De stern in de woestijn
(10)
Uit de getrouwen van Israël,
die reeds lang hadden gewacht op de komst van de Messias, stond de voorloper
van Christus op. De bejaarde Priester Zacharias en zijn vrouw Elisabeth
waren "beiden rechtvaardig voor God", (Luc.1:6) en in hun rustig heilig
leven scheen het licht van het geloof als een ster in de duisternis van die
boze dagen. Aan dit godvrezende echtpaar werd een zoon beloofd, die zou
"uitgaan voor het aangezicht des Heren om Zijn wegen te bereiden".(Luc.1:76)
Zacharias woonde in "het
bergland van Judea", (Luc.1:65) maar hij was naar Jeruzalem gegaan om een
week lang dienst te doen in de tempel, een dienst die ieder jaar tweemaal
van de Priesters van iedere afdeling werd vereist. "En het geschiedde, toen
hij de priesterdienst voor God verrichtte in de beurt zijner afdeling, dat
hij door het lot werd aangewezen, volgens de regel van de priesterdienst, om
de tempel des Heren binnen te gaan en het reukoffer te brengen." (Luc.1:8,9)
Hij stond voor het gouden altaar in het heilige van de tempel. De wolk van
wierook steeg met de gebeden van Israël op naar God. Plotseling werd hij
zich bewust van de aanwezigheid van een hogere macht. Er was een "engel des
Heren, staande ter rechterzijde van het reukofferaltaar". (Luc.1:11) De
plaats waar de engel stond was een aanduiding van gunst, maar Zacharias
lette daar niet op, jarenlang had hij om de komst van de Verlosser gebeden,
nu had de hemel zijn boodschapper gezonden om hem te vertellen dat die
gebeden weldra in vervulling zouden gaan ; maar de genade van God scheen hem
te groot om geloofd te worden. Hij werd vervuld van vrees en
zelfveroordeling.
Maar hij werd begroet met de vreugdevolle verzekering : "Wees niet bevreesd,
Zacharias, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabeth zal u een zoon
baren en gij zult hem de naam Johannes geven. En blijdschap en vreugde zal
uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. Want hij
zal groot zijn voor de Here, en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en
met de Heilige Geest zal hij vervuld worden... en velen der kinderen Israëls
zal hij bekeren tot de Here hun God. En hij zal voor Zijn aangezicht uitgaan
in de geest en de kracht van Elia om de harten der vaderen te keren tot de
kinderen en de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde
de Here een weltoegerust volk te bereiden. En Zacharias zeide tot de engel:
Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben een oud man en mijn vrouw is op hoge
leeftijd gekomen." (Luc.1:13-18)
Zacharias wist heel goed hoe
aan Abraham op hoge leeftijd een kind was gegeven, omdat hij geloofd had,
dat Hij Die hem dat beloofd had, getrouw is. Maar een ogenblik denkt de
bejaarde priester aan de zwakheid van de mensen. Hij vergeet dat God in
staat is uit te voeren wat Hij beloofd heeft. Welk een tegenstelling is er
tussen dit ongeloof en het lieflijke kinderlijke geloof van Maria, de maagd
uit Nazareth, wier antwoord op de heerlijke aankondiging van de engel luidde
: "Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar Uw woord" ! (Luk.1:38)
De geboorte van een zoon aan
Zacharias moest, evenals de geboorte van het kind van Abraham, en van het
kind van Maria, een grote geestelijke waarheid aan de mensen leren, een
waarheid die we heel moeilijk en traag leren en spoedig vergeten. Van
onszelf zijn wij niet in staat iets goeds te doen, maar datgene wat we niet
kunnen doen, zal door de kracht van God in iedere nederige en gelovige ziel
tot stand worden gebracht. Door het geloof werd het kind der belofte
gegeven. Door het geloof wordt het geestelijk leven verkregen en worden we
in staat gesteld de werken der gerechtigheid te werken.
