De verzoeking (12)
"Jezus nu, vol van de Heilige
Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de
woestijn". (Luc.4:1)
De woorden van Marcus hebben een nog diepere betekenis. Hij zegt : "En
terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn. En Hij werd in de woestijn
veertig dagen verzocht door Satan en Hij was bij de wilde dieren".
(Marc.1:12,13) "En Hij at niets in die dagen." ( Luc.4:2)
Toen Jezus in de woestijn
geleid werd om verzocht te worden, werd Hij geleid door de Geest van God.
Hij daagde de verzoeking niet uit. Hij ging naar de woestijn om alleen te
zijn, om Zijn zending en werk te overdenken. Door vasten en gebed zou Hij
zich omgorden voor het met bloed bevlekte pad dat Hij zou moeten gaan. Maar
Satan wist, dat de Heiland de woestijn ingegaan was, en hij meende, dat dit
het beste ogenblik was om Hem te benaderen.
Ontzaglijke belangen stonden
er voor de wereld op het spel in de strijd tussen de Vorst des lichts en de
leider van het koninkrijk der duisternis. Nadat hij de mensen tot zonde
verleid had, eiste Satan de aarde als zijn eigendom op, en hij noemde
zichzelf de vorst dezer wereld. Nadat hij de vader en moeder van ons
geslacht aan zijn eigen natuur gelijk gemaakt had, meende hij hier zijn rijk
te vestigen. Hij verklaarde dat de mensen hem als hun vorst gekozen hadden.
Doordat hij de mensen beheerste, had hij ook gezag over de wereld. Christus
was gekomen om Satans aanspraak te weerleggen. Als de Zoon des mensen zou
Christus trouw blijven aan God. Op deze wijze zou getoond worden, dat Satan
geen volledige macht over het menselijk geslacht verkregen had en dat zijn
aanspraak op de wereld onwaar was. Allen die verlangden van zijn macht
bevrijd te worden, zouden verlost worden. De heerschappij die Adam door de
zonde verloren had, zou worden teruggewonnen.
Sinds de boodschap aan de slang in Eden : "Ik zal vijandschap zetten tussen
u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad" (Gen.3:15) had Satan geweten,
dat hij geen absolute macht over de wereld bezat. In de mensen zag men een
kracht aan het werk die zijn heerschappij tegenstond. Met gespannen aandacht
zag hij neer op de offeranden die gebracht werden door Adam en zijn zonen.
In deze plechtigheden zag hij een teken van contact tussen hemel en aarde.
Hij legde zich erop toe dit contact te verbreken. Hij gaf een verkeerde
voorstelling van God en van de offerdiensten die op de Heiland wezen. De
mensen werden ertoe gebracht God te vrezen als iemand die een behagen had in
hun vernietiging. De offeranden, die Zijn liefde hadden moeten openbaren,
werden alleen nog gebracht om zijn toorn te bedaren. Satan wekte de kwade
hartstochten der mensen op met het doel zijn macht over hen te bestendigen.
Toen Gods geschreven Woord gegeven was, bestudeerde Satan de profetieën
betreffende de komst van de Heiland. Van geslacht op geslacht deed hij zijn
best de mensen blind te maken voor deze profetieën, opdat zij de Christus
zouden verwerpen wanneer hij zou komen.
Bij de geboorte van Jezus
wist Satan, dat er Iemand was gekomen met een goddelijke opdracht om hem
zijn heerschappij te betwisten, hij beefde bij de boodschap van de engel die
het gezag bevestigde van de pasgeboren Koning. Satan kende heel goed de
positie die Christus in de hemel had ingenomen als de Geliefde des Vaders.
Dat de Zoon van God naar deze aarde kwam, vervulde hem met verbazing en
vrees. Hij kon het geheim van dit offer niet peilen. Zijn zelfzuchtige ziel
kon een dergelijke liefde voor het misleide geslacht niet begrijpen. De
heerlijkheid en vrede des hemels, en de vreugde van de gemeenschap met God,
konden slechts vaag door de mensen begrepen worden ; maar ze waren zeer goed
bekend aan Lucifer, de overdekkende cherub. Sinds hij de hemel verloren had,
was hij vast besloten wraak te nemen door anderen te doen delen in zijn val.
