Nicodemus (17)
Nicodemus bezette een hoge
vertrouwenspositie bij het joodse volk. Hij was zeer ontwikkeld en bezat
buitengewone gaven, en hij was een geëerd lid van de nationale raad. Evenals
anderen was hij onder de indruk gekomen van de leer van Jezus. Hoewel hij
rijk, geleerd en geëerd was, werd hij op wonderlijke wijze aangetrokken door
de bescheiden Nazarener. De lessen die van de lippen van de Heiland kwamen,
hadden diepe indruk op hem gemaakt, en hij verlangde meer te horen over die
heerlijke waarheden. De uitoefening van gezag door Christus bij het reinigen
van de tempel had de besliste haat opgewekt van de priesters en oversten.
Zij vreesden de macht van deze Vreemdeling. Een dergelijke vrijpostigheid
van de zijde van een onbekende Galileeër kon men niet toestaan. Zij waren
besloten een eind aan Zijn werk te maken. Maar niet allen waren het met dat
plan eens. Er waren er enkelen die bevreesd waren tegenstand te bieden aan
Iemand Die zo duidelijk gedreven werd door de Geest van God. Zij herinnerden
zich hoe profeten gedood waren omdat ze de zonden van de leiders in Israël
berispten. Zij wisten dat de slavernij van de Joden onder een heidens volk
het gevolg was van hun weerspannigheid in het verwerpen van de bestraffingen
Gods. Zij vreesden dat de priesters en oversten, door plannen te smeden
tegen Jezus, in de voetstappen van hun vaderen zouden gaan en nieuwe rampen
over het volk zouden brengen. Nicodemus deelde deze gevoelens. In een
bijeenkomst van het Sanhedrin, toen men overlegde, hoe men tegenover Jezus
zou optreden, maande Nicodemus tot voorzichtigheid en gematigdheid. Hij
legde er de nadruk op, dat indien Jezus werkelijk bekleed was met gezag, van
God, het gevaarlijk zou zijn Zijn waarschuwingen in de wind te slaan. De
priesters durfden zijn raad niet te negeren, en voorlopig namen ze geen
openlijke maatregelen tegen de Heiland.
Sinds hij Jezus gehoord had,
had Nicodemus met groot verlangen de profetieën aangaande de Messias
bestudeerd; en hoe meer hij zocht, des te sterker werd zijn overtuiging, dat
Deze Degene was Die komen zou.
Evenals vele anderen in Israël was hij diep bedroefd geweest over de
ontheiliging van de tempel. Hij was een getuige van het schouwspel, toen
Jezus de kopers en verkopers uitdreef ; hij aanschouwde de wonderbare
ontvouwing van goddelijke kracht ; hij zag hoe de Heiland de armen ontving
en de zieken genas; hij zag hun vreugdevolle blikken en hoorde hun
lofprijzingen; en hij kon er niet meer aan twijfelen of Jezus van Nazareth
wel de van God Gezondene was.
Hij verlangde er zeer naar
een gesprek met Jezus te hebben, maar schrok ervoor terug Hem openlijk op te
zoeken. Het zou al te vernederend zijn voor een overste der Joden om toe te
geven dat hij sympathie had voor een leraar die nog zo weinig bekend was. En
wanneer zijn bezoek het Sanhedrin ter ore zou komen, zou dit hun verachting
en veroordeling over hem brengen. Hij besloot tot een heimelijk gesprek, met
de verontschuldiging dat, wanneer hij openlijk zou gaan, anderen misschien
zijn voorbeeld zouden volgen. Nadat hij door bijzondere informaties te weten
was gekomen waar de Heiland gewoon was Zich terug te trekken op de
Olijfberg, wachtte hij tot de stad verstild was in sluimer, en zocht Hem
toen op.
