"De volheid des
tijds" (3)
"Toen de volheid des tijds
gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden... om hen die onder de wet
waren, vrij te kopen opdat wij het recht van zonden zouden verkrijgen".
(Gal.4:4,50
De komst van de Heiland was in
Eden voorzegd. Toen Adam en Eva de belofte voor het eerst hoorden, zagen
ze naar de spoedige vervulling daarvan uit. Vol vreugde begroetten zij hun
eerstgeboren zoon, in de erop dat hij de Verlosser zou zijn. Maar de
vervulling van die belofte bleef uit. Zij die ze het eerst ontvangen
hadden, stierven zonder het aanschouwen ervan. Van de dagen van Henoch af
werd de belofte door patriarchen en profeten herhaald en zodoende de hoop
op Zijn verschijning levendig gehouden, en nog kwam Hij niet. De profetie
van Daniel openbaarde de tijd van Zijn komst, maar niet allen verklaarden
die boodschap op de juiste wijze. Eeuw na eeuw ging voorbij; de stemmen
der profeten zwegen. De hand van de verdrukker lag zwaar op Israël, en
velen riepen lichtvaardig: "De tijd verstrijkt, maar geen enkel gezicht
komt uit". (Ex.12:22)
Maar evenals de sterren in de
vaste baan van hun aangewezen weg, kennen ook Gods plannen geen haast en
geen uitstel. Door middel van de symbolen van de grote duisternis en de
rokende oven had God aan Abraham de slavernij van Israël in Egypte
geopenbaard, en Hij had verklaard dat de tijd van hun verblijf daar
vierhonderd jaar zou zijn. "Daarna", zei Hij, "zullen zij met grote have
uittrekken" (Gen.15:14)
Tegen dit woord heeft de
gehele macht van Farao's trotse rijk tevergeefs gestreden. En "juist op de
dag af", vastgesteld in de goddelijke belofte, "gingen al de legerscharen
des Heren uit het land Egypte". (Ex.12:41)
Zo was in de hemelse raad ook
het uur van Christus' komst vastgesteld. Toen de grote klok des tijds dat
uur aanwees, werd Jezus geboren in Bethlehem. "Toen de volheid des tijds
gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden".(Gal.4:4)
De voorzienigheid had de
handelingen der naties en de loop van de menselijke dadendrang en invloed
geleid, totdat de wereld rijp was voor de komst van de Verlosser. De
volken waren onder één regering verenigd. Er was één taal die wijd en zijd
werd gesproken en erkend werd als de taal van de letterkunde.
Vanuit alle landen verzamelden
zich de Joden uit de verstrooiing, voor de jaarlijkse feesten in
Jeruzalem. Wanneer dezen naar hun woonplaatsen zouden terugkeren, konden
ze de tijding van de komst van de Messias door de gehele wereld
verbreiden.
In die tijd waren de heidense
stelsels bezig hun invloed op het volk te verliezen. De mensen waren
praalvertoon en fabel moe. Zij verlangden naar een godsdienst die het hart
bevrediging kon schenken. Terwijl het licht der waarheid de mensen scheen
te hebben verlaten, waren er zielen die verward en bedroefd naar licht
zochten. Zij dorstten naar kennis van de levende God, naar enige zekerheid
betreffende het leven aan gene zijde van het graf.
Toen de Joden van God
afdwaalden, verzwakte hun geloof, en was er bijna geen hoop meer die de
toekomst verlichtte. De woorden van de profeten werden niet begrepen. Voor
de meerderheid van de mensen was de dood een verschrikkelijk geheim;
daarachter lag onzekerheid en droefgeestigheid. Het was niet alleen het
geschrei van de moeders van Bethlehem, maar de kreet vanuit het hart der
mensheid die door de eeuwen heen naar de profeet werd overgedragen - de
stem die in Rama werd gehoord, "geween en veel geklaag: Rachel wenend om
haar kinderen, weigert zich te laten troosten omdat zij niet meer zijn".