Hij zou dit doen door hen ertoe te brengen de hemelse dingen niet meer op
hun juiste waarde te schatten en het hart op aardse dingen te stellen.
De Heerser des hemels zou
niet zonder hindernissen de zielen der mensen winnen voor Zijn koninkrijk.
Vanaf de tijd dat Hij een klein Kind was in Bethlehem, werd Hij voortdurend
aangevallen door de boze. Het beeld van God werd geopenbaard in Christus, en
in de raadslagen van Satan was het vastbesloten dat Hij overwonnen zou
worden. Geen menselijk wezen kwam in de wereld en ontsnapte aan de macht van
de bedrieger. De machten die in het complot van de boze betrokken waren,
werden op Zijn pad gebracht om de strijd met Hem aan te binden, zo mogelijk
over Hem te zegevieren,
Bij de doop van de Heiland
was Satan onder degenen die daarvan getuigen waren. Hij zag hoe de
heerlijkheid van de Vader Zijn Zoon overschaduwde. Hij hoorde hoe de stem
van Jehova getuigde van de goddeljikheid van Jezus. Sinds de val van Adam
was het menselijk geslacht afgesneden geweest van direct contact met God; de
omgang tussen hemel en aarde had plaatsgevonden door middel van Christus;
maar nu Jezus was gekomen "in een vlees aan dat der zonde gelijk", (Rom.8:3)
sprak de Vader Zelf. Tevoren had Hij met de mensen gesproken door middel van
Christus; nu sprak Hij met de mensen in Christus, Satan had gehoopt dat Gods
afkeer van het kwade een eeuwige scheiding zou teweegbrengen tussen hemel en
aarde. Maar nu was het openbaar dat de gemeenschap tussen God en de mensen
hersteld was.
Satan zag in, dat hij moest overwinnen of overwonnen worden. Er hing te veel
van de strijd af om die te kunnen overlaten aan de engelen die met hem
samenspanden. Hij moest de oorlog persoonlijk leiden. Alle machten van de
afval werden opgeroepen tegen de Zoon van God. Christus werd gemaakt tot het
doelwit van ieder wapen van de hel.
Velen beschouwen deze strijd
tussen Christus en Satan als iets dat niet van bijzonder belang is voor hun
leven, en voor hen is daarin weinig belangwekkends. Maar op het terrein van
ieder hart wordt deze strijd herhaald. Niemand verlaat ooit de rijen van de
boze om in dienst te treden van God zonder dat hij de aanvallen van Satan
moet weerstaan. De verleidingen waaraan Christus weerstand bood, waren
dezelfde die wij zo moeilijk te weerstaan vinden. Zij werden Hem in zoveel
sterkere mate opgedrongen, als Zijn karakter hoger staat dan het onze. Met
de verschrikkelijke last van de zonden der wereld op Zijn schouders,
weerstond Christus de beproeving van de eetlust, van de liefde voor de
wereld, en van die praalzucht die tot aanmatiging leidt. Dit waren de
beproevingen die Adam en Eva deden struikelen, en die ook ons zo gemakkelijk
in hun macht krijgen.
Satan had op Adams zonde
gewezen als een bewijs dat Gods wet onrechtvaardig was en niet gehoorzaamd
kon worden. In de gestalte van ons mensen moest Christus het falen van Adam
weer goedmaken. Maar toen Adam door de verleider werd aangevallen, rustte
nog geen van de gevolgen der zonde op hem. Hij stond in de kracht van
volmaakte mannelijkheid, in het bezit van de volledige kracht van geest en
lichaam. Hij was omringd met de heerlijkheid van Eden en stond in een
dagelijkse verbinding met hemelse wezens. Zo was het niet met Jezus toen Hij
de woestijn inging om weerstand te bieden aan Satan. Vierduizend jaar lang
was de lichamelijke kracht van het menselijk geslacht verminderd, evenals de
geestelijke kracht en de zedelijke waarde; en Christus nam de zwakheden van
een vervallen geslacht op Zich. Alleen op deze wijze kon Hij de mens redden
uit de diepste diepten van zijn verval. Velen beweren dat het onmogelijk was
voor Christus om te zondigen. Dan had Hij niet in Adams plaats kunnen
gesteld worden; Hij zou dar, de overwinning niet hebben kunnen behalen die
Adam gemist had. Wanneer wij in enige zin een zwaardere strijd zouden hebben
dan Christus, zou Hij niet in staat zijn ons te hulp te komen. Maar onze
Heiland nam de menselijke natuur aan met alles waaraan deze is blootgesteld.
