zijn? Toch kon Nathanaël niet ertoe
komen Jezus te verwerpen, want de boodschap van Johannes had overtuiging
in zijn hart gebracht.
Op het ogenblik dar
Filippus hem riep, had Nathanaël zich teruggetrokken in een rustige
plaats om na te denken over de aankondiging van Johannes en over de
profetieën betreffende de Messias. Hij bad dat, als degene die door
Johannes was aangewezen, de Verlosser was, het hem bekendgemaakt zou
mogen worden, en de Heilige Geest rustte op hem met de verzekering dat
God Zijn volk bezocht had en een hoorn des heils voor hen had
opgericht. Filippus wist dat zijn vriend de profetieën onderzocht, en
terwijl Nathanaël bad onder de vijgeboom, ontdekte Filippus waar hij
zich had teruggetrokken. Zij hadden dikwijls te samen gebeden op die
besloten plaats die schuilging onder de bladeren van de boom.
De boodschap : "Wij hebben
Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten",
(Joh.1:46) scheen Nathanaël een rechtstreeks antwoord op zijn gebed te
zijn. Maar Filippus had nog een zwak geloof. In twijfel voegde hij
eraan toe : "Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth" (Joh.1:46) Weer
stond het vooroordeel op in het hart van Nathanaël. Hij riep uit "Kan
uit Nazareth iets goeds komen?" (Joh.1:47)
Filippus ging niet met hem
redetwisten. Hij zei : "Kom en zie" (Joh.1:47)
Jezus zag Nathanaël tot
Zich komen en zei van hem,: "Zie, waarlijk een Israëliet in wie geen
bedrog is" (Joh.1:48) In verbazing riep Nathanaël uit: "Vanwaar kent
Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem : Eer Filippus u riep, zag
Ik u onder de vijgeboom". (Joh.1:49)
Dat was genoeg. De
goddelijke Geest, Die getuigd had tot Nathanaël tijdens zijn
afzonderlijk gebed onder de vijgeboom, sprak nu tot hem door de
woorden van Jezus. Hoewel hij twijfelde en enigszins toegaf aan zijn
vooroordeel, was Nathanaël tot Christus gekomen met een oprecht
verlangen naar de waarheid, en nu werd zijn verlangen bevredigd. Zijn
geloof werd sterker dan dat van de persoon die hem tot Jezus had
gebracht. Hij antwoordde en zei: "Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij
zijt de Koning van Israël!" (Joh.1:50)
Wanneer Nathanaël
vertrouwd had op de rabbi's om hem te leiden, zou hij Jezus nooit
hebben gevonden. Door zelf te zien en te oordelen werd hij een
discipel. Zo is het ook nu in het geval van velen die door vooroordeel
van het goede worden weerhouden . Wat zou het resultaat anders zijn,
wanneer ze zouden " komen en zien" ! Vertrouwende op de leiding van
menselijk gezag, zal niemand komen tot een reddende kennis der
waarheid. Evenals Nathanaël moeten we zelf Gods Woord bestuderen, en
bidden om de verlichting door de Heilige Geest. Hij Die Nathanaël
onder de vijgeboom zag, zal ons ook zien in ons afgezonderd
bidvertrek. Engelen uit de wereld des lichts zijn dicht bij hen die in
alle nederigheid om goddelijke leiding smeken.
Met de roeping van
Johannes en Andreas en Simon, van Filippus en Nathanaël begon de
stichting van de Christelijke Kerk. Johannes wees twee van zijn
discipelen op Christus. Toen vond een van hen Andreas, zijn broer, en
riep hem tot de Heiland. Daarop werd Filippus geroepen, en hij ging op
zoek naar Nathanaël. Deze voorbeelden moeten ons leren hoe belangrijk
het persoonlijk werken is, het doen van een rechtstreeks beroep op
onze familie, vrienden en buren. Er zijn mensen die hun leven lang
beleden hebben Christus te kennen, maar die nooit persoonlijk een
poging gedaan hebben om zelfs maar één ziel tot de Heiland te brengen.
Zij laten al het werk over aan de predikant. Hij kan heel geschikt
zijn voor zijn ambt, maar hij kan niet datgene doen wat God aan de
leden van de gemeente te doen heeft gegeven.
Er zijn vele mensen die
het dienstbetoon van liefdevolle christelijke harten van node hebben.
Velen zijn ten onder gegaan die gered hadden kunnen worden indien hun
naasten, gewone mannen en vrouwen, persoonlijk moeite voor hen gedaan
zouden hebben. Velen wachten erop tot ze persoonlijk worden
aangesproken. Juist in het gezin, de buurt, in de stad waar we wonen
is werk dat wij kunnen doen als zendelingen voor Christus. Wanneer we
christenen zijn, zal dit werk onze vreugde zijn. Zodra iemand bekeerd
is, wordt er in hem een verlangen wakker om aan anderen te vertellen
welk een dierbare Vriend hij in Jezus gevonden heeft. De reddende en
heiligmakende waarheid kan niet in ons hart opgesloten worden.
