"
De voorstelling in de
tempel (5)
Ongeveer veertig dagen na de
an de Here voor te stellen en geboorte van Christus namen Jozef en Maria
Hern mee naar Jeruzalem, om Hem a een offer te brengen. Dit was in
overeenstemming met de Joodse wet, en als de plaatsvervanger van de mensen
moest Christus de wet in ieder onderdeel nakomen. Hij had al de plechtigheid
van de besnijdenis ondergaan, als een onderpand voor Zijn gehoorzaamheid aan
de wet.
Als offerande voor de moeder vereiste de wet een eenjarig lam als
brandoffer, en een jonge duif of een tortelduif als zondoffer. Maar de wet
'had erin voorzien dat, wanneer de ouders te arm waren om een lam te
brengen, een paar tortelduiven of twee jonge duiven aanvaard zouden kunnen
worden, één als brandoffer en de andere als zondoffer. Deze offeranden
stelden Christus voor, en hieruit blijkt duidelijk, dat Jezus zelf geen
lichamelijke gebreken had. Hij was het "onberispelijk en vlekkeloos lam." (1
Petr.1:19)
Zijn lichamelijke verschijning was niet getekend door enig gebrek; Zijn
lichaam was sterk en gezond. En gedurende Zijn gehele leven leefde Hij
volgens de wetten van de natuur. Zowel op geestelijk als op lichamelijk
gebied was Hij een voorbeeld van wat God voor de gehele mensheid door
gehoorzaamheid aan Zijn wetten had bestemd.
De voorstelling van de eerstgeborene vond in de vroegste tijden Zijn
oorsprong. God had beloofd om de Eerstgeborene des hemels te geven om de
zondaar te redden. In ieder gezin moest men Zijn dankbaarheid voor deze gave
tonen door de heiliging van de eerstgeboren zoon. Hij moest, als een
vertegenwoordiger van Christus onder de mensen, aan het priesterschap worden
gewijd.
Bij de bevrijding van Israel
uit Egypte werd de toewijding van de eerstgeborene opnieuw geboden. Terwijl
de kinderen Israels in slavernij onder de Egyptenaren dienden, gaf de Here
aan Mozes aanwijzingen om naar Farao de koning van Egypte te gaan, en te
zeggen: "Zo zegt de Here: Israel is Mijn eerstgeboren zoon, daarom zeg Ik u
: Laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene ; zoudt gij echter weigeren hern
te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden." (Ex.4:22,23) Mozes
bracht deze boodschap over; maar het antwoord van de trotse koning luidde:
"Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan?
Ik ken de Here niet en ik zal Israël ook niet laten gaan." (Ex.5:2)
De Here werkte voor Zijn volk door tekenen en wonderen. Hij zond
verschrikkelijke oordelen over Farao. Ten slotte werd aan de engel des
verderfs gezegd, dat hij de eerstgeborenen van mensen en dieren onder de
Egyptenaren moest slaan. Aan de Israëlieten werden aanwijzingen gegeven om
het bloed van een geslacht lam aan de deurposten te strijken, opdat zij
gespaard zouden worden. Ieder huis moest gemerkt worden, opdat, wanneer de
engel zou komen met zijn dodelijke opdracht, hij de huizen van de
Israëlieten zou voorbijgaan. Nadat Hij dit oordeel over Egypte gezonden had,
zei de Here tot Mozes : "Heilig Mij alle eerstgeborenen... zowel van mens
als van dier; zij zijn Mijn eigen dom .... (Ex.13:2) Ten dage dat Ik alle
eerstgeborenen in het land Egypte sloeg, heiligde Ik Mij alle eerstgeborenen
in Israël, zowel van mens als van dier; zij zijn Mijn eigendom ; Ik ben de
Here." (Num.3:13)
Nadat de tempeldienst was ingesteld, koos de Here de stam van Levi, in
plaats van de eerstgeborenen van geheel Israël, om dienst te doen in het
heiligdom. Maar de eerstgeborenen moesten nog als het eigendom des Heren
worden beschouwd, en zij moesten door een losprijs worden teruggekocht.
Zo kreeg de wet voor de voorstelling van de eerstgeborene een bijzondere
betekenis. Terwijl het een herinnering was aan de wonderbaarlijke verlossing
van de kinderen Israëls uit Egypte door de Here, duidde het ook op een
grotere verlossing, die door de eniggeboren Zoon van God tot stand zou
worden gebracht. Zoals het bloed dat op de deurposten was gesprenkeld, de
eerstgeborenen van Israël had gered, zo heeft ook het bloed van Christus
macht om de wereld te redden.