Hij nam de menselijke natuur aan met de mogelijkheid te bezwijken voor de
verzoeking. Wij hebben niets te dragen dat Hij niet verdragen heeft.
Bij Christus was, evenals bij
het heilige paar in Eden, de eetlust de basis voor de eerste grote
verzoeking. Op het punt waar de verleiding begonnen is, moet het werk der
verlossing beginnen. Zoals Adam viel door het toegeven aan de eetlust, zo
moet Christus overwinnen door het overwinnen van de eetlust. "En nadat Hij
veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger.
En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan
dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat
geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord dat
uit de mond Gods uitgaat" (Matth.4:2-4)
Van Adams tijd tot die van
Christus had genotzucht de macht van de eetlust en de hartstochten doen
toenemen, tot op een punt waarop ze een bijna oribegrensde macht hadden. Zo
waren de mensen verlaagd en verziekt geworden, en uit henzelf was het
onmogelijk te overwinnen. In de plaats van de mens overwon Christus door de
zwaarste proef te doorstaan. Om onzentwille beoefende Hij een zelfbeheersing
die sterker was dan honger of dood. En bij Zijn eerste overwinning waren nog
andere belangen betrokken die naar voren komen in al onze strijd met de
machten der duisternis. Toen Jezus de woestijn inging, was Hij omgeven door
de heerlijkheid des Vaders. Geheel in beslag genomen door de gemeenschap met
God, werd Hij opgeheven boven de menselijke zwakheden. Maar de heerlijkheid
verliet Hem, en Hij bleef achter om te strijden tegen de verzoeking. Dit
drukte ieder ogenblik op Hem. Zijn menselijke natuur schrok terug voor de
strijd die Hem wachtte. Veertig dagen lang vastte en bad Hij Zwak en
uitgeput van de honger, vermoeid en afgetobd door de. geestelijke strijd
"was Zijn verschijning zozeer misvormd, niet meer menselijk, en niet meer
als die der mensenkinderen Zijn gestalte." (Jes.52:14) Nu had Satan Zijn
kans. Nu meende hij dat hij Christus zou kunnen overwinnen. Als in antwoord
op Zijn gebeden, kwam er tot de Heiland iemand in de gestalte van een engel
des hemels. Hij beweerde dat Hij een boodschap van God had, om te verklaren
dat de vasten van Christus tot een einde gekomen was. Zoals God een engel
gezonden had om de hand van
Abraham ervan te weerhouden Izaäk te offeren, zo had de Vader, voldaan over
het feit dat Christus gewillig was het met bloed bevlekte pad te gaan, een
engel gezonden om Hem te bevrijden; dit was de boodschap die aan Jezus werd
gebracht. De Heiland was verzwakt door de honger, Hij hunkerde naar voedsel,
toen de Satan Hem opeens aanviel. Wijzende op de stenen die verspreid in de
woestijn lagen, en die eruit zagen als broden, zei de verzoeker : "Indien
Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden". (Matth.4:3)
Hoewel bij zich voordoet als
een engel des lichts, verraden reeds zijn eerste woorden zijn karakter.
"Indien Gij Gods Zoon zijt". (Matth.4:3) Hier wordt wantrouwen gesuggereerd.
Wanneer Jezus zou doen wat Satan voorstelt, zou dat een aanvaarden van de
twijfel betekenen. De verzoeker is van plan Christus ten val te brengen met
dezelfde middelen die zoveel succes hadden bij het mensdom in de beginne.