Op de vraag van Zacharias antwoordde de engel : "Ik ben Gabriël, die voor
Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze
blijmare te verkondigen." (Luk.1:19)
Vijfhonderd jaar tevoren had Gabriël aan Daniel het profetische tijdperk
bekendgemaakt dat zich zou uitstrekken tot de komst van de Messias. De
wetenschap dat het einde van dat tijdperk nabij was, had Zacharias ertoe
gebracht te bidden om de komst van de Messias. En nu was dezelfde
boodschapper, door wie de profetie gegeven was, gekomen om de vervulling
daarvan aan te kondigen.
De woorden van de engel -.
"Ik ben Gabriël die voor Gods aangezicht sta", (Luk.1:19) tonen aan dat hij
in de hemelse hoven een zeer eervolle positie bekleedt. Toen hij met een
boodschap naar Daniel kwam, zei hij : "Niet één staat mij vastberaden tegen
hen terzijde, behalve uw vorst Michael (Christus)". (Dan.10:21)
De Heiland spreekt over Gabriël in de Openbaring, wanneer Hij zegt : "Welke
Hij door de zending van Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes heeft te
kennen gegeven". (Openb.1:1) En aan Johannes verklaarde de engel : "Ik ben
een mededienstknecht van u en van uw broederen de profeten".(Openb.22:9)
Welk een heerlijke gedachte - dat de engel die in eer na de Zoon van God
komt, degene is die werd uitgekozen om Gods plannen aan de zondige mensen te
openbaren.
Zacharias had te kennen gegeven dat Hij aan de woorden van de engel
twijfelde. Hij zou niet meer mogen spreken totdat ze vervuld waren. "Zie",
zei de engel, "gij zult zwijgen... tot de dag toe, dat deze dingen
geschieden, omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt, die op hun tijd in
vervulling zullen gaan". (Luc.1:20) Het was de taak van de priester bij het
verrichten van zijn dienst om te bidden om vergiffenis van openbare en
nationale zonden, en voor de komst van de Messias; maar toen Zacharias
trachtte dit te doen, kon hij geen woord uitbrengen.
Toen hij naar voren trad om het volk te zegenen, "wenkte hij hun toe en
bleef stom". (Luc.1:22) Ze hadden lang gewacht, en ze begonnen te vrezen,
dat hij neergeveld zou zijn door het oordeel Gods. Maar toen hij uit het
heiligdom naar buiten trad, straalde zijn gezicht met de heerlijkheid des
Heren "en zij begrepen, dat hij in de tempel een gezicht gezien had".
(Luc.1:22) Zacharias maakte hen duidelijk, wat hij gezien en gehoord had, en
"toen de dagen van zijn dienst vervuld waren", "vertrok hij naar zijn huis".
(Luc.1:23)
Spoedig na de geboorte van het beloofde kind werd de tong 'van de vader
losgemaakt, "en hij sprak, God lovende. En over allen die in hun nabijheid
woonden, kwam vrees, en in het gehele bergland van Judea werden al deze
dingen besproken. En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden:
Wat zal er van dit kind worden?" ( (Luc.1:64-66) Dit alles was bedoeld om de
aandacht te vestigen op de komst van de Messias, voor Wie Johannes de weg
moest bereiden.
De Heilige Geest rustte op
Zacharias, en met de volgende prachtige woorden profeteerde hij aangaande de
zending van zijn zoon:
"En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want gij zult
uitgaan voor het aangezicht des Heren, om Zijn wegen te bereiden, om aan
Zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden,
door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de
hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen die gezeten zijn in de
duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des
vredes". ( (Luc.1:76-79)
"Het kind nu groeide op en
werd gesterkt door de Geest. En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag
dat hij zich aan Israël vertoonde." ( (Luc.1:80)
Vóór de geboorte van Johannes had de engel gezegd : "Hij zal groot zijn voor
de Here, en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de Heilige
Geest zal hij vervuld worden". (Luc.1:15) God had de zoon van Zacharias
geroepen tot een groot werk, het grootste werk dat ooit aan een mens werd
opgedragen. Om zijn werk te kunnen verrichten, moest hij de hulp des Heren
hebben. En de geest van God zou bij hem zijn wanneer hij zou luisteren naar
de aanwijzingen van de engel.
