You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
De tijd der benauwdheid (34) <> De gewetensvrijheid bedreigd (35)  <> De naderende strijd (36)
 
De gewetensvrijheid bedreigd (35)

De protestanten staan tegenwoordig veel positiever tegenover het rooms-katholicisme dan vroeger. In de landen waar de rooms-katholieken niet in de meerderheid zijn en de aanhangers van de paus een verzoenende houding aannemen om hun invloedssfeer uit te breiden heerst een groeiende onverschilligheid tegenover de leerstellingen die de protestantse kerken scheiden van het pausdom. Hoe langer hoe meer mensen vinden dat wij op de belangrijke punten toch niet zó veel van elkaar verschillen als men wel denkt en dat een beetje toegeeflijkheid van onze kant zal bijdragen tot een betere verstandhouding met Rome. Vroeger stelden de protestanten de gewetensvrijheid, die zo duur is betaald erg op prijs. Zij leerden hun kinderen het pausdom te verafschuwen en ze waren ervan overtuigd dat ze God niet trouw waren als ze het op een akkoordje probeerden te gooien met Rome. Maar er is intussen veel veranderd!

De verdedigers van het pausdom beweren dat men de rooms-katholieke kerk onrechtvaardig heeft behandeld en de protestanten zijn geneigd deze voorstelling van zaken over te nemen. Velen zeggen dat het niet rechtvaardig is als men de kerk van vandaag beoordeelt op grond van de gruwelen en absurditeiten die haar heerschappij gedurende de eeuwen van onwetendheid en duisternis hebben gekenmerkt. Zij verontschuldigen haar gruwelijke wreedheid met het argument dat ze het gevolg was van de barbaarsheid van die dagen en wijzen erop dat Rome onder invloed van de moderne beschaving is veranderd.

Deze mensen vergeten blijkbaar dat deze trotse macht al achthonderd jaar lang beweert dat ze onfeilbaar is. Ze heeft deze aanspraak nooit opgegeven, maar heeft die in de negentiende eeuw met meer nadruk dan ooit tevoren vastgelegd en uitgesproken. Rome kan de beginselen die haar beleid in vroegere eeuwen hebben bepaald niet ontkennen daar ze beweert dat „de kerk nooit heeft gedwaald en volgens de Heilige Schrift ook nooit zal dwalen" (John L. von Mosheim, In-stitutes of Ecclesiastical History, b. 3, century 11, part 2, Ch. 2, sec 9, note 17).

De rooms-katholieke kerk zal haar aanspraak op onfeilbaarheid nooit opgeven. Alles wat ze gedaan heeft tijdens de vervolgingen van hen die haar dogma's verwierpen, beschouwt ze als juist. Zou Rome trouwens niet op dezelfde manier te werk gaan als ze daar weer de kans toe kreeg? Als de beperkingen die nu door de burgerlijke over­heid worden opgelegd, zouden worden opgeheven en als Rome weer in haar vroegere macht zou worden hersteld, zou men zien hoe vlug de rooms-katholieke kerk weer tot onderdrukking en vervolging zou overgaan.

Een bekend schrijver zegt het volgende over de houding van het pausdom tegenover de gewetensvrijheid en over de gevaren die met name de Verenigde Staten bedreigen als de rooms-katholieken hun beleid kunnen doordrukken:

Velen zijn geneigd elke vrees voor het rooms-katholicisme in de Verenigde Staten toe te schrijven aan fanatisme of kinderachtigheid. Die mensen kunnen niets ontdekken in het karakter en de houding van het roomse systeem dat in strijd is met onze vrije instellingen en zien niets onheilspellends in de groei van die kerk. Laten we daarom eerst enkele grondbeginselen van onze regeringsvorm vergelijken met die van de rooms-katholieke kerk.