Hoe listig had Satan Eva in Eden benaderd!! "God heeft zeker wel gezegd: Gij
zult niet eten van enige boom in de hof ?" (Gen.3:1)
Tot zover waren de woorden van de verleider waar, maar in de manier waarop
hij ze uitsprak, lag een verborgen verachting voor de woorden van God. Er
was een bedekte ontkenning, een twijfel aan de waarheidsliefde van God.
Satan trachtte in het hart van Eva de gedachte te doen post vatten, dat God
niet zou doen wat Hij gezegd had; dat het onthouden van zo'n prachtige
vrucht een tegenspraak was van Zijn liefde en mededogen met de mens. En zo
trachtte de verleider nu Christus te vervullen met zijn eigen gevoelens.
"Indien Gij Gods Zoon zijt.'' (Matth.4:3)
De woorden spreken van bitterheid in zijn hart. In de toon van zijn stem
ligt een uitdrukking van volslagen ongeloof. Zou God Zijn eigen Zoon op deze
wijze behandelen? Zou Hij Hem in de woestijn achterlaten bij de wilde
dieren, zonder voedsel, zonder metgezellen, zonder troost? Hij tracht op
bedekte wijze te kennen te geven, dat het nooit in Gods bedoeling gelegen
heeft, dat Zijn Zoon in zo'n toestand zou geraken. "Indien Gij Gods Zoon
zijt'',(Matth.4:3) toon dan Uw macht door Uzelf te verlossen van die
knagende honger. Zeg, dat deze steen brood moet worden.
De woorden uit de hemel:
"Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb",
(Matth.3:17) klonken nog na in de oren van Satan. Maar hij was vastbesloten
het geloof van Christus in dit getuigenis te doen wankelen. Het woord van
God verzekerde Christus van Zijn goddelijke opdracht. Hij was gekomen om als
mens onder de mensen te leven, en juist dit woord verklaarde Zijn band met
de hemel. Het was Satans opzet Hem aan dat woord te doen twijfelen. Als hij
het vertrouwen van Christus in God aan het wankelen kon brengen, wist Satan
dat de overwinning in de gehele strijd de zijne zou zijn. Dan kon hij
zegepralen over Jezus. Hij hoopte dat Christus, gedrongen door wanhoop en
honger, het geloof in Zijn Vader zou verliezen en een wonder verrichten ten
behoeve van Zichzelf. Had Hij dit gedaan, dan zou het verlossingsplan zijn
verijdeld.
Toen Satan en de Zoon van God
voor het eerst met elkaar in conflict kwamen, was Christus de bevelvoerder
van de hemelse legerscharen; en Satan, de leider van de opstand in de hemel,
werd uitgeworpen. Nu is ogenschijnlijk de toestand omgekeerd, en Satan
gebruikt het voordeel dat hij meent te hebben, zo goed mogelijk. Hij zegt,
dat een van de machtigste engelen uit de hemel verbannen is. De verschijning
van Jezus wijst erop, dat Hij die gevallen engel is, verlaten van God en
begeven door de mensen. Een goddelijk wezen zou in staat zijn zijn bewering
door het verrichten van een wonder te ondersteunen : "Indien Gij Gods Zoon
zijt, zeg dan tot deze steen dat hij brood worde." (Luc.4:3) Zulk een bewijs
van scheppende kracht, dringt de verleider aan, zou het doorslaggevend
bewijs zijn van Zijn goddelijkheid. Het zou de strijd tot een einde brengen.
Niet zonder strijd kon Jezus
in stilte luisteren naar de aartsbedrieger. Maar de Zoon van God behoefde
Zijn goddelijkheid niet aan Satan te bewijzen, of de reden van Zijn
vernedering aan hem uit te leggen. Door toe te geven aan de eisen van de
opstandeling zou er niets goeds worden bereikt voor het heil van de mensen
of voor de eer van God. Was Christus ingegaan op het voorstel van de vijand,
dan zou Satan toch nog hebben gezegd: Geef mij een teken, opdat ik mag
geloven, dat Gij de Zoon van God zijt. Het bewijs zou nutteloos zijn geweest
om de opstandigheid in zijn hart te breken. En Christus mocht de goddelijke
kracht niet tot eigen voordeel gebruiken. Hij was gekomen om de beproeving
te dragen zoals wij dat moeten doen, om ons op die wijze een voorbeeld na te
laten van geloof en gehoorzaamheid. Noch hier noch in enige volgende periode
van Zijn aardse leven heeft Hij een wonder verricht ten behoeve van
Zichzelf. Zijn wonderbare daden waren alle tot heil van anderen. Hoewel
Jezus van het begin aan Satan herkende, werd Hij er niet toe verleid met hem
de strijd aan te binden. Gesterkt door de herinnering aan de stem uit de
hemel, rustte Hij in de liefde Zijns Vaders. Hij wilde niet onderhandelen
als het verzoeking betrof.