Johannes moest uitgaan als de
boodschapper van Jehova, om de mensen het licht van God te brengen. Hij
moest hun gedachten in een nieuwe richting leiden. Hij moest hen diep
overtuigen van de heiligheid van Gods geboden en hun behoefte aan Zijn
volmaakte gerechtigheid. Zulk een boodschapper moest heilig zijn. Hij moest
een tempel zijn voor de inwonende Geest van God. Om zijn zending te kunnen
vervullen, moest hij een gezonde lichamelijke conditie hebben en
verstandelijk en geestelijk sterk zijn. Daarom zou het voor hem noodzakelijk
zijn, zijn eetlust en hartstochten te bedwingen. Hij moest ook in staat zijn
al zijn krachten te beheersen, zodat hij onder de mensen zou kunnen staan,
onbewogen door de omstandigheden, zoals de rotsen en bergen der wildernis.
In de tijd van Johannes de Doper was de begeerte naar rijkdommen en de
voorliefde voor luxe en praal nagenoeg algemeen verbreid. Zinstrelende
genoegens, feestvieren en drinken veroorzaakten lichamelijke ziekten en
verval, de geestelijke vermogens werden afgestompt, en de gevoeligheid voor
de zonde werd erdoor verminderd. Johannes moest een hervormer zijn. Door
zijn sobere levenswijze en zijn eenvoudige kleding moest hij de
uitspattingen van zijn tijd aan de kaak stellen. Vandaar de aanwijzingen die
aan zijn ouders gegeven werden - een les in matigheid- en onthouding door
een engel van 's hemels troon.
In de kinderjaren en in de
jeugd is een karakter her meest gevoelig voor indrukken. De kracht der
zelfbeheersing moet dan worden verworven. Bij de huiselijke haard en in de
gezinskring worden invloeden uitgeoefend waarvan de resultaten zelfs tot in
de eeuwigheid reiken. Meer dan enige aangeboren gave zijn de gewoonten die
men zich in vroegere jaren heeft aangewend, beslissend voor de vraag of een
mens zal overwinnen dan wel ten onder zal gaan in de strijd des levens. De
tijd der jonkheid is de zaaitijd. Die is beslissend voor de aard van de
oogst, voor dit leven en het leven hierna.
Als profeet moest Johannes "de harten der vaderen" "keren tot de kinderen en
de ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtvaardigen, ten einde de Here een
weltoegerust volk te bereiden". (Luc.1:17) Bij het bereiden van de weg voor
de eerste komst van Christus was hij een afbeelding van degenen die een volk
moeten toebereiden voor de tweede komst van onze Here. De wereld heeft zich
overgegeven aan genotzucht. Overal vinden we dwaalleer en fabelen. Satans
strikken om zielen tot de ondergang te brengen, zijn steeds talrijker
geworden. Allen die volmaakte heiligheid willen bereiken in de vreze Gods,
moeten de lessen leren van matigheid en zelfbeheersing.
Eetlust en hartstochten
moeten aan de hogere machten van de geest ondergeschikt worden gehouden.
Deze zelfdiscipline is noodzaak voor het verkrijgen van die verstandelijke
kracht en dat geestelijke inzicht die ons in staat zullen stellen de heilige
waarheden van Gods heilig Woord te begrijpen en in praktijk te brengen.
Daarom hebben matigheid en onthouding zo'n belangrijke plaats in het
voorbereidingswerk voor de komst van Christus.
Volgens de natuurlijke gang van zaken zou de zoon van Zacharias voor het
priesterschap zijn opgeleid. Maar het onderricht in de leerscholen der
rabbi's zou hem voor zijn werk ongeschikt hebben gemaakt. God zond hem niet
naar de leraars in de theologie om hem te leren hoe hij de Schriften moest
verklaren. Hij riep hem naar de woestijn, opdat hij de natuur en de God van
de natuur zou leren kennen.