De grondwet van de Verenigde Staten waarborgt de gewetensvrij­heid. Niets wordt meer op prijs gesteld en niets is zó fundamenteel. Paus Pius IX heeft in zijn encycliek van 15 augustus 1854 gezegd: „De absurde dwaalleringen en het geraaskal ter verdediging van de gewetensvrijheid zijn de gruwelijkste dwaling - een plaag die meer dan alle andere moet worden gevreesd in een staat". Dezelfde paus heeft in zijn encycliek van 8 december 1864 een banvloek uitgespro­ken over hen „die gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid verdedigen", alsook over „allen die beweren dat de kerk geen geweld mag gebruiken."

De vreedzame toon die Rome in de Verenigde Staten aanslaat, be­tekent niet dat ze nu een andere mentaliteit heeft. Ze is verdraagzaam, waar ze in de minderheid is. Bisschop O'Connor heeft gezegd: „Wij dulden de godsdienstvrijheid alleen tot het ogenblik dat het tegen­overgestelde zonder gevaar voor de rooms-katholieke wereld kan worden ingesteld"... De aartsbisschop van St. Louis heeft eens gezegd: „Ketterij en ongeloof zijn misdaden. In Christelijke landen, zo­als bijvoorbeeld Italië en Spanje, waar alle mensen rooms-katholiek zijn en waar de rooms-katholieke godsdienst een wezenlijk onderdeel is van de wetgeving van het land, worden ze ook bestraft zoals elke andere misdaad"...

Iedere kardinaal, aartsbisschop en bisschop in de rooms-katholieke kerk legt een eed van trouw af aan de paus, waarin de volgende woor­den worden gebruikt: „ketters, scheurmakers en rebellen tegen onze heer (de paus), of tegen zijn voornoemde opvolgers, zal ik met al mijn kracht vervolgen en bestrijden" (Josiah Strong, Our Country, ch 5, par. 2-4).

Het is een feit dat er ware christenen zijn in de rooms-katholieke kerk. Duizenden mensen in die kerk dienen God volgens het beste licht dat zij hebben. Zij mogen de Bijbel niet lezen en kunnen daarom de waarheid niet leren kennen. Ze hebben nooit het verschil gezien tussen een spontane godsdienst en een godsdienst die slechts bestaat uit vormen en ceremoniën. God ziet vol barmhartigheid en tederheid neer op deze mensen, die zijn grootgebracht in een misleidend en on­bevredigend geloof. Hij zal stralen van het licht laten doordringen in de dichte duisternis die hen omringt. Hij zal hun de waarheid zoals die in Jezus is, openbaren, en velen zullen zich bij Gods volk aanslui­ten.

Maar het rooms-katholieke systeem is tegenwoordig niet méér in harmonie met het evangelie van Christus dan in welke vroegere periode van zijn geschiedenis ook. De protestantse kerken verkeren in gro­te duisternis, want anders zouden ze de tekenen der tijden wel onder­scheiden.
De rooms-katholieke kerk heeft grootse plannen en bestrijkt een zeer groot gebied. Ze gebruikt elk middel om haar invloedssfeer en haar macht te vergroten voor de zware strijd om weer de wereld­heerschappij te krijgen, opnieuw tot vervolgingen over te gaan en om alles wat het protestantisme tot stand heeft gebracht te vernietigen. Het rooms-katholicisme wint overal terrein. Kijk maar naar het toene­mend aantal rooms-katholieke kerken en kapellen in protestantse lan­den. Denk maar aan de populariteit van rooms-katholieke hogescho­len en seminaries in Amerika, die ook door protestanten op grote schaal worden gesteund. Denk maar aan de groei van het ritualisme in Engeland en aan de vele mensen die tot het rooms-katholicisme over­gaan. Dit alles zou de verdedigers van de zuivere beginselen van het evangelie moeten verontrusten.