In de tegenwoordigheid van
Christus voelde Nicodemus een vreemde beschroomdheid, die hij trachtte te
verbergen onder een schijn van kalmte en waardigheid. "Rabbi", zei hij, "
wij weten, dar Gij van God gekomen zijt als leraar, want niemand kan die
tekenen doen welke Gij doet, tenzij God met hem is". (Joh.3:2)
Door te spreken over Christus' zeldzame gaven als leraar, en ook over Zijn
buitengewone kracht om wonderen te verrichten, hoopte hij de weg vrij te
maken voor zijn gesprek. Zijn woorden waren bedoeld om vertrouwen uit te
drukken en uit te lokken; maar in werkelijkheid drukten ze ongeloof uit. Hij
erkende niet, dat Jezus de Messias was, maar alleen een leraar die van God
gezonden was.
In plaats van deze begroeting
te erkennen, richtte Jezus Zijn ogen op de spreker, alsof Hij tot in zijn
ziel las. In Zijn oneindige wijsheid zag Hij een zoeker naar waarheid voor
Hem staan. Hij kende het doel van dit bezoek, en met het verlangen de
overtuiging, die in het hart van Zijn toehoorder reeds aanwezig was, te
versterken, ging Hij meteen op het doel af, door plechtig maar vriendelijk
te zeggen : "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U, tenzij iemand wederom (grondtekst
: van boven) geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien".
(Joh.3:3)
Nicodemus was tot de Here
gekomen met de gedachte met Hem in discussie te kunnen treden, maar Jezus
legde de grondslag van de beginselen der waarheid bloot. Hij zei tot
Nicodemus U hebt niet zozeer theoretische kennis nodig als geestelijke
wedergeboorte. U behoeft uw nieuwsgierigheid niet bevredigd te zien, maar u
moet een nieuw hart hebben. U moet een nieuw leven ontvangen van Boven
voordat u de hemelse dingen op hun juiste waarde kunt schatten. Totdat die
verandering plaatsvindt en alle dingen nieuw maakt, zal er voor u geen enkel
heilzaam nut voortkomen uit een gesprek met Mij over Mijn gezag en Mijn
zending.
Nicodemus had de prediking
van Johannes de Doper gehoord over berouw en doop, en hoe deze het volk wees
op Hem Die zou dopen met de Heilige Geest. Hijzelf had gevoeld dat er in
geestelijk opzicht iets ontbrak bij de Joden, dat zij in hoge mate
beheerst.werden door kwezelarij en wereldse eerzucht. Hij had gehoopt op een
betere toestand bij de komst van de Messias. Toch had de hartdoorzoekende
boodschap van de Doper in hem geen overtuiging van zonde teweeggebracht. Hij
was een strenge Farizeeër, en ging prat op zijn goede werken. Hij was overal
geacht om zijn welwillendheid en zijn milddadigheid bij het ondersteunen van
de tempeldienst, en hij was ervan overtuigd, dat hij in de gunst stond bij
God. Hij was zeer verbaasd bij de gedachte aan een koninkrijk dat zo rein
was, dat hij het in zijn tegenwoordige toestand niet zou kunnen zien.
De beeldspraak van de
wedergeboorte, die Jezus hier gebruikte, was niet geheel onbekend voor
Nicodemus. Mensen die van het heidendom juist bekeerd waren tot het geloof
van Israël, werden dikwijls vergeleken met pasgeboren kinderen. Daarom moet
hij begrepen hebben, dat de woorden van Jezus niet letterlijk opgevat
moesten worden. Maar krachtens zijn geboorte als Israëliet, meende hij dat
hij zeker kon zijn van een plaats in het koninkrijk Gods. Hij meende dat hij
niet veranderd behoefde te worden. Daarom was hij zo verrast over de woorden
van de Heiland. Hij ergerde zich eraan, dat ze zo sterk op hemzelf van
toepassing waren. De trots van de Farizeeër streed tegen het eerlijk
verlangen van de zoeker naar waarheid. Hij verbaasde zich erover, dat
Christus tot hem sprak zoals Hij deed, zonder zijn positie als overste in
Israël te ontzien.
Overrompeld in zijn houding
vol zelfvertrouwen, antwoordde hij Christus met woorden vol ironie : "Hoe
kan een mens geboren worden als hij oud is?" (Joh.3:4)
Evenals vele anderen doen wanneer een snijdende waarheid tot hun geweten
doordringt, openbaarde hij het feit, dat de natuurlijke mens de dingen van
de Geest Gods niet aanvaardt. Er is niets in hem dat beantwoordt aan de
geestelijke dingen, want de geestelijke dingen worden geestelijk
onderscheiden.