Het was een eenzaam gebied waar hij zijn tehuis vond, te midden van kale
heuvelen, woeste ravijnen en rotsspelonken. Maar het was zijn keuze de
genietingen en de overdaad van het leven op te geven voor de strenge
discipline van de wildernis. Hier werkte zijn omgeving mee tot her vormen
van gewoonten van eenvoud en zelfverloochening. Zonder door het rumoer der
wereld te worden gestoord, kon hij hier de lessen van de natuur, van de
openbaring en van de Voorzienigheid bestuderen. De woorden van de engel tot
Zacharias zijn dikwijls aan Johannes herhaald door zijn godvrezende ouders.
Vanaf zijn kinderjaren was zijn zending hem voor ogen gehouden, en hij had
het heilig pand aanvaard. Voor hem was de eenzaamheid van de woestijn een
welkome toevlucht vanuit de gemeenschap waar wantrouwen, ongeloof en
onreinheid bijna alles had doordrongen. Hij vertrouwde niet op zijn eigen
kracht om de verzoeking weerstand te bieden, en hij schrok terug voor een
voortdurende aanraking met de zonde, omdat hij bang was dat hij uit het oog
zou verliezen hoe bij uitstek zondig de zonde was.
Hij was vanaf zijn geboorte
aan God toegewijd als een Nazireeër en maakte de plechtige belofte van
levenslange toewijding tot de zijne. Hij droeg de kleding van de oude
profeten, een kemelsharen mantel, bijeengehouden door een lederen gordel.
Hij at "sprinkhanen en wilde honing" (Marc.1:6) die hij in de woestijn vond,
en dronk het zuivere water van de heuvelen.
Maar her leven van Johannes werd niet in ledigheid, in ascetische somberheid
of in zelfzuchtige afzondering doorgebracht. Van tijd tot tijd ging hij uit
om zich onder de mensen te begeven, en hij was steeds belangstellend voor
wat er in de wereld gebeurde. Vanuit zijn rustige schuilplaats zag hij toe
hoe de gebeurtenissen zich ontwikkelden. Met een inzicht dat verlicht was
door de Heilige Geest, bestudeerde hij de karakters der mensen, opdat hij
zou weten hoe hij hen met een boodschap van de hemel kon bereiken. De last
van zijn zending drukte op hem. In de eenzaamheid, door overdenking en
gebed, trachtte hij zijn ziel tot het levenswerk dat voor hem lag, aan te
gorden.
Hoewel hij in de woestijn was, ging de verzoeking hem niet voorbij. Zoveel
mogelijk sloot hij iedere toegangsweg af waarlangs Satan zou kunnen
binnenkomen, maar hij werd toch door de verleider aangevallen. Maar zijn
geestelijk waarnemingsvermogen was helder, hij had een sterk en vastbesloten
karakter ontwikkeld en door de hulp van de Heilige Geest was hij in staat
Satan te zien naderen en weerstand te bieden aan zijn macht.
Johannes vond in de woestijn
zijn leerschool en zijn heiligdom. Evenals Mozes te midden van de bergen van
Midian, zo was hij ingesloten door Gods tegenwoordigheid en omringd door de
bewijzen van Zijn macht. Het was niet zijn bestemming te midden van de
plechtige majesteit van de sensatie bergen te vertoeven, zoals de grote
leider van Israël deed, maar voor hem waren, aan de overzijde van de Jordaan,
de hoogten van Moab, die spraken van Hem Die de bergen heeft vastgesteld en
ze met sterkte heeft omkleed. De sombere en verschrikkelijke aanblik van de
natuur in de woestijn waar hij zijn thuis had, gaf hem een levendig beeld
van de toestand van Israël. De vruchtbare wijngaard des Heren was een
verlaten woestijn geworden. Maar boven de woestijn was helder en schitterend
de hemel. De wolken die zich samenpakten, donker en dreigend, werden door de
regenboog der belofte overwelfd. Zo scheen boven Israëls verval de beloofde
heerlijkheid van de regering van de Messias. De wolken van toorn werden
overspannen door de regenboog van Zijn verbondsgenade.
