De
tijd van de inzameling (18)
De 23e september
toonde de Heer mij, dat Hij voor de tweede maal Zijn hand had
uitgestrekt om het overblijfsel van Zijn volk te verzamelen (zie
hoofdstuk 21) en dat de pogingen verdubbeld moesten worden in deze
tijd van inzameling. In de tijd van de verstrooiing was Israël
geslagen en gewond geworden; maar thans in de tijd van de verzameling
zal God Zijn volk helen en verbinden. Gedurende de verstrooiing hadden
de pogingen, die gedaan werden om de waarheid te verspreiden slechts
weinig gevolg en werkten weinig of niets uit; maar in de verzameling,
wanneer God Zijn hand heeft uitgestrekt om Zijn volk te verzamelen,
zullen de pogingen de waarheid te verspreiden de gewenste uitwerking
hebben. Allen moeten verenigd en ijverig zijn in het werk. Ik zag dat
het verkeerd was wanneer iemand naar de verstrooiing verwees, om
voorbeelden aan te geven, die thans in de verzameling onze daden
moeten beheersen; want indien God nu niet meer voor ons deed dan Hij
toen gedaan heeft, zou Israël nimmer ingezameld worden. Ik heb gezien
dat de kaart van 1843 onder de leiding van de hand des Heren gemaakt
was en dat hij niet veranderd moet worden; dat de cijfers waren, zoals
Hij ze hebben wilde; dat Zijn hand er over was en dat die een fout in
sommige van die cijfers verborg, zodat niemand die zien kon, totdat
Zijn hand weggenomen werd.(*
Zie Hoofdstuk 21 - Dit
heeft betrekking op de kaart, die tijdens de opwekking van 1848
gebruikt was en verwijst in het bijzonder naar de berekening van de
profetische tijdperken, gelijk die op die kaart voorkomen. De volgende
zin verklaart, dat er een onjuistheid was, welke God in Zijn
voorzienigheid toeliet, daar te zijn. Maar dit sluit het uitgeven van
een volgende kaart, waardoor de fout verbeterd werd, nadat de beweging
van 1843 voorbij was, niet buiten; en de berekening, gelijk die toen
gemaakt was, had zijn doel bereikt.)
Toen zag ik met
betrekking tot het “gedurig” van Dan. 8:12, dat het woord “offer” daar
door menselijke wijsheid aan toegevoegd was en niet bij de tekst
behoort en dat de Heer het rechte inzicht erin gaf aan degenen, die de
roepstem van het uur des oordeels deden horen. Toen er eenheid
heerste, vóór het jaar 1844, hadden bijna allen hetzelfde inzicht over
het correcte begrip van het “gedurige”, maar in de verwarring sedert
1844 zijn er andere inzichten aangenomen en duisternis en verwarring
zijn er op gevolgd. Sedert 1844 is tijd geen toets geweest en zal
nimmermeer een toets zijn.
De Heer heeft mij
getoond, dat de boodschap van de derde engel gaan moet tot de
verstrooide kinderen des Heren en aan hen verkondigd moet worden, maar
dat die niet op tijd moet worden gegrond. Ik zag dat sommige mensen
onder de invloed van en valse opwinding kwamen, die voortkwam uit het
prediken van tijd, maar de boodschap van de derde engel is sterker dan
tijd kan zijn. Ik zag dat deze boodschap op zijn eigen fundament kan
staan en geen tijd nodig heeft om hem te sterken, en dat hij met grote
kracht zal verder gaan en zijn werk doen en in gerechtigheid
afgesneden worden zal.
Toen werd ik op sommigen
gewezen, die in grote dwaling verkeren van te geloven, dat het hun
plicht is naar het oude Jeruzalem te gaan en denken, dat zij daar een
werk te doen hebben, voordat de Heer komt. Zo’n opvatting is berekend
om de gedachten en de belangstelling af te trekken van het
tegenwoordige werk des Heren dat gedaan moet worden onder de boodschap
van de derde engel; want zij die denken dat zij nog naar Jeruzalem
moeten gaan, zullen hun gedachten daar hebben en hun middelen zullen
aan de zaak van de tegenwoordige waarheid onthouden worden, om hen in
staat te stellen daarheen te gaan. Ik zag, dat die zending geen
wezenlijk goed zou doen, dat het veel tijd zou kosten om ook maar
enkele Joden te doen geloven in de eerste komst van Christus en nog
veel langer om hen aan Zijn wederkomst te doen geloven. Ik zag dat
Satan sommigen grotelijks op dit punt bedrogen had, dat zielen overal
rondom hen in dit land door hen geholpen en ertoe gebracht konden
worden om de geboden Gods te houden, maar dat zij die aan hun lot
overlieten. Ik zag ook dat het oude Jeruzalem nimmer herbouwd zou
worden en dat Satan zijn uiterste best deed de gedachten van de
kinderen des Heren nu op deze dingen te vestigen, nu in de tijd van de
inzameling, om hen te verhinderen al hun belangstelling te wijden aan
het tegenwoordige werk des Heren en hen ertoe te leiden om de nodige
voorbereiding voor de dag des Heren te verwaarlozen.