De protestanten hebben het met het pausdom op een akkoordje ge­gooid en hebben het gesteund. Ze hebben compromissen gesloten en toegevingen gedaan waar zelfs de rooms-katholieken verbaasd over staan en die ze gewoon niet kunnen begrijpen. De mensen sluiten hun ogen voor de ware aard van het rooms-katholicisme en voor de geva­ren die zouden voortvloeien uit de heerschappij van de rooms-katho­lieke kerk. Ze moeten worden wakker geschud om paal en perk te stellen aan de vooruitgang van deze uiterst gevaarlijke vijand van de burgerrechten en de godsdienstvrijheid.

Tal van protestanten denken dat het rooms-katholicisme niet aan­trekkelijk is en dat de rooms-katholieke eredienst bestaat uit saaie, inhoudsloze ceremoniën. Maar hierin vergissen ze zich deerlijk. Hoe­wel het rooms-katholicisme is gebaseerd op misleiding, is het toch geen grof en onhandig bedrog. De eredienst van de rooms-katholieke kerk is zeer indrukwekkend. De pracht en praal en de plechtige riten betoveren de zinnen van de mensen en leggen het zwijgen op aan de stem van de rede en het geweten. De ogen worden gestreeld.

Prachti­ge kerken, indrukwekkende processies, gouden altaren, met juwelen bezette schrijnen, prachtige schilderijen en buitengewoon mooie beel­den spreken de zin voor schoonheid erg aan. Ook het oor wordt ge­streeld. De muziek is onovertroffen. De rijke klanken van het orgel die zich verenigen met het gezang van vele stemmen stijgen op naar de machtige koepels en weerklinken tussen de door pijlers gedragen zijbeuken van haar enorme kathedralen: dit moet de mensen wel met eerbied en ontzag vervullen.

Deze pracht en praal en deze ceremonies, die slechts de spot drij­ven met het verlangen van de ziel die de zonde beu is, zijn slechts het bewijs van haar innerlijke verdorvenheid. De godsdienst van Christus heeft zulke attracties niet nodig. In het licht dat straalt van het kruis verschijnt het ware christendom zó zuiver en lieflijk dat geen en­kele uiterlijke sier zijn innerlijke waarde nog kan verhogen. God stelt alleen heiligheid en zachtmoedigheid op prijs.

Een schitterende stijl is niet noodzakelijk een bewijs van zuivere, verheven gedachten. Verheven kunstopvattingen en een zeer verfijnde smaak komen vaak voor bij mensen die wereldsgezind en zinnelijk zijn. Satan gebruikt dit alles vaak om de mensen de behoeften van de ziel en het toekomstige, eeuwige leven te laten vergeten, om ze los te maken van hun oneindige Helper en ze alleen voor deze wereld te la­ten leven.

Een godsdienst van uiterlijkheden is aantrekkelijk voor het niet-wedergeboren hart. De pracht en praal van de rooms-katholieke eredienst oefent een verleidende, betoverende kracht uit die velen misleidt. Ze gaan de rooms-katholieke kerk dan beschouwen als de enige poort naar de hemel. Alleen zij die zeer vast staan op het fundament van de waarheid en wier hart is vernieuwd door Gods Geest, zullen bestand zijn tegen haar invloed. Duizenden die Christus niet door ei­gen ervaring hebben leren kennen, zullen wel de vormen van de gods­vrucht overnemen, maar de kracht daarvan missen. Zo'n godsdienst heeft de massa juist nodig.