Alleen in de stille nacht las
hij de belofte van God aan Abraham van een zaad zo talrijk als de sterren.
Het licht van de dageraad, dat aan de bergen van Moab een glans van goud
gaf, vertelde hem van Degene Die zou zijn "als het morgenlicht bij het
opgaan der zon, een morgen zonder wolken". (2 Sam.23:4) En in het heldere
licht van het middaguur zag hij de glans van Zijn openbaring, wanneer "de
heerlijkheid des Heren zich zal openbaren en al het levende te zamen dit zal
zien". (Jes.40:5)
Met een verbaasd maar juichend hart onderzocht hij in de profetische rollen
de openbaring aangaande de komst van de Messias, - het beloofde zaad dat de
kop der slang zou vermorzelen; Silo, "de vredegever?" die zou verschijnen
voordat een koning zou ophouden te regeren op de troon van David. Nu was de
tijd gekomen. Een Romeinse heerser woonde in het paleis op de berg Sion.
Volgens het zekere woord des Heren was de Christus reeds geboren.
Jesaja's bezielde
beschrijvingen van de heerlijkheid van de Messias waren dag en nacht het
onderwerp van zijn studie - de Scheut uit de wortel van Isaï ; een Koning
die in gerechtigheid zou heersen, en "over de ootmoedigen des lands in
billijkheid rechtspreken"; (Jes.11:4) "als een toevlucht tegen de
stortbui... als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land";
(Jes.32:2)
Israël zou niet langer "Verlatene" genoemd worden, en haar land niet meer
"Woestenij", maar het zou door de Here "Mijn Welgevallen" genoemd worden, en
zijn land "Gehuwde".(Jes.62:4) Het hart van de eenzame banneling werd van
dit heerlijk visioen vervuld.
Hij zag op de Koning in Zijn
schoonheid en vergat zichzelf. Hij aanschouwde de majestueuze heiligheid en
voelde dat hijzelf onbekwaam en onwaardig was. Hij was bereid uit te gaan
als de boodschapper des Hemels, onbeschroomd voor de mensen, omdat hij op
God zag. Hij kon rechtop en onbevreesd staan in de tegenwoordigheid van
aardse vorsten, omdat hij zich diep gebogen had voor de Koning der koningen.
Johannes begreep niet
volkomen de aard van het koninkrijk van de Messias. Hij zag uit naar het
ogenblik dat Israël van zijn vijanden zou worden bevrijd; maar de komst van
een Koning in gerechtigheid, en de bevestiging van Israël als een heilig
volk was hetgeen waarop hij vurig hoopte. Hij geloofde dat op deze wijze de
profetie die bij zijn geboorte gegeven was, vervuld zou worden:
"Om... Zijn heilig verbond te gedenken.... dat Hij ons zou geven, zonder
vreze, uit de hand der vijanden verlost,
Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor Zijn aangezicht, al onze
dagen'. (Luc.1:72-75)
Hij zag hoe zijn volk misleid
was, zelfgenoegzaam, en ingeslapen in hun zonden. Hij verlangde ernaar hen
op te wekken tot een heiliger leven. De boodschap die God hem had gegeven
uit te dragen, was bestemd hen uit hun verdoving te doen opschrikken en hen
te doen beven vanwege hun grote verdorvenheid. Voordat het zaad des
evangelies zou kunnen ontkiemen, moest de bodem van het hart opengebroken
worden. Voordat zij genezing zouden zoeken bij Jezus, moesten zij zich het
gevaar van de wonden die de zonde veroorzaakt, bewust worden. God zendt Zijn
boodschappers niet om de zondaar te vleien. Hij heeft geen boodschap van
vrede om de ongeheiligden in slaap te sussen in een noodlottige zekerheid.