Allen die God toegewijd
zijn, zullen kanalen van her licht zijn. God maakt hen tot Zijn
vertegenwoordigers om aan anderen de rijkdommen van Zijn genade mee te
delen. "Ik zal die, ja al wat rondom Mijn heuvel ligt, tot een zegen
stellen; Ik zal de regen doen nederdalen op zijn tijd, zegenbrengende
regens zullen het zijn."(Ez.34:26)
Filippus zei tot Nathanaël
: "Kom en zie". (Joh.1:47) Hij vroeg hem niet om het getuigenis van
een ander aan te nemen, maar om zelf Christus te aanschouwen. Nu Jezus
is opgevaren naar de hemel, zijn Zijn discipelen Zijn
vertegenwoordigers onder de mensen, en een van de beste manieren om
zielen voor Hem te winnen is Zijn karakter in ons dagelijks leven naar
voren te brengen. Onze invloed op anderen hangt niet zozeer af van wat
we zeggen, als wel van wat we zijn. De mensen kunnen onze logica
bestrijden en ontkennen, ze kunnen weerstand bieden aan het beroep dat
wij op hen doen; maar een leven van belangeloze liefde is een argument
dat niet weerlegd kan worden. Een standvastig leven, dat gekenmerkt
wordt door de zachtmoedigheid van Christus, is een kracht in de
wereld.
Hetgeen Christus leerde,
was een uitdrukking van een innerlijke overtuiging en ervaring, en zij
die van Hem leren, worden leraars naar de goddelijke ordening. Het
Woord van God, gesproken door iemand die daardoor zelf geheiligd is,
heeft een levengevende kracht, die het aantrekkelijk maakt voor hen
die het horen, en hen ervan overtuigt, dat het levende werkelijkheid
is. Wanneer iemand de waarheid heeft aangenomen in de liefde der
waarheid, zal hij dit openbaar maken door de overredingskracht van
zijn optreden en de klank van zijn stem. Hij maakt bekend dat wat hij
zelf heeft gehoord, gezien en getast van het woord des levens, opdat
anderen gemeenschap met hem kunnen hebben door de kennis van Christus.
Zijn getuigenis, dat komt van lippen die zijn aangeraakt met een
levende kool van het altaar, is waarheid voor het hart dat daarvoor
openstaat, en werkt heiligmaking van zijn karakter.
En hij die tracht het
licht aan anderen te geven, wordt ook zelf gezegend. "Zegenbrengende
regens zullen het zijn." (Ez.34:26) "Wie laaft, wordt ook zelf
gelaafd." (Spr.11:25)
God zou Zijn doel, het redden van zondaars, ook hebben kunnen bereiken
zonder onze hulp; maar opdat wij een karakter kunnen ontwikkelen dat
gelijk is aan dat van Christus, moeten we in Zijn werk delen. Om Zijn
vreugde te kunnen binnengaan, - de vreugde van het zien hoe zielen
gered zijn door Zijn offer, - moeten we deelhebben aan Zijn arbeid
voor hun verlossing.
Nathanaëls eerste uiting
van geloof, zo volledig en ernstig en oprecht; klonk als muziek in de
oren van Jezus. En Hij "antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u
gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere
dingen zien dan deze". (Joh.1:51) De Heiland zag met vreugde uit naar
Zijn werk, het brengen van een blijde boodschap aan de zachtmoedigen,
het verbinden van de gebrokenen van hart, en het uitroepen van
vrijlating voor de gevangenen van Satan. Denkend aan de kostbare
zegeningen die Hij aan de mensen gebracht had, voegde Jezus eraan toe:
'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de
engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen".
(Joh.1:52)
Hier zegt Christus
eigenlijk: Op de oever van de Jordaan werden de hemelen geopend, en is
de Geest van God als een duif nedergedaald op Mij. Dat was slechts een
teken van het feit, dat Ik de Zoon van God ben. Indien gij lieden
gelooft dat dat zo is, zal uw geloof versterkt worden. Gij zult de
hemelen geopend zien om nooit meer gesloten te worden. Ik heb ze voor
u geopend. De engelen van God stijgen op en brengen de gebeden van
degenen die in nood zijn en in droefheid, tot de Vader daarboven, en
wanneer ze weer nederdalen, brengen ze zegen, hoop, moed, hulp en
leven aan de mensenkinderen.
De engelen Gods gaan
steeds heen en weer van de aarde naar de hemel en van de hemel naar de
aarde. De wonderen van Christus die Hij verrichtte voor bedroefden en
de lijdenden, werden tot stand gebracht in de kracht Gods door middel
van het dienende werk der engelen. door Christus, via het dienstwerk
van Zijn hemelse boodschappers, komt iedere zegening van God tot ons.
Door de menselijke natuur aan te nemen, verenigt de Heiland Zijn
belangen met die van de gevallen zonen en dochteren van Adam, terwijl
Hij door Zijn goddelijke natuur in verbinding staat met de troon van
God. En zo is Christus het verbindingsmiddel van de mens met God en
van God met de mens. ("Wens der eeuwen" - E.G.White)
|
|