De rooms-katholieke kerk heeft zich het recht toegeëigend om zonden te vergeven. Daarom vinden veel rooms-katholieken het niet zo erg als zij zondigen. Men kan alleen vergiffenis krijgen door de biecht. Voor velen is dit eigenlijk ook een vrijbrief om te zondigen. Wie neerknielt voor een gevallen mens en de verborgen gedachten en overleggingen van zijn hart opbiecht, verlaagt zichzelf en elke goede neiging die in hem is. Als men zijn eigen zonden blootlegt aan een priester - een feilbare, zondige sterveling, die heel vaak verdorven is door wijn en losbandigheid - verlaagt men zichzelf en bezoedelt men bijgevolg zichzelf. Daar de priester als vertegenwoordiger van God wordt beschouwd, vormen de mensen een godsbeeld dat gebaseerd is op de mens in zijn gevallen toestand. Deze onterende biecht van mens tot mens is de geheime bron waaruit veel van het kwaad is gevloeid dat de wereld besmeurt en haar rijp maakt voor de uiteindelijke ver­nietiging. Toch zal iemand die met zichzelf ingenomen is liever bij een andere sterveling gaan biechten dan zijn ziel voor God bloot te leggen. De mens doet liever boete voor de zonde dan dat hij met de zonde breekt. Het is gemakkelijker het vlees te kastijden met een ruwe pij, geseling en knellende ketenen dan de vleselijke lusten te kruisigen. De vleselijke mens draagt liever een zwaar juk dan het juk van Christus.

Er is een opvallende gelijkenis tussen de kerk van Rome en de Joodse gemeente ten tijde van Christus' eerste komst. Terwijl de Joden in het ge­heim elk beginsel van Gods wet met voeten traden, hielden ze zich voor het oog van de mensen stipt aan haar geboden en verzwaarden die bo­vendien nog met eisen en overleveringen, zodat het moeilijk was ze na te leven. Zoals de Joden beweerden dat ze de wet gehoorzaamden, beweren de rooms-katholieken dat ze het kruis vereren. Ze vereren het symbool van Christus' lijden, terwijl ze Christus in hun leven verloochenen.

Rooms-katholieken brengen kruisen aan op hun kerken, altaren en gewaden. Overal ziet men het kruisteken. Overal wordt het uiterlijk geëerd en verheerlijkt. Maar de leer van Christus wordt begraven on­der een hoop zinloze tradities, verkeerde interpretaties en strenge voorschriften.
De woorden van de Heiland over de fanatieke Joden gelden nog veel meer voor de leiders van de rooms-katholieke kerk: „Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren" (Matteüs 23:4). Oprechte gelovigen vrezen dag en nacht voor de gramschap van een beledigde God, terwijl tal van kerkelijke leiders in weelde en zingenot leven.

De verering van beelden en relikwieën, het aanroepen van heiligen en de verheerlijking van de paus zijn listen van Satan om de mensen van God en van zijn Zoon af te leiden. Hij wil hun ondergang bewer­ken en daarom probeert hij hun aandacht af te leiden van Christus, de enige weg ter zaligheid. Hij zorgt voor allerlei dingen die de plaats moeten innemen van Hem die gezegd heeft: „Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven" (Matteüs 11:28).

Satan probeert voortdurend een verkeerd beeld te geven van Gods karakter, van de zonde en van de ware belangen die in de grote strijd op het spel staan. Zijn drogredenen doen afbreuk aan de eisen van Gods wet en geven de mens een vrijbrief om te zondigen.

Terzelfdertijd zorgt hij ervoor dat ze een verkeerd idee van God krijgen en meer met vrees en haat dan met liefde naar Hem opzien. De wreedheid die eigen is aan zijn karakter wordt aan de Schepper toegeschreven. Deze wreedheid krijgt gestalte in verschillende godsdiensten en komt tot uiting in verschillende vormen van aanbidding. Zo worden de mensen verblind en kan Satan ze gebruiken om tegen God te strijden. Door deze verkeerde voorstelling van Gods karakter zijn de heidenen gaan geloven dat ze mensenoffers moeten brengen om God gunstig te stemmen en daardoor zijn er in de verschillende vormen van afgoden­dienst gruwelijke wreedheden bedreven.