Hij legt zware lasten op het geweten van de overtreder en doorboort de ziel
met pijlen van de overtuigingskracht. De dienende engelen stellen hem de
verschrikkelijke oordelen van God voor ogen om het besef van zijn nood te
verdiepen en hem te doen uitroepen : "Wat moet ik doen om behouden te worden
?" (Hand.16:30) Dan heft de hand, die vernederd heeft tot het stof, de
berouwvolle zondaar op. De stem die de zonde aan de kaak heeft gesteld, en
trots en eerzucht geschaamd heeft doen staan, vraagt met het tederste
medegevoel: "Wat wilt gij, dat Ik u doen zal ?" (Luc.18:41)
Toen het dienstwerk van Johannes begon, was het volk in een toestand van
opwinding en ontevredenheid, die hen op de rand van de revolutie bracht. Na
de verwijdering van Archelaüs was Judea rechtstreeks onder de regering van
Rome gesteld. De tirannie en afpersingen van de Romeinse stadhouders, en de
hardnekkige pogingen om heidense symbolen en gewoonten in te voeren, hadden
verzet gewekt, dat in het bloed van duizenden van de dappersten van Israël
gesmoord was. Dit alles versterkte de nationale haat tegen de Romeinen en
deed het verlangen toenemen uit hun macht bevrijd te worden.
Te midden van tweedracht en
strijd werd uit de woestijn een stem vernomen, een stem alarmerend en
streng, maar toch vol hoop : "Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is
nabij gekomen". (Matth.3:2) Met een nieuwe, ongekende kracht bewoog deze
stem het volk. Profeten hadden de komst van Christus voorzegd als een
gebeurtenis die in de verre toekomst lag; maar hier werd aangekondigd, dat
die komst nabij was. Johannes' bijzondere uiterlijk voerde de gedachten van
zijn toehoorders terug naar de oude zieners. In zijn gedrag en kleding leek
hij op de profeet Elia. In de geest en kracht van Elia stelde hij de
nationale verdorvenheid aan de kaak en bestrafte de zonde die overal
overheerste. Zijn woorden waren eenvoudig, scherp en overtuigend. Velen
geloofden dat hij een van de profeten was die uit de doden was opgestaan.
Het hele volk kwam in beroering. Grote menigten trokken naar de woestijn.
Johannes verkondigde de komst
van de Messias en riep het volk tot bekering. Als een zinnebeeld van
reiniging van zonden, doopte hij hen in het water van de Jordaan. Zo
verklaarde hij door een veelzeggende aanschouwelijke les, dat zij die
beweerden Gods uitverkoren volk te zijn, bezoedeld waren door de zonde, en
dat zonder een reiniging van hart en leven zij geen deel zouden kunnen
hebben aan het koninkrijk van de Messias.
Vorsten en rabbi's, soldaten, tollenaars en landbouwers kwamen naar de
profeet luisteren. Een tijdlang deed de plechtige waarschuwing van God hen
opschrikken. Velen kwamen tot bekering en ontvingen de doop. Mensen van elke
stand onderwierpen zich aan de eis van de Doper om deel te kunnen hebben aan
het koninkrijk dat hij aankondigde.
Velen van de schriftgeleerden
en Farizeeën kwamen hun zonden belijden en vroegen om de doop. Zij hadden
zichzelf verheerlijkt en gemeend dat zij beter waren dan andere mensen en
hadden het volk ertoe gebracht een hoge dunk te hebben van hun vroomheid ;
nu werden de schuldige geheimen van hun leven ontsluierd. Maar Johannes werd
door de Heilige Geest ervan doordrongen, dat velen van deze mensen niet
werkelijk overtuigd waren van hun zondigheid. Zij waren mensen die de huik
naar de wind hingen. Als vrienden van de profeet hoopten zij in de gunst te
geraken bij de komende Vorst. En door zich te laten dopen door deze geliefde
jonge leraar, trachtten zij hun invloed bij het volk te versterken.