Welk een betekenis lag er dus in de voorstelling van Christus!! Maar de
priester zag niet door de sluier heen; hij las niet het geheim dat
daarachter lag. Het opdragen van kleine kinderen was een gewoon tafereel.
Dag in dag uit ontving de priester het losgeld wanneer er baby's aan de Here
werden opgedragen. Dag in dag uit verrichtte hij dit als routinewerk, en
schonk daarbij weinig aandacht aan de ouders en de kinderen, tenzij hij een
aanwijzing van rijkdom of hoge positie van de ouders meende te bespeuren.
Jozef en Maria waren arm, en toen zij daar met hun kind kwamen, zag de
priester alleen een man en een vrouw die als Galileeërs gekleed waren, en de
eenvoudigste kleren droegen. Er was niets in hun verschijning dat de
aandacht trok, en zij brachten slechts de offerande die door de armere
klasse werd gebracht.
De priester verrichtte de plechtigheid van zijn officiële werk. Hij nam het
Kind in zijn armen en hief Het op voor het altaar. Nadat hij Het aan Zijn
moeder had teruggegeven, schreef hij de naam "Jezus" op de rol van de
eerstgeborenen. Terwijl de baby zo in zijn armen lag, had hij er geen
vermoeden van, dat het de Majesteit des hemels, de Koning der heerlijkheid,
was. De priester vermoedde niet, dat deze baby Degene was van Wie Mozes had
geschreven: "De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders,
gelijk mij; naar deze zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal."
(Hand.3:22) Hij dacht niet, dat deze baby Degene was, Wiens heerlijkheid
Mozes had willen zien. Maar Iemand groter dan Mozes lag in de armen van de
priester, en toen hij de naam van het Kind inschreef, schreef hij de naam in
van Hem Die de grondslag van het gehele Joodse stelsel was. Die naam zou het
doodvonnis van het volk Israël worden, want de offerdienst had bijna
afgedaan, het type had bijna zijn antitype bereikt, de schaduw raakte bijna
de werkelijkheid. De Schechina had het heiligdom verlaten, maar in het Kind
van Bethlehem was de heerlijkheid gehuld waarvoor engelen buigen. Deze
onschuldige Baby was het beloofde Zaad, op Wie het eerste altaar in de poort
van Eden reeds had gewezen. Dit was Silo, de vredegever. Hij was het Die
zich aan Mozes had geopenbaard als de IK BEN. Hij was het Die in een
wolkkolom en in een vuurkolom de gids van Israël was geweest. Dit was Degene
van Wie zieners reeds lang tevoren hadden gesproken. Hij was de Wens van
alle volken, de Wortel en het Geslacht van David, en de Blinkende
Morgenster. De naam van die hulpeloze kleine Baby, Die ingeschreven werd in
de rol van Israël, waardoor Hij tot onze broeder werd verklaard, was de hoop
van het gevallen mensdom. Het Kind voor Wie het losgeld betaald was, was
Degene Die het losgeld voor de zonden van de gehele wereld zou moeten
betalen. Hij was de ware grote priester over het huis Gods", (Hebr.10:21)
het hoofd van "een priesterschap dat op geen ander kan overgaan."
(Hebr.7:24) de Middelaar "aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge."
(Hebr.1:3)
Geestelijke dingen worden op geestelijke wijze onderscheiden. In de tempel
werd de Zoon van God toegewijd aan het werk waarvoor Hij was gekomen. De
priester beschouwde Hem zoals hij ieder kind zou beschouwen. Maar hoewel hij
niets ongewoons zag of voelde, werd Gods daad, het geven van Zijn zoon aan
de wereld, erkend. Deze gelegenheid ging niet voorbij zonder dat Christus
door iemand was herkend. "Er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon,
en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte vertroosting van
Israël, en de Heilige Geest was op hem. En hem was door de Heilige Geest een
godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des
Heren gezien had." (Luc.2:25,26)
Wanneer Simeon de tempel binnenkomt, ziet hij een gezin dat zijn
eerstgeborene aan de Here opdraagt. Hun uiterlijk spreekt van armoede, maar
Simeon verstaat de waarschuwingen van de Geest en is er diep van onder de
indruk, dat de Baby Die aan de Here wordt voorgesteld, de Vertroosting van
Israël is, Degene Die hij verlangd had te zien. In de ogen van de verbaasde
priester schijnt Simeon als een in vervoering gebrachte man. Het kind is aan
Maria teruggegeven, en hij neemt het in zijn armen en stelt het aan de Here
voor, terwijl een vreugde die hij tevoren nooit had beleefd, zijn hart
binnenstroomt. Terwijl hij het Kind, Dat de Heiland is, opheft naar de
hemel, zegt hij : "Nu laat Gij, Here, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw
woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het
aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en
heerlijkheid voor Uw volk Israël." (Luc.2:29-32)
De Geest der Profetie was op deze man Gods, en terwijl Jozef en Maria
terzijde stonden en zich verbaasden over zijn woorden, zegende hij hen en
zei tot Maria: "Zie, Deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in
Israël en tot een teken dat weersproken wordt - en door uw eigen ziel zal
een zwaard gaan -, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden."