De rooms-katholieke kerk, die de vormen van het heidendom en van het christendom in zich verenigt en net zoals het heidendom de mensen een verkeerd beeld van God geeft, heeft even wrede en af­schuwelijke misdaden gepleegd. Toen Rome de opperheerschappij voerde, waren er martelwerktuigen om de mensen te dwingen haar leer te aanvaarden. Wie haar aanspraken niet wilde erkennen, moest maar naar de brandstapel. Er zijn zoveel moorden gepleegd dat men het juiste aantal pas zal kennen wanneer ze in het oordeel aan het licht worden gebracht. Kerkelijke gezagsdragers hebben onder leiding van hun leermeester, Satan, gezocht naar middelen om hun slachtoffers zo vreselijk mogelijk te folteren zonder dat zij daaronder bezweken. In vele gevallen werden deze duivelse praktijken steeds opnieuw her­haald tot aan de uiterste grens van wat een mens kan verdragen zodat de strijd werd opgegeven en de gemartelde de dood als een uitkomst beschouwde.

Dat was het lot van de tegenstanders van Rome. Voor haar eigen aanhangers had zij de tucht van de geseling, het vasten en de kastijding in elke denkbare, weerzinwekkende vorm. Om de gunst van de hemel te verwerven, overtraden de boetelingen Gods wetten door de wetten van de natuur te schenden. Men leerde hun de banden te ver­breken die God heeft ingesteld om het verblijf van de mens op aarde aangenamer te maken. Op de kerkhoven liggen miljoenen slachtoffers die tijdens hun leven tevergeefs hun liefde en elke gedachte of elk ge­voel van genegenheid voor hun medemensen hebben onderdrukt, om­dat deze uitingen „Gode niet welgevallig" zouden zijn.
Als we enig inzicht willen krijgen in de nooit aflatende wreedheid die Satan eeuwenlang aan de dag gelegd heeft - niet onder de mensen die nog nooit over God hebben horen spreken, maar in onze christelij­ke wereld - dan hoeven we maar de geschiedenis van de rooms-katho­lieke kerk te bestuderen. De vorst van het kwaad bereikt zijn doel door middel van dit reusachtige stelsel van misleiding: hiermee bele­digt hij God en brengt hij rampen over de mensheid. Wanneer we zien hoe goed hij erin slaagt zich te vermommen en wat zijn werk kan doen door bemiddeling van de leiders van de rooms-katholieke kerk, kunnen we beter begrijpen waarom hij zo'n grote afkeer van de Bijbel heeft. Als men dit Boek leest, leert men de barmhartigheid en liefde van God kennen. Het wordt dan duidelijk dat God de mensen géén van die zware lasten oplegt. God vraagt slechts een verbroken geest, een verbro­ken en verbrijzeld hart.

Christus heeft tijdens zijn leven op aarde nooit gezegd dat mannen en vrouwen zich in kloosters moeten opsluiten om zich voor te berei­den op de hemel. Hij heeft nooit geleerd dat liefde en genegenheid moeten worden onderdrukt. Het hart van de Heiland vloeide over van liefde. Naarmate de mens de morele volmaaktheid meer benadert, des te fijner worden zijn gevoelens, des te scherper ziet hij de zonde en des te groter wordt zijn medeleven met de gekwelde mens. De paus beweert wel dat hij de stedehouder van Christus is, maar kan zijn ka­rakter de vergelijking met het karakter van Christus doorstaan? Heeft Christus ooit mensen naar de kerker of de pijnbank laten brengen om­dat ze Hem niet vereerden als de Koning des hemels? Heeft Hij ooit de mensen die Hem niet wilden aanvaarden ter dood veroordeeld? Toen Hij slecht werd ontvangen in een dorp der Samaritanen was de apostel Johannes erg verontwaardigd en vroeg: „Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren?" Jezus keek zijn discipel vol medelijden aan en veroordeelde zijn hardheid met de woorden. „De Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden" (Lucas 9:54; Lucas 9:56 - Statenvertaling). Wat een verschil tussen de geest van Christus en die van zijn zogenaamde stedehouder.