Johannes begroette hen met de
vernietigende vraag : "Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de
komende toorn te ontgaan ? Brengt dan vrucht voort die aan de bekering
beantwoordt. En beeldt u niet in dat gij bij uzelf kunt zeggen : Wij hebben
Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen
Abraham kinderen te verwekken". (Matth.3:7-9)
De Joden hadden een verkeerde
uitleg gegeven aan Gods belofte van eeuwige gunst voor Israël: "Zo zegt de
Here, Die de zon overdag tot een licht geeft, Die de maan en de sterren
verordent tot een licht des nachts, Die de zee opzweept, dat haar golven
bruisen, Wiens naam is Here der heerscharen: Als deze verordeningen voor
Mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des Heren, dan zal ook het
nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor Mijn ogen.
Zo zegt de Here : Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde
beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël
verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des Heren".
(Jer.31:35-37)
De Joden beschouwden het feit dat ze op natuurlijke wijze van Abraham
afstamden als een recht om aanspraak te maken op deze belofte. Maar zij
zagen de voorwaarden die God hun gesteld had over het hoofd. Voordat Hij
Zijn belofte gaf, had Hij gezegd : "Ik zal,Mijn wet in hun binnenste leggen
en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij
tot een volk zijn... want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde
niet meer gedenken". (Jer.31:33,34)
De gunst des Heren is verzekerd aan een volk in wier harten Zijn wet
geschreven is. Zij zijn één met Hem. Maar de Joden hadden zich van God
afgescheiden. Vanwege hun zonden gingen zij onder Zijn oordelen gebukt. Dit
was de oorzaak, dat zij onder de slavernij zuchtten van een heidens volk.
Hun geest was verduisterd door hun overtredingen, en omdat God hun in het
verleden zo grote gunst bewezen had, zochten zij verontschuldigingen voor
hun zonden. Zij vleiden zichzelf met de gedachte dat zij beter waren dan
andere mensen en dat ze recht hadden op Zijn zegeningen.
Deze dingen zijn geschreven
"ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is". (1
Cor.10:11)
Hoe dikwijls leggen wij Gods zegeningen verkeerd uit en vleien we ons met de
gedachte dat wij begunstigd zijn omdat er zoveel goeds in onszelf is! God
kan niet voor ons doen wat Hij graag zou willen doen. Zijn gaven worden
gebruikt om onze zelfgenoegzaamheid te doen toenemen en onze harten te
verharden in ongeloof en zonde.
Johannes verklaarde aan de leraars van Israël, dat hun trots, hun zelfzucht
en wreedheid bewezen dat zij adderengebroed waren, een dodelijke vloek voor
het volk, in plaats van kinderen van de rechtvaardige en gehoorzame Abraham.
Gezien het licht dat zij van God ontvangen hadden, waren zij nog slechter
dan de heidenen boven wie zij zich zo ver verheven voelden. Zij hadden de
rots vergeten waaruit ze gehouwen waren en de holte van de put waaruit ze
waren gegraven. God was niet van hen afhankelijk voor het volbrengen van
Zijn plannen. Zoals Hij Abraham uit een heidens volk geroepen had, kon Hij
ook anderen voor Zijn dienst roepen. Hun harten leken nu misschien dode
stenen uit de woestijn, maar Zijn Geest kon hen tot leven brengen om Zijn
wil te doen en de vervulling van Zijn belofte te ontvangen.
"Ook ligt reeds de bijl aan de wortel der bomen'' ,zei de profeet, "Iedere
boom dan die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het
vuur geworpen". (Luc.3:9) Niet door de naam, maar door de vruchten wordt de
waarde van een boom bepaald. Wanneer de vruchten waardeloos zijn, kan de
naam de boom niet behouden van de ondergang. Johannes verklaarde aan de
Joden dat hun aanzien bij God bepaald werd door hun karakter en leven. Hun
belijdenis was waardeloos. Wanneer hun leven en karakter, niet in
overeenstemming waren met Gods wet, waren ze niet Zijn volk.
Onder zijn tot in het hart doordringende woorden, werden Zijn toehoorders
overtuigd. Zij kwamen tot hem met de vraag: "Wat moeten wij dan doen ?"