Jezus trad Satan tegemoet met
de woorden der Schrift. 'Er staat geschreven", (Matth.4:4) zei Hij. In
iedere verzoeking was Zijn strijdwapen het Woord van God. Satan vroeg van
Christus een wonder als teken dat Hij de Zoon van God was. Maar dat wat
sterker is dan alle wonderen, een vast vertrouwen op het "Zo zegt de Here",
was een teken dat niet kon worden weerlegd. Zolang Christus op Zijn
standpunt bleef staan, kon de verleider geen voordeel behalen.
Juist op het ogenblik dat Christus het zwakst was, werd Hij in de hevigste
verleidingen gebracht. Op die wijze meende Satan te zullen overwinnen.
Door deze omzichtigheid had
hij de overwinning op de mensen behaald. Wanneer de.kracht afnam, en de
wilskracht verzwakte, en het geloof niet langer meer in God rustte, werden
degenen die lang en moedig voor het goede hadden standgehouden, overwonnen.
Mozes was afgemat door de veertig jaren zwerven met Israël, toen voor een
ogenblik zijn geloof de oneindige kracht losliet. Hij faalde juist op de
grens van het beloofde land. Zo was het ook met Elia, die onversaagd voor
koning Achab had gestaan, die aan het hoofd van vierhonderdvijftig
Baalpriesters het tegen het gehele volk van Israël had opgenomen. Na die
verschrikkelijke dag op de Karmel, toen de valse profeten waren gedood en
het volk weer trouw aan God had beloofd, vluchtte Elia, na de bedreigingen
van de afgodische Izebel, voor zijn leven. Zo heeft Satan van de zwakheid
van de mensen gebruik gemaakt. En hij werkt nog op dezelfde manier. Telkens
wanneer iemand door moeilijkheden is omringd, door de omstandigheden van
zijn stuk gebracht, of wanneer hij te lijden heeft door armoede of ellende,
is Satan in de buurt om te verzoeken en te verleiden. Hij valt de zwakke
punten van ons karakter aan. Hij tracht ons vertrouwen in God, Die het
toelaat, dat er zulke toestanden bestaan, aan het wankelen te brengen. Wij
worden in de verzoeking gebracht God te wantrouwen, te twijfelen aan Zijn
liefde. Dikwijls komt de verleider tot ons zoals hij tot Christus kwam, door
ons onze eigen zwakheid en gebreken voor te houden. Hij hoopt de ziel te
ontmoedigen en ons contact met God te verbreken. Dan is hij zeker van zijn
prooi. Wanneer wij hem tegemoet treden zoals Jezus dat deed, kunnen we aan
menige nederlaag ontsnappen. Door met de vijand te onderhandelen, geven we
hem voordeel.
Toen Christus tot de verleider zei : "Niet alleen van brood zal de mens
leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat", (Matth.4:4)
herhaalde Hij de woorden, die meer dan veertienhonderd jaar geleden door Hem
tot Israël gezegd waren: "Gedenk dan heel de weg waarop de Here, uw God, u
deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid... Ja, Hij verootmoedigde u,
deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat
ook uw vaderen niet gekend hadden, om te doen weten dat de mens niet alleen
van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren
uitgaat". (Deut.8:2,3)
In de woestijn, toen er niets meer voor hun levensonderhoud voorhanden was,
had God Zijn volk het manna uit de hemel gezonden ; en er werd voortdurend
voldoende gegeven. Deze voorziening was gegeven om hun te leren dat, zolang
ze op God vertrouwden en in Zijn wegen wandelden, Hij hen niet zou verlaten.