(Luc.2:34,35)
Ook Anna, een profetes, kwam binnen en bevestigde het getuigenis van Simeon
aangaande Christus. Terwijl Simeon sprak, werd haar gezicht verlicht met de
heerlijkheid Gods, en ze uitte de dank die ze in haar hart voelde, omdat
haar was toegestaan Christus de Here te aanschouwen.
Deze nederige aanbidders hadden niet tevergeefs de profetie bestudeerd. Maar
zij die de posities van priesters en heersers van Israël bekleedden,
wandelden niet in de wegen des Heren, hoewel ook zij kostelijke uitspraken
van de profetie voor ogen hadden, en hun ogen waren niet open om het Licht
des levens te aanschouwen.
Zo is het nu nog. Gebeurtenissen waarop de aandacht van de gehele hemel
gevestigd is, worden door de godsdienstige leiders en aanbidders in het huis
van God niet opgemerkt. De mensen erkennen Christus in de historie, terwijl
ze zich van de levende Christus afwenden. Christus, Die in Zijn Woord tot
zelfopoffering oproept voor de armen en lijdenden die om hulp smeken, en
voor de rechtvaardige zaak, hetgeen armoede, inspanning en blaam met zich
meebrengt, wordt op het ogenblik evenmin ontvangen als negentienhonderd jaar
geleden.
Maria dacht na over de kostbare en verstrekkende profetie van Simeon.
Wanneer ze neerkeek op het Kind in haar armen en terugdacht aan de woorden
die door de herders van Bethlehem waren gesproken, was ze vol dankbare
vreugde en stralende hoop. Simeons woorden herinnerden haar aan de
profetische uitspraken van Jesaja : "Er zal een rijsje voortkomen uit de
tronk van Isai, en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen, En op Hem
zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest
van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren... Gerechtigheid
zal de gordel Zijner lendenen zijn, en trouw de gordel Zijner heupen ...
(Jes.11:1,2,5)
Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen
in een land van diepe duisternis, straalt een licht... Want een Kind is ons
geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder
en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader,
Vredevorst." (Jes.9:1,5)
Toch begreep Maria de zending van Christus nog niet. Simeon had Hem in zijn
profetie genoemd een Licht dat de heidenen zou verlichten, en ook een
heerlijkheid van Israël. Zo hadden ook de engelen de geboorte van de Heiland
als een vreugdetijding voor alle volken verkondigd. God trachtte de
bekrompen Joodse opvatting over het werk van de Messias te verbeteren. Hij
verlangde dat de mensen Hem niet alleen als de Verlosser van Israël, maar
als de Bevrijder der wereld zouden beschouwen. Maar er zouden nog vele jaren
voorbijgaan voordat zelfs de moeder van Jezus Zijn zending zou begrijpen.
Maria zag uit naar de regering van de Messias op de troon van David, maar ze
zag niet de doop van het lijden, waardoor die regering moest worden
gewonnen. Door Simeon is geopenbaard, dat de Messias hier op aarde geen weg
zonder hindernissen zou gaan. In de woorden die hij tot Maria sprak : "En
door uw eigen ziel zal een zwaard gaan", (Luc.2:35) geeft God in Zijn tedere
genade de moeder van Jezus een vage aanduiding van de zieleangst die zij
reeds was begonnen te dragen om Zijnentwille.
"Zie," had Simeon gezegd, "deze is gesteld tot een val en opstanding van
velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt." (Luc.2:34) Zij die
weer zouden opstaan, moesten eerst vallen. Wij moeten op de Rots vallen en
gebroken worden, voordat we door Christus kunnen worden opgeheven. Het eigen
ik moet onttroond worden, trots moet vernederd worden wanneer wij de
heerlijkheid van het geestelijk koninkrijk willen kennen. De Joden wilden de
eer die door vernedering uitgereikt wordt, niet aanvaarden. Daarom konden ze
hun Verlosser niet ontvangen. Hij was een teken dat Weersproken werd.
"Opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden." (Luc.2:35) In het
licht van het leven van de Heiland werden de harten van allen, van de
Schepper af tot de vorst der duisternis toe, geopenbaard. Satan heeft God
voorgesteld als een zelfzuchtig en heerszuchtig God, Die alles eist en niets
geeft, Die de dienst van Zijn schepselen voor Zijn eigen heerlijkheid
verplicht stelt en Die niets opoffert voor hun heil. Maar het geven van
Christus openbaart het hart van de Vader. Het getuigt ervan, dat de
gedachten die God jegens ons heeft, "gedachten van vrede en niet van onheil"
(Jes.29:11) zijn. Het verklaart, dat terwijl Gods haat tegen de zonde zo
sterk is als de dood, Zijn liefde voor de zondaar sterker is dan de dood.
Hij heeft onze verlossing op Zich genomen, en Hij zal niets sparen dat
noodzakelijk is voor de voltooiing van Zijn werk, hoe kostbaar dit ook moge
zijn. Geen waarheid die noodzakelijk is voor ons behoud, wordt
achtergehouden, geen wonder van genade wordt verwaarloosd, geen goddelijke
macht wordt ongebruikt gelaten. Gunst wordt op gunst geladen en gave op
gave. De gehele schatkamer des hemels staat open voor degenen die Hij tracht
te redden. Nadat Hij alle rijkdommen van het heelal heeft verzameld en alle
bronnen van oneindige kracht heeft opengesteld, geeft Hij dit alles in
handen van Christus, en zegt: Dit alles is voor de mens. Gebruik deze gaven
om hen ervan te overtuigen dat er geen grotere liefde op aarde of in de
hemel is dan Mijn Liefde. Zijn grootste geluk zal hij vinden wanneer hij Mij
liefheeft.
Bij het kruis van Golgotha
stonden liefde en zelfzucht tegenover elkaar. Hier was hun bekronende
openbaring. Christus had alleen geleefd om te troosten en te zegenen, en
door Hem ter dood te brengen, toonde Satan de boosaardigheid van zijn haat
tegen God. Daarmee gaf hij te kennen dat het werkelijke doel van Zijn
opstand was, God te onttronen en Hem door Wie de liefde van God werd
getoond, te gronde te richten.
Door het leven en de dood van Christus worden ook de gedachten van de mensen
aan het licht gebracht. Van de kribbe tot het kruis was het leven van Jezus
een oproep tot zelfovergave en gemeenschap in het lijden. Het ontsluierde de
bedoelingen van de mensen. Jezus kwam met de waarheid des hemels, en allen
die luisterden naar de stem van de Heilige Geest, werden tot Hem getrokken.
De dienaars van het eigen ik behoorden tot het koninkrijk van Satan. In hun
houding jegens Christus zouden allen tonen aan wiens zijde ze stonden. En zo
veroordeelt een ieder zichzelf. Op de dag van het laatste oordeel zal iedere
verloren ziel begrijpen op welke wijze hijzelf de waarheid heeft verworpen.
Het kruis zal voorgesteld worden, en de ware betekenis hiervan zal worden
gezien door iedere geest die door overtredingen verblind is. Door het zien
van Golgotha met zijn geheimzinnig Slachtoffer, zullen de zondaars daar
verdoemd staan. Iedere leugenachtige verontschuldiging zal worden
weggevaagd. De menselijke afval zal verschijnen in zijn afzichtelijk
karakter. De mensen zullen zien wat ze gekozen hebben. Iedere vraag over
waarheid en dwaling in de langdurige strijd zal dan duidelijk gemaakt
worden. In het oordeel van het heelal zal God staan, vrij van de
beschuldiging voor het bestaan of het voortbestaan van het kwaad. Er zal
worden aangetoond, dat de goddelijke besluiten niet medeschuldig Zijn aan de
zonde. Er was geen onvolkomenheid in de regering van God, geen reden tot
ontevredenheid. Wanneer de gedachten van alle harten geopenbaard zullen
worden, zullen de oprechten en de opstandigen eenparig verklaren :
"Rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren! Wie zou
niet vrezen, Here, en Uw naam niet verheerlijken ?... omdat Uw gerichten
openbaar Zijn geworden." (Openb.15:3,4) (Wens der eeuwen - E.G.White)