Beste lezer: Een gevoel
van verplichting tegenover mijn broeders en zusters en de wens dat het
bloed van zielen niet aan mijn klederen gevonden zal worden, heeft
mij geleid tot het schrijven van dit werkje. Ik ben mij bewust van het
ongeloof, dat in de harten van de menigte betreffende gezichten
bestaat, alsook dat velen, die belijden uit te zien naar Christus en
leren dat wij in de “laatste dagen” zijn, zeggen dat ze alle van Satan
zijn. Ik verwacht veel tegenstand van hen en indien ik niet gevoeld
had, dat de Heer het van mij verlangde, zou ik mijn gezichten niet op
deze wijze openbaar gemaakt hebben, daar zij waarschijnlijk de haat en
de spot van sommigen zullen opwekken. Maar ik vrees Gode meer dan de
mens.
Toen de Heer mij voor
het eerst boodschappen gaf om aan Zijn volk bekend te maken, viel het
mij moeilijk ze te geven en verzachte ik ze menigmaal en maakte ze zo
zacht mogelijk, uit vrees van sommigen te kwetsen. Het was mij een
grote beproeving de boodschappen bekend te maken, zoals de Heer ze mij
gaf. Ik besefte niet hoe ontrouw ik was en zag de zonde en het gevaar
van zo’n handelwijze niet in, totdat ik in een gezicht in de
tegenwoordigheid van Jezus gebracht werd. Hij zag mij met een strenge
blik aan en keerde Zijn aangezicht van mij af. Het is niet mogelijk de
ontzetting en zielsangst te beschrijven die ik toen voelde. Ik viel op
mijn aangezicht voor Hem neer, maar had geen kracht een woord te
uiten. O, hoe zeer verlangde ik bedekt te worden en uit het bereik te
zijn van die strenge blik! Toen kon ik op zekere hoogte beseffen, wat
degenen, die verloren gaan, zullen voelen, wanneer zij roepen tot de
bergen en tot de steenrotsen: “Valt op ons en verberg ons voor het
aangezicht Hem, die gezeten is op de troon en voor de toorn van het
Lam.”
Kort daarop zei een
engel mij, dat ik moest opstaan en het gezicht, dat zich aan mijn ogen
voordeed, kan nauwelijks beschreven worden. Een gezelschap van mensen
werd aan mij voorgesteld, wier haren uitgetrokken en klederen
gescheurd waren en wier aangezichten een beeld van wanhoop en
afgrijzen toonden. Zij kwamen tot zeer dicht bij mij en pakten hun
klederen vast en wreven die over de mijne. Ik blikte neer op mijn
klederen en zag dat ze met bloed bevlekt waren en dat het bloed er
gaten in uitbeet. Wederom viel ik als dood aan de voeten van mijn
begeleidende engel neder. Ik kon geen enkele verontschuldiging
inbrengen. Mijn tong weigerde een woord te spreken en ik verlangde
weg te komen uit zo’n heilige plaats. Wederom stelde de engel mij op
mijn voeten en zei: “Dit is nu niet uw geval, maar dit toneel is aan u
voorbijgegaan, om u te doen weten, wat uw toestand zijn moet, wanneer
u nalaat aan anderen bekend te maken, wat de Heer u geopenbaard heeft.
Maar indien u getrouw bent tot het einde, zult u eten van de boom des
levens en drinken uit de rivier van het water des levens. Gij zult
veel moeten lijden, maar de genade Gods is u genoeg.” Toen voelde ik
mij gewillig om alles te doen wat de Heer van mij verlangen zou, opdat
ik Zijn goedkeuring mocht verkrijgen en niet Zijn vreselijk strenge
blik zou voelen.
Ik ben menigmaal vals
beschuldigd van leerstellingen voor te staan die aan het spiritisme
eigen zijn. Maar voordat de redacteur van de Day-Star in die dwaling
verviel, gaf de Heer mij een gezicht van de treurige en verwoestende
invloed, die hij en anderen op de kudde zouden hebben, door
spiritistische ideeën te leren. Ik heb de lieflijke Jezus menigmaal
gezien en Hij is een persoon. Ik vroeg Hem of Zijn Vader een persoon
was en of Hij een vorm had zoals Hij. Jezus sprak: “Ik ben het
uitgedrukte beeld van de persoon Mijns Vaders.”
Ik heb menigmaal gezien,
dat het spiritistische idee al de heerlijkheid van de hemel wegnam en
dat in veler gedachten de troon van David en de lieflijke persoon van
Jezus versmolten zijn in het vuur van het spiritisme. Ik heb gezien
dat sommigen, die bedrogen en tot deze dwaling gebracht zijn, weer
teruggebracht zullen worden tot het licht der waarheid, maar het zal
hun bijna onmogelijk zijn om geheel en al vrij te komen van de
bedrieglijke macht van het spiritisme. Zij moeten volledig hun dwaling
belijden en ze voor altijd opgeven.
Ik raad u het woord van
God als het richtsnoer van uw geloof en leven aan, beste lezer.
Volgens dat woord zullen wij geoordeeld worden. God heeft in dat woord
beloofd, in de “laatste dagen” gezichten te zullen geven, niet als een
nieuw richtsnoer voor het geloof, maar tot troost van Zijn volk en om
hen, die van de bijbelse waarheid afdwalen, terecht te brengen. Op die
wijze handelde God met Petrus, toen Hij op het punt stond hem uit te
zenden om het evangelie aan de heidenen te verkondigen. Hand. 10.
Tot degenen, die dit
werkje misschien zullen verspreiden, zou ik wensen te zeggen, dat het
alleen bedoeld is voor de oprechten en niet voor degenen, die geneigd
zijn te spotten met de dingen van de Geest van God. (Eerste
Geschriften - E.G.White)