(Matth.2:18) "In het land en schaduw des doods" (Matth.4:16) zaten de
mensen ongetroost terneer. Met verlangende blikken zagen ze uit naar de
komst van de Verlosser, als de duisternis verdreven en het geheim van de
toekomst geopenbaard zou worden.
Buiten het Joodse volk waren
er mensen die de verschijning van een goddelijke leraar voorspelden. Deze
mensen zochten naar de waarheid, en hen werd de Geest der Inspiratie
gegeven. Als sterren aan een duistere hemel waren deze leraars één voor
één opgestaan. Hun woorden der profetie hadden in de harten van duizenden
in de heidenwereld hoop doen ontstaan.
Reeds honderden jaren geleden
waren de Schriften vertaald in het Grieks, dat in die tijd alom in het
Romeinse Rijk werd gesproken. De Joden waren overal verstrooid, en hun
verwachting van een komende Messias werd tot op zekere hoogte onder de
heidenen gedeeld. Onder hen die door de Joden als heidenen werden
beschouwd, waren mensen die een beter begrip hadden van de Bijbelse
profetieën betreffende de Messias dan de leraars van Israël. Sommigen
onder hen hoopten op Zijn komst als een bevrijder van zonde. Wijsgeren
legden zich toe op een studie van de geheimen van het Hebreeuwse stelsel.
De dweepzucht van de Joden verhinderde echter de verspreiding van het
licht. In hun streven om de scheiding tussen henzelf en de andere volken
te handhaven, wilden ze de kennis die zij betreffende de zinnebeeldige
dienst nog bezaten, niet met anderen delen. De ware Verklaarder moest
komen. Degene op Wie al deze zinnebeelden heenwezen moest de betekenis
daarvan verklaren.
God had door de natuur, door
zinnebeelden, door patriarchen en profeten tot de wereld gesproken. Aan
het mensdom moesten lessen gegeven worden in de taal van het mensdom. De
Engel des verbonds moest spreken. Zijn stern moest gehoord worden in
Zijn eigen tempel. Christus moest komen om woorden te spreken die helder
en duidelijk te begrijpen waren. Hij, de Schepper der waarheid, moest de
waarheid scheiden van het kaf van menselijke uitspraken, dat het
krachteloos gemaakt had. De beginselen van Gods regering en van het
verlossingsplan moesten duidelijk worden vastgesteld. De lessen van het
Oude Testament moesten de mensen volledig voor ogen worden gesteld.
Onder de Joden waren toch
nog getrouwe zielen, afstammelingen van de heilige lijn, waarlangs de
kennis van God bewaard was gebleven. Deze zagen nog uit naar de hoop van
de belofte die aan hun vaderen was gedaan. Zij versterkten hun geloof
door de stellige belofte die door Mozes was gegeven, te overdenken. "De
Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij:
naar deze zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal".
(Hand.3:22)
En op een andere plaats
lazen ze, hoe de Here Iemand zou zalven "om een blijde boodschap te
brengen aan ontmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor
gevangenen vrijlating uit te roepen", en "om uit te roepen een jaar van
het welbehagen des Heren". (Jes.61:1,2) Zij lazen, hoe Hij "op aarde het
recht" zou brengen, hoe "op Zijn wetsonderricht" "de kustlanden" zouden
"wachten", (Jes.42:4) hoe volken zouden opgaan naar Zijn licht en
koningen naar Zijn stralende opgang. (Gen.60:3)
De laatste woorden van Jakob
vervulden hen met hoop: "De scepter zal van Juda niet wijken, noch de
heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt". (Gen.49:10)
De tanende macht van Israël
getuigde ervan dat de komst van de Messias nabij was. De profetie van
Daniel schilderde de heerlijkheid van Zijn regering over een rijk dat
zou volgen na alle aardse koninkrijken; en, zei de profeet: "het zal
bestaan in eeuwigheid". (Daniel 2:44)
Terwijl slechts weinigen de
aard van Christus' zending begrepen, was de verwachting wijd en zijd
verbreid dat er een machtig vorst zou komen die zijn koninkrijk in
Israël zou oprichten, en die zou komen als een bevrijder der volken.