De rooms-katholieke kerk wil zich nu van haar beste kant laten kennen en probeert al de gruwelijke wreedheden die zij in het verle­den heeft bedreven goed te praten. Uiterlijk heeft ze het kleed van Christus aangedaan, maar innerlijk is ze niet veranderd. Alle beginse­len die het pausdom in het verleden heeft aangenomen, worden nog altijd verdedigd. De leerstellingen die zijn verzonnen in de donkere Middeleeuwen worden nog altijd gehandhaafd. Laat niemand zichzelf misleiden. Het pausdom waaraan de protestanten nu eer willen bewij­zen, is nog altijd hetzelfde pausdom dat de wereld heeft beheerst in de tijd van de Hervorming toen godsmannen opstonden om zijn verdor­venheid aan de kaak te stellen waardoor zij hun eigen leven in gevaar brachten. Het pausdom is nog even trots en arrogant als in de tijd toen het wilde heersen over koningen en prinsen en toen het aanspraak meende te mogen maken op goddelijke voorrechten. Zijn geest is nog altijd even wreed en tiranniek als toen het de menselijke vrijheid aan ban­den legde en de heiligen des Allerhoogsten doodde.

Het pausdom beantwoordt volkomen aan de beschrijving van de profetie: het is de afval van de laatste tijd (2 Tessalonicenzen 2:3,4). Het neemt altijd de gedaante aan die het best aan zijn doel beant­woordt. Onder de veranderende verschijningsvorm van de kameleon verbergt het pausdom echter het onveranderlijke gif van de slang. Zijn stelregel is: „We hoeven ons woord niet te houden tegenover ketters of mensen die van ketterij worden verdacht'' (Lenfant, vol. l, p. 516). Zal deze macht, waarvan de geschiedenis over een periode van dui­zend jaar met het bloed van de heiligen is geschreven, nu worden er­kend als een deel van Christus' gemeente?

In protestantse landen wordt terecht beweerd dat er niet meer zo'n groot verschil is tussen het protestantisme en het rooms-katholicisme, zo­als vroeger wel het geval was. Er heeft zich een verandering voorgedaan, maar niet in het pausdom. Het rooms-katholicisme lijkt inderdaad veel op het moderne protestantisme omdat het protestantisme sinds de tijd van de hervormers zo verschrikkelijk verwaterd is.

De protestantse kerken willen op goede voet staan met de wereld. Daarom zijn ze verblind door een valse liefde. Zij willen niet inzien dat het niet juist is als men gelooft dat alle kwaad goed is. Het onver­mijdelijke gevolg daarvan zal zijn dat ze op den duur gaan denken dat al het goede slecht is. In plaats dat ze het geloof verdedigen dat eens aan de heiligen is overgeleverd, bieden ze als het ware Rome nu hun verontschuldigingen aan omdat ze zo „liefdeloos" tegen haar zouden zijn geweest en vragen vergiffenis voor hun fanatisme.

Er zijn heel veel mensen, zelfs onder degenen die het rooms-katholicisme niet gunstig gezind zijn, die het gevaar van haar macht en invloed niet inzien. Velen beweren dat de intellectuele en morele duis­ternis van de Middeleeuwen de verspreiding van haar dogma's, haar bijgeloof en haar onderdrukking hebben bevorderd. Ze menen echter dat een herleving van onverdraagzaamheid en tirannie uitgesloten is door het hogere ontwikkelingspeil in de moderne tijd, door de alge­mene verspreiding van de kennis en door de grotere vrijheid op gods­dienstig gebied. Ze vinden de gedachte dat zo'n toestand zich ook in deze moderne tijd zou kunnen voordoen gewoon belachelijk. Het is een feit dat onze generatie veel licht heeft ontvangen op intellectueel, moreel en godsdienstig gebied. De wereld wordt overspoeld door het hemelse licht uit Gods heilig Woord. Maar we mogen niet vergeten dat hoe groter het licht is dat wij hebben ontvangen, hoe groter ook de duisternis is van hen die het vervormen en verwerpen.

