PP 265-67
VERS 1 - 15
PP 265-66.
Ofschoon de magiers kikvorsen schenen te kunnen
voortbrengen gelijk Mozes en Altron, konden zij ze niet wegdoen. Als Farao zag
dat zij de plaag niet konden wegnemen, noch de kikvorsen wegnemen, was hij wat
vernederd, en begeerde dat Mozes en Affron de Heer zouden bidden om de plaag
van de kikvorsen weg te nemen. Hij begon iets te beseffen van deze God,
waarvan hij zegde niets af te weten. Mozes en A~ron hadden hem gezegd, dat zij
de kikvorsen niet verwekten door magie, of door een of andere macht die zij
bezaten; dat God de levende God, ze tot stand gebracht had door Zijn macht, en
dat Hij alleen ze kon wegnemen. Vooraf had Farao getriomfeerd over Mozes en
Ahron, omdat de Magiers hetzelfde konden doen te voorschijn komen met hun
toverij. En als hij vroeg aan Mozes om de Heer te bidden voor hem, herinnerde
hij zich zijn vroegere trots gebof en zijn zich beroemen wegens de werken, die
door de magiers gedaan werden; en hij vroeg aan Farao waar hij gebleven was
met zijn roemen en waar de macht van de Magiers gebleven was om de plaag te
verwijderen. De Heer luisterde naar de gebeden van Mozes, en deed de plaag van
de kikvorsen ophouden. Als de koningverlost was uit zijn onmiddelijke
moeilijkheden, weigerde hij opnieuw Israel te laten gaan. 2 SG 207 - 209.
VERS 7.
EW 60 : GC 553; 2 SM 52: ( zie hoger )
VERS 16 - 19.
PP 266.
Mozes en Ahron deden het stof in Egypte muggen worden
doorheen gans het land van Egypte. Farao riep de magiers om hetzelfde te doen,
maar zij konden niet. Mozes en Altron, de dienaren van God, verwezenlijkten de
plaag van de muggen op Zijn bevel. De magiers, die dienaren van Satan poogden
op zijn bevel hetzelfde te doen met hun toverij, maar zij konden niet. Het
werk van God bleek hoger te zijn dan de macht van Satan;
want de magiers konden door hun magie weinige dingen
doen. Als de magiers zagen dat zij de muggen nietkonden verwezenlijken, zegden
zij aan Farao: "Vers 19".
3 Spir. Gifts 209 - 10.
VERS 18 : EW 60 : S2M52 ( zie hoger )
VERS 18 - 19. 1 Test. 292 ( zie hoger )
Tien leden, die in eenvoud des geestes wandelen,
zouden een veel groter macht hebben op de wereld dan de gehele kerk heeft, met
haar huidige ledenaantal en gebrek aan eenheid. Hoemeer er verdeelde en
onharmonieuse elementen zijn, hoe minder macht zal de kerk bezitten om goed te
doen in de wereld. Ik zou het willen duidelijk maken aan uw benevelde zinnen,
mijn broeders, hoe groot het gevaar is, waarin gij verkeert. Iedere handeling,
hetzij goed of kwaad, bereidt de weg voor haar herhaling. Hoe was het met het
geval van de Farao?