De volheid des tijds was
gekomen. De mensheid, die gedurende eeuwenlange wetsovertreding steeds
meer ontaard was, had behoefte aan de komst van de Verlosser. Satan had
zijn best gedaan om de kloof tussen hemel en aarde diep en
onoverkomelijk te maken. Door zijn bedrog had hij de mensen verstout in
zonde. Het was zijn,doel de lankmoedigheid van God uit te putten en Zijn
liefde voor de mens uit te blussen, zodat Hij de wereld aan de
heerschappij van Satan zou overlaten.
Satan trachtte de mensen van
de kennis van God af te snijden om hun aandacht van Gods tempel af te
trekken, en zijn eigen koninkrijk te bevestigen. Zijn streven naar
opperheerschappij scheen bijna een volledig succes te zijn geworden. Het
is waar dat God in iedere generatie Zijn getuigen had. Zelfs onder de
heidenen waren mensen door wie Christus werkte om het volk uit hun zonde
en verval te verheffen. Maar deze mensen werden veracht en gehaat. Velen
van hen stierven een gewelddadige dood. De duistere schaduw die Satan
over de wereld geworpen had, werd dieper en dieper.
Door middel van het
heidendom had Satan al eeuwenlang de mensen van God afgekeerd, maar zijn
grote overwinning behaalde hij toen hij erin slaagde het geloof van
Israël te verdraaien. Door hun eigen opvattingen te overpeinzen en te
dienen, hadden de heidenen de kennis van God verloren en waren steeds
meer verdorven geworden. Zo ging het nu ook met Israël. Het beginsel,
dat de mens zichzelf door eigen werken kan redden, ligt aan iedere
heidense godsdienst ten grondslag ; nu was dit ook het beginsel van de
Joodse godsdienst geworden. Satan had dit beginsel erin gelegd. Overal
waar men dit huldigt, heeft de mens geen slagboom tegen de zonde.
De boodschap des heils wordt
aan de mensen gebracht door menselijke vertegenwoordigers. Maar de Joden
hadden getracht het alleenrecht van de waarheid die het eeuwige leven
inhoudt, te verkrijgen. Zij hadden het levende manna opgespaard, en het
was bedorven geraakt. De godsdienst die zij voor zichzelf probeerden te
houden, werd een ergernis. Zij beroofden God van Zijn heerlijkheid, en
bedrogen de wereld door een vervalsing van het evangelie. Zij hadden
geweigerd zich aan God over te geven voor de redding van de wereld, en
werden medewerkers van Satan om haar te vernietigen.
Het volk dat door God was
geroepen om een pijler en fundament der waarheid te zijn, was de
vertegenwoordiger van Satan geworden. Zij deden het werk dat hij van hen
verlangde, door een gedragslijn te volgen waardoor ze het karakter van
God verkeerd voorstelden en de wereld aanleiding gaven om Hem als een
tiran te beschouwen. Zelfs de priesters die in de tempel dienden, hadden
de betekenis van de dienst die zij verrichtten, uit het oog verloren.
Zij keken niet meer over het zinnebeeld heen naar de zaak die het
voorstelde. Bij het brengen van de offeranden geleken zij op acteurs in
een toneelspel. De instellingen die God Zelf gegeven had, werden de
middelen om de geest te verblinden en het hart te verharden. Langs deze
wegen kon God niets meer voor de mens doen. Het gehele stelsel moest
worden weggevaagd.