Als de protestanten de Bijbel biddend zouden onderzoeken, zouden ze het ware karakter van het pausdom ontdekken en het verafschuwen. Velen zijn echter zo eigenwijs en menen dal ze er absoluut geen behoefte aan hebben om God in alle nederigheid te zoeken, opdat ze zijn waarheid zouden leren kennen. Hoewel ze zich beroemen op het licht dat ze hebben, kennen ze de Bijbel niet, noch de kracht Gods. Ze willen hun geweten sussen en zoeken dan naar de minst geestelijke en minst vernederende middelen. Zij zijn op zoek naar een methode waardoor ze God kunnen vergeten, maar waarmee ze toch de indruk geven dat ze juist wél aan Hem denken. Het pausdom kan in de be­hoeften van al deze mensen voorzien. Het is geschikt voor twee groe­pen waartoe bijna alle mensen behoren: zij die zalig willen worden door hun eigen werken en zij die verlost willen worden in hun zon­den. Dit is het geheim van de macht van het pausdom.

Wij hebben al bewezen dat een tijd van grote geestelijke en intel­lectuele duisternis de doelstellingen van het pausdom erg heeft bevorderd. Wij moeten nu nog aantonen dat een tijd van grote intellectuele ontwikkeling óók gunstig zal blijken te zijn voor het pausdom.
In de afgelopen eeuwen toen de mensen Gods Woord niet hadden en de waarheid niet kenden, waren hun ogen geblinddoekt en liepen duizen­den in de val omdat ze het net dat voor hun voeten was gespannen niet zagen. Veel mensen zijn in onze tijd verblind door de schittering van menselijke theorieën en speculaties, "ten onrechte zo genoemde kennis". Ze zien het net niet en lopen er even makkelijk in alsof ze geblinddoekt waren. God wil dat wij onze intellectuele vermogens be­schouwen als een gave van de Schepper en dat wij ze gebruiken in de dienst van waarheid en gerechtigheid, maar wanneer mensen hoogmoed en eerzucht verheerlijken en hun eigen theorieën stellen boven het Woord van God, kan kennis rampzaliger zijn dan onwetendheid. Zo zal de valse wetenschap van onze tijd, die het geloof in de Bijbel ondermijnt, evenveel bijdragen tot het succes van het pausdom met zijn bekoorlijke vormen, als de onwetendheid die gezorgd heeft voor zijn uitbreiding in de donkere Middeleeuwen.

In de bewegingen die op dit ogenblik in de Verenigde Staten ijve­ren voor staatssteun aan instellingen en gebruiken van de kerk, lopen de protestanten in de voetsporen van Rome. Neen, nog erger, ze ope­nen de deur voor het pausdom zodat het in het protestantse Amerika de heerschappij kan verwerven die het in de Oude Wereld heeft verlo­ren. Deze beweging wordt des te belangrijker door het feit dat haar voornaamste oogmerk de wettelijke verplichting van de zondagsheili­ging is - een gebruik dat zijn oorsprong vindt in de kerk van Rome en dat zij als teken van haar gezag beschouwt. De protestantse kerken zijn doordrongen van de geest van het pausdom - de geest van aan­passing aan wereldse praktijken en eerbiediging van menselijke over­leveringen in plaats van Gods geboden. Daardoor zullen ze de zondag op dezelfde manier verdedigen als het pausdom al vóór hen gedaan heeft.

Als men wil weten welke middelen in de snel naderende strijd zul­len worden gebruikt, hoeft men maar in de geschiedenis na te gaan welke middelen Rome voor hetzelfde doel heeft gebruikt. Als men wil weten hoe de aanhangers van de paus en de protestanten tezamen zullen optreden tegenover mensen die hun leerstellingen verwerpen, hoeft men maar na te gaan wat Rome heeft gedaan met de sabbat en zijn verdedigers.