Nu bracht de Heiland de les die Hij aan Israël had geleerd, in de praktijk.
Door het woord van God was hulp gegeven aan het Hebreeuwse leger, en door
datzelfde woord zou die hulp nu aan Jezus worden gegeven. Hij wachtte Gods
tijd af dat uitkomst gebracht zou worden. Hij bevond Zich in gehoorzaamheid
aan God in de woestijn, en Hij wilde geen voedsel krijgen door op de
voorstellen van Satan in te gaan. Ten aanschouwe van het universum getuigde
Hij dat het minder erg is te dragen wat er ook over ons komt, dan op
enigerlei wijze af te wijken van de wil van God.
"Niet alleen van brood zal de
mens leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat". (Matth.4:4)
Dikwijls wordt de volgeling van Christus gebracht naar een punt waar hij God
niet kan dienen maar wel zijn wereldse belangen kan behartigen. Misschien
schijnt het, dat gehoorzaamheid aan een eenvoudig gebod van God zijn bron
van inkomsten zal afsnijden. Satan zou hem willen doen geloven, dat hij de
overtuiging van zijn geweten moet opofferen. Maar het enige waarop we in
deze wereld kunnen vertrouwen, is het Woord van God.
"Zoekt eerst Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en dit alles zal u
bovendien geschonken worden". (Matth.6:33)
Zelfs in dit leven is het niet goed voor ons af te wijken van de wil van
onze Vader in de hemel. Wanneer we de kracht van Zijn Woord leren kennen,
zullen we niet ingaan op de voorstellen van Satan om voedsel te verkrijgen
of om ons leven te redden. Onze enige vraag zal luiden : Wat is Gods bevel?
En wat is Zijn belofte? Wanneer we deze dingen weten, zullen we het ene
gehoorzamen en het andere vertrouwen.
In het laatste grote conflict
in de strijd met Satan zullen zij die God getrouw zijn, bemerken dat alle,
aardse hulp voor hen zal worden afgesneden. Omdat ze weigeren in
gehoorzaamheid aan aardse machten Zijn wet te verbreken, zal hun verboden
worden te kopen of te verkopen. Ten slotte zal bevel worden gegeven hen ter
dood te brengen. Zie Openb. 13:11-17. Maar aan degene die gehoorzaamt, is de
belofte gegeven: "Die zal op hoogten wonen; rotsvestingen zullen zijn burcht
wezen; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd". (Jes.33:16)
Volgens deze belofte zullen de kinderen Gods leven. Wanneer de aarde door
gebrek ten onder gaat, zullen zij worden gevoed. "In boze tijd zullen zij
niet beschaamd worden, in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd
worden." (Ps.37:19)
De profeet Habakuk zag die tijd van ellende, en zijn woorden brachten het
geloof van de gemeente tot uitdrukking: "Al zou de vijgeboom niet bloeien en
er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom
teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de
kooi verdreven zijn, en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal
ik juichen in de Here jubelen in de God van mijn heil." (Hab.317)
Van de Here, is er niet één zo belangrijk als de les die ons leert dat we
onze begeerten en hartstochten moeten beheersen. Door alle eeuwen heen
hebben verzoekingen die een beroep deden op de stoffelijke natuur, de meeste
uitwerking gehad voor het ontaarden en verlagen van het mensdom. Door
onmatigheid tracht Satan de geestelijke en zedelijke krachten die God aan de
mens als een onschatbare gave heeft gegeven, te verwoesten. Op deze wijze
wordt het voor de mens onmogelijk om dingen van eeuwigheidswaarde op hun
juiste waarde te schatten. Door zinnelijkheid en genotzucht tracht Satan
ieder spoor van gelijkenis met God uit de ziel uit te wissen.
