You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
Eerste Geschriften - Dromen van Ellen G. White (19)  <> Eerste Geschriften - De droom van William Miller (20) <> Eerste Geschriften -  Een verklaring (21)
 

De droom van William Miller   (20)

 

Ik droomde dat God mij door een onzichtbare hand een zonderling kistje zond, dat tien duim lang was bij zes was, gemaakt van ebbenhout en wonderlijk ingelegd met parels. Aan het kistje was een sleutel gehecht. Onmiddellijk nam ik de sleutel en opende het kistje, toen ik tot mijn verwondering allerlei soorten van juwelen , diamanten, edelstenen en gouden  en zilveren geldstukken van alle grootten en waarde zag, die prachtig geschikt lagen, ieder op zijn eigen plek in het kistje. Op die wijze geschikt weerspiegelden zij een licht en heerlijkheid, die alleen door de zon geëvenaard wordt.

Ik vond, dat het niet mijn plicht was alleen te genieten van dit wonderbare schouwspel, ofschoon mijn hart overgelukkig was bij het zien van de glans, schoonheid en waarde van de inhoud. Ik plaatste het daarom op een tafel in het midden van mijn kamer en liet weten, dat allen die dat wensten, konden komen om het heerlijkste en schitterendste schouwspel te zien, dat een mens ooit in dit leven gezien heeft.

 De mensen  begonnen te komen, in de aanvang weinig in getal, maar toenemende tot er een menigte was. In het begin toen zij in het kistje keken, verwonderden zij zich en juichten van blijdschap. Maar toen de toeschouwers toenamen, begon iedereen moeite te maken met de juwelen en ze uit het kistje te nemen en op de tafel te verspreiden.

Ik begon te denken, dat de eigenaar het kistje en de juwelen weer van mij terug zou eisen en dat, indien ik toeliet dat ze overal neergelegd werden, ik ze nimmer weer op hun plaats in het kistje zou kunnen krijgen, zoals ze geweest waren en ik voelde dat ik de verantwoordelijkheid ervan nooit zou kunnen dragen, want die zou zeer groot zijn. Toen begon ik te pleiten met de mensen, dat zij ze niet zouden aanraken en ook niet uit het kistje zouden nemen; maar hoe meer ik pleitte, des te meer legden zij ze rond. Nu schenen zij ze zelfs door heel de kamer te verspreiden en op de vloer en op ieder meubelstuk in de kamer.

Toen zag ik, dat onder de echte juwelen en geldstukken, die zij verspreid hadden er een ontelbaar aantal onechte juwelen en nagemaakte geldstukken waren. Ik was zeer vertoornd over hun laag gedrag en ondankbaarheid en bestrafte hen erover en verweet het hun, maar hoe meer ik bestrafte, des te meer verspreidden zij de onechte juwelen en nagemaakte geldstukken onder de  echte.

Toen werd ik bitter in mijn gemoed en begon mijn lichaamskracht te gebruiken om hen uit de kamer te duwen; maar terwijl ik er een uitstootte, kwamen er drie anderen binnen en brachten vuil en houtkrullen en zand en allerlei rommel in, totdat elke echte juweel, diamant en geldstuk ermee bedekt was en ze niet langer te onderscheiden waren. Ze braken mijn kistje ook stuk en strooiden de stukken rond in het vuil. Ik dacht dat niemand acht sloeg op mijn verdriet of mijn toorn. Ik werd geheel en al hopeloos en moedeloos en zat neer en weende.

Terwijl ik op die wijze weende en over mijn groot verlies en mijn verantwoordelijkheid treurde, dacht ik aan God en bad ernstig tot Hem om mij hulp te zenden. Onmiddellijk opende zich de deur en een man trad de kamer binnen en al de mensen gingen er uit. Hij had een bezem in zijn hand, opende de vensters en begon het vuil en de rommel uit de kamer op te vegen.

Ik riep hem toe het niet te doen, omdat er kostbare juwelen onder de rommel lagen. Hij zei tot mij, “Vrees niet”,  want hij zou “er zorg voor dragen.” En toen, terwijl hij het vuil en de rommel, de onechte juwelen en nagemaakte geldstukken opveegde, steeg het alles samen op en dreef als een wolk het venster uit en de wind voerde het met zich mee. In het gewoel sloot ik mijn ogen een ogenblik, toen ik ze weer open deed was al het vuilnis weg. De kostbare juwelen, de diamanten, de gouden en zilveren geldstukken lagen overal door de kamer verspreid.

Hij plaatste toen een kistje op de tafel, veel groter en prachtiger dan het vorige en nam  de juwelen, de diamanten en de geldstukken met handenvol op en wierp ze in het kistje, totdat er niet één overgebleven was, ofschoon sommige van de diamanten niet groter waren dan de punt van een speld.

Toen riep hij mij om te “komen en te zien.” Ik keek in het kistje, maar mijn ogen werden verblind door hetgeen ik zag. Zij blonken met tienmaal groter heerlijkheid dan in het begin. Ik dacht dat ze geschuurd waren in het zand door de voeten van die boze mensen, die ze verstrooid en in het stof vertrapt hadden. Zij waren in prachtige orde in het kistje geschikt, iedere steen op zijn plaats, zonder dat de man, die ze er in wierp, er enige zichtbare moeite voor deed. Ik juichte uit pure blijdschap en die juichtoon deed mij ontwaken. (Eerste Geschriften - E.G.White)