Maar de Heiland ging niet met
hem argumenteren. Hij hief Zijn hand op met ernstige, rustige waardigheid en
legde met nog groter zekerheid de nadruk op de waarheid : "Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en geest, kan hij
het Koninkrijk Gods niet binnengaan". (Joh.3:5) Nicodemus wist, dat Christus
hier sprak over de doop door water en de vernieuwing van het hart door de
Geest van God. Hij was ervan overtuigd, dat hij in de tegenwoordigheid was
van Degene Die door Johannes de Doper voorzegd was.
Jezus ging verder : "Wat uit
het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest".
(Joh.3:6)
Van nature is het hart boos, en "komt ooit een reine uit een onreine - niet
één" (Job 14:4). Geen menselijk vernuft kan een geneesmiddel vinden voor de
zondigende ziel. "Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is
tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan
ook niet". (Rom.8:7)
"Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij,
diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen." (Matth.15:19)
De bron des harten moet gezuiverd worden voordat de stromen rein kunnen
zijn. Hij die tracht de hemel te bereiken door zijn eigen werken, door het
houden van de wet, beproeft een onmogelijkheid. Er is geen veiligheid voor
hem die een zuiver wettische godsdienst heeft, een vorm van godzaligheid.
Het christelijk leven is geen verandering of verbetering van het oude, maar
een verandering van natuur. Het betekent de dood voor het eigen ik en voor
de zonde, en een volkomen nieuw leven. Deze verandering kan alleen tot stand
gebracht worden door de krachtdadige werking van de Heilige Geest.
Nicodemus was nog steeds zeer
verbaasd, en Jezus gebruikte de wind om Zijn bedoeling te illustreren: "De
wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet
vanwaar hij komt of waar hij heengaat ; zó is een ieder die uit de Geest
geboren is". (Joh.3:8)
We horen de wind tussen de
takken van de bomen, hij doet de bladeren en de bloemen ritselen; maar de
wind zelf is onzichtbaar, en niemand weet vanwaar hij komt en waar hij
heengaat. Zo is het ook met het werk van de Heilige Geest in het hart. Dit
kan evenmin verklaard worden als de bewegingen van de wind. Een mens kan
misschien niet de precieze tijd, of plaats in het proces van zijn bekering
opsommen, of al de omstandigheden ervan nagaan; maar dat bewijst niet, dat
hij niet bekeerd is. Door een kracht - even onzichtbaar als de wind - werkt
Christus voortdurend aan het hart. Gaandeweg, misschien zonder dat de mens
het bemerkt, worden er indrukken gemaakt die erop gericht zijn de ziel tot
Christus te trekken. Deze indrukken kunnen verkregen worden door over Hem na
te denken, door het lezen van de Schriften, of door het horen van het Woord
bij monde van een bezielde prediker. En dan, plotseling, wanneer de Geest
een meer direct beroep op de mens doet, geeft de ziel zich vol vreugde aan
Jezus over. Door velen wordt dit een plotselinge bekering genoemd; maar het
is een gevolg van een langdurig noden van de Geest van God, een geduldig,
langdurig proces.
Ofschoon de wind zelf
onzichtbaar is, kan men de uitwerking daarvan zien en voelen. Zo zal het
werk van de Geest aan de ziel zich openbaren in iedere handeling van de mens
die Zijn behoudende kracht gevoeld heeft. Wanneer de Geest van God bezit
neemt van het hart, wordt het leven daardoor veranderd. Zondige gedachten
worden verdreven, boze werken worden verzaakt ; liefde, nederigheid en vrede
nemen de plaats in van boosheid, naijver en tweedracht. Vreugde neemt de
plaats in van droefheid, en het gelaat weerkaatst het licht van de hemel.