Het bedrog van de zonde had zijn hoogtepunt bereikt. Alle machten
waardoor de zielen der mensen te gronde konden worden gericht, waren aan
het werk gezet. Toen de Zoon van God op de aarde neerzag, aanschouwde
Hij lijden en ellende. Met medelijden zag Hij hoe de mensen het
slachtoffer van satanische wreedheid waren geworden. Hij zag met
mededogen neer op hen die tot het kwade verleid werden, vermoord werden
en verloren gingen. Zij hadden een heerser verkozen die hen als
krijgsgevangenen aan zijn wagen bond. Verbijsterd en bedrogen bewogen ze
zich in een sombere optocht naar de eeuwige ondergang - naar de dood
waarin geen hoop op leven is, naar de nacht waarop geen morgen volgt,
Satanische machten waren met de mensen verenigd. De lichamen van
menselijke wezens, die geschapen waren tot een woonstede van God, waren
nu woonplaatsen van demonen geworden. De zintuigen, de zenuwen, de
hartstochten en de organen van de mens werden door bovennatuurlijke
machten ertoe gebracht zich aan de laagste lusten over te geven. De
stempel van de duivelen werd op de gezichten van mensen gedrukt.
Menselijke aangezichten weerspiegelden de uitdrukkingen van de menigten
duivels waardoor ze bezeten waren. Dit was het beeld dar de Verlosser
der wereld zag. Welk een schouwspel om gade te slaan voor de Oneindige
Reinheid !
De zonde was een wetenschap
geworden, en de ondeugd werd geheiligd als een deel van de godsdienst.
Opstandigheid had in het hart diep wortel geschoten, en de vijandigheid
van de mens was het allerhevigst tegen de hemel. Aan het heelal was
getoond dat, buiten God, het mensdom niet meer uit de diepte kon worden
opgeheven. Door Hem Die de wereld geschapen had, moest een nieuw element
van leven en kracht worden geschonken.
Met intense belangstelling
hadden de niet gevallen werelden toegekeken, of Jehova zou opstaan om de
inwoners van de aarde weg te vagen. En wanneer God dat zou doen, dan
stond Satan gereed zijn plannen ten uitvoer te brengen, om zich van de
trouw van de hemelse wezens te verzekeren. Hij had verklaard, dat de
beginselen van Gods regering vergeving onmogelijk maakten. Wanneer de
wereld verwoest zou zijn geworden, zou hij beweerd hebben dat zijn
beschuldigingen waar waren. Hij stond gereed om de schuld op God te
werpen, en om zijn opstand uit te breiden tot de werelden hierboven.
Maar in plaats van de wereld te vernietigen, zond God Zijn Zoon om ze te
behouden. Hoewel men overal in het van God vervreemde gebied bederf en
verzet kon zien, werd er een weg tot behoud opengesteld. Juist op het
kritieke ogenblik, toen Satan op het punt stond te triomferen, kwam de
Zoon van God met de boodschap van goddelijke genade. In iedere eeuw, op
ieder uur, was de liefde van God naar het gevallen geslacht uitgegaan.
Niettegenstaande de verdorvenheid der mensen, waren de tekenen van
genade aanhoudend getoond. En toen de volheid des tijds gekomen was,
werd de Godheid verheerlijkt door over de wereld een stroom van
genezende genade uit te gieten die nooit belemmerd of teruggetrokken zou
worden, totdat het verlossingsplan zou zijn vervuld. Satan juichte dat
hij erin geslaagd was het beeld van God in de mens te verlagen. Toen
kwam Jezus om in de mens het beeld van Zijn Maker te herstellen. Niemand
behalve Christus kan het karakter herstellen dat door de zonde verwoest
is. Hij kwam om de duivelen die de wil beheersten' uit te drijven. Hij
kwam om ons uit het stof op te heffen, om het verwrongen karakter
opnieuw naar het beeld van Zijn goddelijk karakter te vormen, en om het
met Zijn eigen majesteit heerlijk te maken.
(Wens der eeuwen -
E.G.White)