De onbeheerste uitspattingen en de daaruit voortvloeiende ziekte en verval
die bij de eerste komst van Christus bestonden, zullen, in een nog sterkere
mate van boosaardigheid voor Zijn tweede komst weer bestaan. Christus
verklaart, dat de toestand van de aarde zal zijn als in de dagen voor de
zondvloed, en zoals in Sodom en Gomorra. Iedere voorstelling.van de
overleggingen van het hart zal voortdurend boos zijn, Wij leven nu op de
grens van die verschrikkelijke tijd, en wij zouden de les van het vasten van
de Heiland ter harte kunnen nemen. Alleen door de onuitsprekelijke
zielsangst die Christus doorstond, kunnen we beoordelen welk een kwaad
onbeteugeld genot is. Zijn voorbeeld verklaart, dat onze enige hoop op het
eeuwig leven ligt in het onderwerpen van onze begeerten en hartstochten aan
de wil van God.
Het is onmogelijk voor ons in
eigen kracht de aandrang van onze gevallen natuur te weerstaan. Langs deze
weg zal Satan de verleiding tot ons doen komen. Christus wist, dat de vijand
tot ieder menselijk wezen zou komen, om misbruik te maken van de aangeboren
zwakheid en om door valse voorstellingen allen wier vertrouwen niet in God
is, in zijn netten te verstrikken. En door de weg te gaan die ook de mens
moet gaan, heeft onze Here voor ons de weg tot overwinning voorbereid. Het
is niet Zijn wil, dat wij in een ongunstige positie geplaatst zouden worden
in de strijd met Satan. Hij wil niet, dat wij beangstigd of ontmoedigd
zullen worden door de aanvallen van de slang. "Houdt goede moed", zegt Hij ;
"Ik heb de wereld overwonnen". (Joh.16:33)
Laat hij die worstelt tegen
de macht van de begeerte, zien op de Heiland in de woestijn der verzoeking.
Zie op Hem in Zijn doodsstrijd aan het kruis, wanneer Hij uitroept . "Mij
dorst". (Joh.19:28) Hij heeft alles verdragen wat wij mogelijk te dragen
kunnen krijgen. Zijn overwinning is de onze.
Jezus rustte in de wijsheid
en kracht van Zijn hemelse Vader. Hij verklaart : "De Here Here helpt mij,
daarom werd ik niet te schande... ik wist, dat ik niet beschaamd zou
worden... Zie, de Here Here helpt mij"." (Jes.50:7,9)
Hij wijst op Zijn eigen
voorbeeld en zegt tot ons : "Wie onder u vreest de Here ?... Wanneer hij in
diepe duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam des
Heren en steune op zijn God". (Jes.50:10)
"De overste der wereld komt",
zei Jezus, "en heeft aan Mij niets". (Joh.14:30) In Hem was niets dat inging
op de bedrieglijke wijsheid van Satan. Hij stemde niet in met de zonde.
Zelfs niet in gedachten gaf Hij toe aan de verleiding. Zo kan het ook met
ons zijn. Christus menselijke natuur was verbonden met de goddelijkheid. Hij
was gereed de strijd aan te binden omdat de Heilige Geest in Hem woonde. En
Hij kwam om ons deel te doen hebben aan de goddelijke natuur. Zolang we met
Hem door het geloof zijn verbonden, heeft de zonde geen macht meer over ons.
God tracht de hand van geloof in ons te grijpen om die hand zo te leiden dat
ze zich aan de goddelijkheid van Christus zal vasthouden, opdat wij
volmaaktheid van karakter mogen bereiken.
En hoe dit bereikt wordt, heeft Christus ons getoond. Door welk hulpmiddel
overwon Hij in de strijd met Satan? Door het Woord van God. Alleen door het
Woord kon Hij de verzoeking weerstaan. "Er staat geschreven", (Matth.4:4)
zei Hij. En ons zijn gegeven "kostbare en zeer grote beloften...... opdat
gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het
verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst". (2 Petr.1:4)
Iedere belofte in Gods Woord geldt ons. ''Van alle woord dat uit de mond
Gods uitgaat" (Matth.4:4) moeten we leven. Wanneer we aangevallen worden
door de verzoeking, moeten we niet letten op de omstandigheden of op eigen
zwakheid, maar op de kracht van het Woord. Alle kracht daarvan behoort u
toe. De Psalmist zegt : "Ik berg Uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U
niet zondige". (Ps.119:11) "Naar het woord Uwer lippen heb ik mij gewacht
voor de paden van de geweldenaar". (Ps.17:4) ("Wens der eeuwen" - E.G.White)