Niemand ziet de hand die de last opheft, of bemerkt het licht dat neerdaalt
uit de hemelse hoven. De zegen komt, wanneer de ziel zich door het geloof
aan God overgeeft. Dan schept die kracht die door geen menselijk oog gezien
kan worden, een nieuw wezen naar het beeld Gods.
Het is onmogelijk voor een
sterfelijke geest om het werk der verlossing te begrijpen. Het geheimenis
daarvan gaat de menselijke kennis te boven; maar hij die uit de dood het
leven ingaat, beseft dat het een goddelijke werkelijkheid is. Het begin van
de verlossing kunnen we hier leren kennen door onze persoonlijke ervaring.
De gevolgen ervan reiken tot in de eeuwigheid.
Terwijl Jezus sprak, drong
enig licht der waarheid door in de geest van de overste. De verzachtende,
beteugelende invloed van de Heilige Geest maakte indruk op zijn hart. Toch
begreep hij de woorden van de Heiland nog niet volkomen. Hij was niet zozeer
onder de indruk van de noodzakelijkheid van de wedergeboorte als wel van de
manier waarop deze tot stand komt. Hij antwoordde verwonderd: "Hoe kan dit
geschieden?" (Joh.3:9)
"Gij zijt de leraar van
Israël en deze dingen verstaat gij niet?" (Joh.3:10) vroeg Jezus. Iemand aan
wie het godsdienstonderwijs van het volk was toevertrouwd, mocht toch zeker
niet onwetend zijn van zulke belangrijke waarheden. Zijn woorden hielden de
les in, dat, in plaats van zich te ergeren aan de eenvoudige woorden der
waarheid, Nicodemus een erg bescheiden mening over zichzelf behoorde te
hebben, omdat hij zo weinig wist van de geestelijke dingen. Doch Christus
sprak met zulk een indrukwekkende waardigheid, en zowel Zijn blik als de
toon van Zijn woorden spraken van zulk een oprechte liefde, dat Nicodemus
niet beledigd was toen hij zijn armelijke staat besefte.
Maar toen Jezus verklaarde,
dat Zijn opdracht op aarde was een geestelijk koninkrijk op te richten in
plaats van een tijdelijk, werd Zijn toehoorder ongerust. Daar Hij dit
opmerkte, zei Jezus: "Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder
dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek
?" (Joh.3:12) Indien Nicodemus niet kon aanvaarden wat Christus hem leerde
als illustratie van het werk der genade aan het hart, hoe zou hij dan de
aard van Zijn heerlijk, hemels koninkrijk kunnen begrijpen ? Daar hij de
aard van Christus' werk op aarde niet begreep, kon hij ook Zijn werk in de
hemel niet verstaan.
De Joden die Jezus uit de
tempel verdreven had, maakten er aanspraak op kinderen van Abraham te zijn,
maar zij vluchtten uit de tegenwoordigheid van de Heiland, omdat zij de
heerlijkheid van God, die in Hem geopenbaard was, niet konden verdragen. Zo
gaven ze blijk, dat ze niet waardig geacht werden door de genade van God
deel te hebben aan de heilige diensten in de tempel. Zij jaagden ernaar een
schijn van heiligheid te bewaren, maar ze verwaarloosden de heiligheid des
harten. Hoewel ze ijveraars waren naar de letter der wet, deden ze
voortdurend de geest van deze zelfde wet geweld aan. Hun grote behoefte was
juist die verandering waarover Christus tot Nicodemus gesproken had - een
nieuwe, zedelijke geboorte, een reiniging van zonden, en een vernieuwing van
kennis en heiligheid.
Er was geen verontschuldiging voor de blindheid van Israël betreffende het
werk van de wedergeboorte. Geïnspireerd door de Heilige Geest, had Jesaja
geschreven : "Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze
gerechtigheden als een bezoedeld kleed." (Jes.64:6) David bad : "Schep mij
een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest".