De vaststelling van de bijbel luidt, dat God zijn
hart verhardde, en bij iedere herhaling van de manifestatie van Gods macht
werd de vaststelling herhaald. Iedere keer dat hij weigerde zich te
onderwerpen aan Gods wil werd zijn hart meer verhard en minder toegankelijk
voor de Geest van God. Hij zaaide het zaad van koppigheid en God liet het
woekeren. Hij zou het kunnen voorkomen door een mirakel, maar dat was zijn
plan niet. Hij liet toe dat het groeide en een oogst van zijn soort
voortbracht, dus, de waarachtigheid bewijzend van de Schrift: "Wat een mens
zaait dat zal hij ook oogsten". Door het eerste licht te verwerpen en iedere
daaropvolgende straal, kwam Farao van graad tot graad van verharding van zijn
hart, totdat slechts de koude dode vorm van de eerst-geborenen, zijn ongeloof
schudde voor een ogenblik, en dan, besloten niet toe te geven aan de wegvan
God, ging hij verder met zijn koppige handelwijze totdat de wateren van de
rode zee hem overspoelden. Dit geval is opgenomen voor ons voordeel. Hetzelfde
wat in het hart van de Farao plaats greep zal plaats grijpen in iedere ziel,
die verwaarloost het licht lief te hebben, en onmiddelijk in zijn stralen te
wandelen. God vernietigt niemand. De zondaar vernietigt zichzelf door zijn
eigen onberouw. Als iemand verwaarloost de uitnodigingen, berispingen en
waarschuwingen van de Geest van God in acht te nemen wordt zijn geweten
verstomd en als hij de volgende maal verwittigd wordt, zal het moeilijkerr
zijn om tot gehoorzaamheid over te gaan. En zo bij iedere herhaling. Het
geweten is de stem van God, die gehoord wordt temidden van de menselijke
passies; als ze weerstaan wordt is de Geest van God bedroefd.
Wij moeten allen weten, hoe de ziel teloor gaat. Het
is God niet die een dekreet uitvaardigt, dat de mens niet zal gered worden.
Hij brengt geen duisternis voor de ogen, die niet kan doorpeild worden. Maar
het is de mens die eerst een raadgeving van de Geest van God weerstaat, en,
eens weerstand geboden hebbend, is het minder moeilijk een tweede maal, en nog
minder een derde en veel minder een vierde maal. Dan komt de oogst die geoogst
wordt van het zaad van ongeloof en weerstand. 0, wat een oogst van zondige
toegevingen wordt voorbereid voor de sikkel !
Als geheim gebed en lezing van de Schriften
verwaarloosd wordt heden kunnen zij morgen nagelaten worden met minder protest
van het geweten. Er zal een lange lijst van verzuim zijn, allen voor één enkel
zaad gezaaid in de grond van het hart. Langs de andere kant zal iedere
lichtstraal, die bemind wordt een oogst van licht voortbrengen. Een bekoring
eens weerstaan, zal kracht geven om meer vastb sloten een tweede maal te
weerstaan; iedere nieuwe overwinning over het eigen ik, zal de weg effenen
voor hoger en edeler overwinning. Iedere viktorie is een zaad gezaaid voor het
eeuwig leven.
Test. 5 : 119-20.
VERS 20 - 32.
PP 266-67.
"VERS 21 - 27". De Egyptenaren aanbaden zekere
dieren, en zij aanzagen het als een onvergefelijke overtreding als één ervan
geslacht werd. En als er een van hun voorwerpen van aanbidding gedood werd,
zelfs bij ongeval, dan kon alleen het leven van de persoon beantwoorden aan de
overtreding. Mozes toonde aan Farao dat het onmogelijk was te offeren aan God
in de tegenwoordigheid van de Egyptenaren in het land van Egypte, want er
zouden kunnen voor hun offeranden dieren uitgekozen worden, die zij als gewijd
zouden aanzien.
23.
Mozes stelde voor, drie dagen in de woestijn te gaan
om offers te brengen. De koning gaf toe onder de straffende hand van God.
"Vers 25 - 32".
Spir. Gifts 210 - 211.
De magiers konden de muggen niet voortbrengen. De
Heer liet zelfs niet toe, dat het zou schijnen voor hun eigen oog of voor dat
van de Egyptenaren, dat zij de plaag van de muggen zouden kunnen tot stand
brengen. Hij wilde alle verontschuldiging van ongeloof van de Farao afnemen.
Hij drong de magiers ertoe te zeggen: "Dit is Gods vinger". Dan kwam de plaag
van de vliegen. Het waren zulk geen vliegen, die zonder schade sommige
tijdstippen van het jaar ons kwellen. Maar de vliegen, die over Egypte kwamen
waren groot en giftig. Hun steek was pijnlijk op mens en dier. God scheidde
Zijn volk af van Egypte en liet niet toe, dat zij tevoorschijn kwamen aan hun
kust.
Spir. Gifts 2 3 - 44. VERS 26: PP 333 - 34.