(Luc.3:10) Hij antwoordde : "Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede
aan wie er geen heeft, en wie spijze heeft, doe evenzo". (Luc.3:11)
En hij waarschuwde de tollenaars tegen onrechtvaardigheid, en de soldaten
tegen geweldpleging.
Allen die onderdanen werden
van het koninkrijk Gods, zei hij, zouden laten blijken dat ze geloof en
berouw hadden. Vriendelijkheid, eerlijkheid en trouw zouden in hun leven
gezien worden. Zij zouden de behoeftigen dienen, en hun offeranden brengen
voor God. Ze zouden de kwetsbaren beschermen en een voorbeeld geven van
deugd en medeleven. Zo zullen de volgelingen van Christus de hervormende
kracht van de Heilige Geest in hun leven doen blijken. In het dagelijkse
leven zullen rechtvaardigheid, genade en de liefde van God worden gezien.
Indien dit niet het geval is, zijn jij als het kaf dat aan het vuur wordt
prijsgegeven.
"Ik doop u met water tot
bekering", zei Johannes, "maar Hij, Die na mij komt, is sterker dan ik; ik
ben niet waardig Hem Zijn schoenen na te dragen ; Die zal u dopen met de
Heilige Geest en met vuur". (Matth.3:11) De profeet Jesaja had verklaard dat
de Here Zijn volk zou reinigen van hun ongerechtigheid "door de Geest van
gericht en van uitdelging". (Jes.4:4) Het woord des Heren luidde tot Israël
:
"Ik wil Mijn hand tegen u
keren en Ik uw slakken als met loog uitzuiveren en al uw looddelen
verwijderen." (Jes.1:25)
Voor de zonde, waar die ook
wordt gevonden, is God "een verterend vuur" (Hebr.12:29)
In allen die zich aan Zijn kracht onderwerpen, zal de Geest van, God de
zonde verteren. Maar wanneer de mensen aan de zonden vasthouden, worden ze
ermee vereenzelvigd. Dan moet de heerlijkheid van God, die de zonde
vernietigt, ook hen vernietigen. Nadat Jakob in de nacht met de Engel had
geworsteld, riep hij uit : Ik heb God gezien van tot aangezicht, en Mijn
leven is behouden gebleven". (Gen.32:30) Jakob was schuldig aan een grote
zonde in zijn gedrag jegens Esau, maar hij had brouw gehad. Zijn overtreding
werd vergeven en Zijn zonde uitgewist; daarom kon hij de openbaring van Gods
tegenwoordigheid doorstaan. Doch steeds wanneer de mensen voor God kwamen,
terwijl zij opzettelijk de zonde koesterden, werden ze vernietigd. Bij de
tweede komst van Christus zullen de goddelozen verteerd worden" door de adem
Zijns monds" en vernietigd door "Zijn verschijning als Hij komt". (2
Thess.2:8)
Het licht van de heerlijkheid van God, dat leven geeft aan de
rechtvaardigen, zal de goddelozen doden. In de tijd van Johannes de Doper
stond Christus op het punt te verschijnen als Degene Die het karakter van
God zou openbaren. Alleen al Zijn aanwezigheid zou aan de mensen hun zonden
openbaar maken. Alleen wanneer ze gewillig waren om van de zonden gereinigd
te worden, konden ze gemeenschap met Hem hebben. Alleen de reinen van hart
konden in Zijn tegenwoordigheid vertoeven.
Zo bracht de Doper Gods boodschap aan Israël. hetgeen Hij hun leerde. Velen
offerden alles op om te kunnen gehoorzamen. Menigten volgden deze nieuwe
leraar van plaats tot plaats, en niet weinigen koesterden de hoop dat Hij de
Messias zou zijn. Maar wanneer Johannes zag dat de mensen zich tot hem
wendden, nam hij elke gelegenheid te baat om hun geloof te richten op Hem
Die te komen stond. ("Wens der eeuwen" - E.G.White)