(Ps.51:12) En door middel van Ezechiël was de belofte gegeven : "Een nieuw
hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen
zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn
geest zal Ik in uw binnenste geven, en maken dat gij naar Mijn inzettingen
wandelt", (Ez.36:26,27)
Nicodemus had deze teksten met een verduisterde geest gelezen; maar nu begon
hij de betekenis ervan te vatten. Hij zag dat zelfs de strengste
gehoorzaamheid aan alleen de letter der wet zoals die werd toegepast op het
uiterlijke leven, geen enkel mens het recht zou kunnen geven het koninkrijk
der hemelen binnen te gaan. In de ogen der mensen was zijn leven
rechtvaardig en eerzaam geweest, maar in de tegenwoordigheid van Christus
gevoelde hij, dat zijn hart onrein was en zijn leven onheilig.
Nicodemus werd naar Christus getrokken. Terwijl de Heiland hem de dingen
betreffende de wedergeboorte verklaarde, verlangde hij ernaar, dat die
verandering zich ook in hem zou voltrekken. Waardoor zou dat bereikt kunnen
worden? Jezus beantwoordde de onuitgesproken vraag: "Gelijk Mozes de slang
in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd
worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe."
(Joh.3:14,15)
Dit was bekend terrein voor
Nicodemus. Het symbool van de verhoogde slang maakte hem de zending van de
Heiland duidelijk. Toen het volk Israël stierf door de beten van de vurige
slangen, gaf God aan Mozes aanwijzingen om een slang van koper te maken en
die in de hoogte te plaatsen in het midden der vergadering. Toen klonk de
boodschap door het kamp, dat allen die op de slang zouden zien, in leven
zouden blijven Het volk wist heel goed, dat de slang in zichzelf geen macht
had om hen te helpen. Het was een symbool van Christus. Zoals het beeld dat
gemaakt was naar de gelijkenis van de dodelijke slangen, verhoogd werd voor
hun genezing, zo zou Iemand "in vlees, aan dat der zonde gelijk" (Rom.8:3)
hun Verlosser zijn.
Velen van de Israëlieten beschouwden de offerdienst als iets dat op zichzelf
in staat was hen te verlossen van zonden. God wilde hun leren, dat deze
dienst niet meer waarde had dan de koperen slang. De offerdienst moest hun
gedachten naar Jezus leiden. Zowel voor de genezing van hun wonden als voor
de vergeving van hun zonden konden ze voor zichzelf niets doen dan hun
geloof in de Gave Gods tonen. Zij moesten opzien en leven.
Zij die door de slangen
gebeten waren, hebben misschien te laat gekeken. Ze hebben zich misschien
afgevraagd, hoe er kracht kon zijn in dat koperen teken. Misschien hebben ze
om een wetenschappelijke verklaring gevraagd. Maar er werd geen verklaring
gegeven. Zij moesten het woord dat God hun door Mozes gegeven had,
aanvaarden. Een weigering om op te zien betekende de ondergang.
Niet door strijd en discussie
wordt de ziel verlicht. We moeten zien en leven. Nicodemus aanvaardde de les
en nam ze met zich mee. Hij onderzocht de Schriften op een nieuwe wijze,
niet om te discussiëren over een theorie, maar om daaruit leven voor zijn
ziel te ontvangen. Hij begon het koninkrijk der hemelen te zien toen hij
zich onderwierp aan de leiding van de Heilige Geest.
Heden zijn er duizenden
mensen die dezelfde waarheid moeten leren die Nicodemus leerde door de
verhoogde slang. Zij vertrouwen op hun gehoorzaamheid aan de wet van God om
Zijn gunst te verwerven. Wanneer hun gezegd wordt, op Jezus te zien en te
geloven dat Hij hen redt door Zijn genade alleen, roepen ze uit: "Hoe kan
dit geschieden?" (Joh.3:9)
Evenals Nicodemus moeten we
gewillig zijn het leven binnen te gaan op dezelfde wijze als de voornaamste
zondaars. "Want er is ook onder de hemel geen andere naam de mensen gegeven
waardoor wij moeten behouden worden" (Hand.4:12) dan Christus. Door het
geloof ontvangen we de genade van God; maar het geloof is niet onze Heiland.
Het verdient niets. Het is de hand waardoor wij Christus vastgrijpen en ons
Zijn verdiensten, het geneesmiddel voor de zonde, toeëigenen. En we kunnen
zelfs geen berouw hebben zonder de hulp van de Geest van God. De Schrift
zegt van Christus "Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd, tot een
Leidsman en Heiland om Israël bekering, en vergeving van zonden te
schenken". (Hand.5:31) Berouw komt evenzeer van Christus als vergeving.
Hoe kunnen we dan behouden
worden? "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft", (Joh.3:14) zo
is ook de Zoon des mensen verhoogd, en ieder die misleid en gebeten is door
de slang, mag tot. Hem opzien en leven. "Zie, het Lam Gods, Dat de zonden
der wereld wegneemt." (Joh.3:16) Het licht dat van het kruis straalt,
openbaart de liefde van God. Zijn liefde trekt ons tot Hem. Indien we
hieraan geen tegenstand bieden, zullen we geleid worden naar de voet van het
kruis, in berouw over de zonden, die de Heiland gekruisigd hebben. Dan
verwekt de Geest van God door het geloof een nieuw leven in de ziel. De
gedachten en verlangens worden tot gehoorzaamheid gebracht aan de wil van
Christus. Hart en geest worden opnieuw geschapen naar het beeld van Hem Die
in ons werkt om alle dingen aan Zichzelf te onderwerpen. Dan wordt de wet
van God geschreven in het hart en verstand, en kunnen we met Christus zeggen
: "Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God." (Ps.40:9)
In het gesprek met Nicodemus
verklaarde Jezus het verlossingsplan en Zijn zending in de wereld. In geen
van Zijn daarna volgende redevoeringen verklaarde Hij zo volledig, stap voor
stap, het werk dat gedaan moet worden in de harten van allen die het
koninkrijk der hemelen zullen beërven. Geheel aan het begin van Zijn
dienstwerk openbaarde Hij de waarheid aan een lid van het Sanhedrin, aan het
hart dat daartoe het meest openstond, en aan een aangesteld leraar van het
volk. Maar de leiders van Israël verwelkomden dat licht niet. Nicodemus
verborg de waarheid in zijn hart, en gedurende drie jaar zag men weinig
zichtbare vruchten.
Maar Jezus kende de bodem
waarin Hij het zaad gezaaid had. De woorden die in de nacht gesproken werden
tot één toehoorder op de eenzame berg, waren niet verloren. Een tijdlang
erkende Nicodemus Christus niet openlijk, maar hij sloeg Zijn leven gade en
dacht na over wat Hij leerde. In de raad van het Sanhedrin verijdelde hij
meermalen de plannen van de priesters om Hem te doden. Toen ten slotte Jezus
verhoogd was aan het kruis, herinnerde Nicodemus zich de les op de
Olijfberg: "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook
de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem
eeuwig leven hebbe." (Joh.3:14,15)
Het licht van dat geheime gesprek verlichtte het kruis op Golgotha, en
Nicodemus zag in Jezus de Verlosser der wereld.
Na de hemelvaart van de Here,
toen de discipelen door de vervolging verstrooid waren, kwam Nicodemus
vrijmoedig naar voren. Hij wendde zijn rijkdommen aan tot onderhoud van de
jonge gemeente waarvan de Joden gedacht hadden, dat ze wel teniet gedaan zou
worden na de dood van Christus. In die tijd van gevaar stond hij die zo
voorzichtig en twijfelachtig was geweest, vast als een rots, bemoedigde het
geloof der discipelen
en zorgde voor de middelen om het evangeliewerk voort te zetten. Hij werd
gehoon en vervolgd door mensen die hem vroeger eerbied bewezen hadden. Hij
werd arm aan aardse goederen, maar hij wankelde niet in het geloof dat zijn
oorsprong vond in dat nachtelijk onderhoud met Jezus.
Nicodemus vertelde de inhoud
van dat gesprek aan Johannes, en door diens pen werd het vastgelegd tot
onderwijzing van miljoenen. De waarheden die daarin geleerd worden, zijn
heden even belangrijk als ze waren in die plechtige nacht op die in
schaduwen gehulde berg, toen de Joodse leider kwam om van de nederige Leraar
uit Galileä de weg des levens te leren kennen E.G White - wens der eeuwen.