Door keizerlijke edicten, algemene concilies en kerkelijke verorde­ningen die door de wereldlijke macht werden bekrachtigd, heeft het heidense feest zijn ereplaats in het christendom kunnen innemen. De eerste openbare maatregel om de zondagsviering verplicht te stellen, was de wet die door keizer Constantijn werd uitgevaardigd in 321 na Chr. (zie Aanhangsel onder „De zondagswetten van Constantijn"- zie in het boek "Het grote conflict").
Dit edict bepaalde dat de inwoners van de steden moesten rusten op „de eerbiedwaardige dag van de zon", maar de bewoners van het platteland mochten hun werk op het land voortzetten. Hoewel het een heidense wet was, werd ze door de keizer verplicht gesteld na zijn zo­genaamde bekering tot het christendom.
Daar het keizerlijk edict Gods gezag niet helemaal opzij kon schui­ven, verdedigde Eusebius, een bisschop die in de gunst wilde staan bij de vorsten en ook de vriend en pluimstrijker van Constantijn was, de stelling dat Christus de rust van de sabbat had verschoven naar de zondag. Er werd geen enkel bewijs uit de Bijbel aangevoerd ter on­dersteuning van deze nieuwe leer. Eusebius erkent zonder dat hij het zelf beseft, dat het een dwaalleer is en zegt ook wie de verandering heeft ingevoerd: „Alle dingen die op sabbat gedaan moeten worden, hebben wij naar de dag des Heren overgebracht" (Robert Cox, Sab­bath Laws and Sabbath Duties, p. 538). Maar hoewel het argument ten gunste van de zondag volkomen ongegrond was, moedigde het de mensen toch aan Gods sabbat met voeten te treden. Iedereen die door de wereld geëerd wilde worden, nam deze populaire feestdag aan.

Naarmate het pausdom machtiger werd, werd ook de zondagsheili­ging verder doorgevoerd. Een tijd lang bleven de mensen op het land werken wanneer ze niet in de kerk zaten en werd de zevende dag nog altijd als de sabbat beschouwd. Maar geleidelijk kwam daar verande­ring in. Wie een kerkelijk ambt bekleedde, mocht op zondag geen vonnis meer vellen in een burgerlijk geding. Kort daarna mocht nie­mand, welke functie men ook bekleedde, nog werken, op straffe van een boete voor vrije mensen en geseling voor slaven. Later werd het bevel uitgevaardigd dat de rijken de helft van hun bezittingen zouden verliezen in geval van overtreding, en tenslotte besliste men dat als zij bleven volharden in de boosheid zij slaven moesten worden. De laagste klassen zouden levenslang verbannen worden.

Er werden ook wonderverhaaltjes verzonnen. Zo werd verteld dat een landbouwer zijn land op een zondag wilde ploegen. Hij begon zijn ploeg met een stuk ijzer schoon te maken, maar het ijzer bleef aan zijn hand hangen en hij moest er twee jaar mee rondlopen „met veel pijn en tot zijn grote schande" (Francis West, Historical and Practical Discourse on the Lord's Day, p. 174).

Later gaf de paus opdracht aan de pastoors om de zondagsschen­ders te vermanen en hun de verplichting op te leggen naar de kerk te gaan en te bidden, opdat zij niet een of ander groot onheil over zich­zelf of over hun medemensen zouden brengen. Een concilie voerde het argument aan dat zo vaak, óók door protestanten, wordt gebruikt: aangezien er mensen door de bliksem zijn getroffen toen ze op een zondag werkten, moet de zondag wel de rustdag zijn. De prelaten zei­den: „Het ligt voor de hand dat God zeer verbolgen is over de onthei­liging van deze dag". Er werd dan een oproep gericht tot de priesters en predikers, koningen en prinsen en alle getrouwen „om hun uiterste best te doen en ervoor te zorgen dat deze dag weer de eer zou worden toegekend die hem toekomt en met meer ijver zou worden geheiligd in de toekomst, ter wille van de goede naam van het christendom" (Thomas Morer, Discourse in Six Dialogues on the Name, Notion and Observation of the Lord's Day, p. 271).

De decreten van de concilies bleken niet voldoende te zijn en daar­om verzocht men de wereldlijke macht een edict uit te vaardigen dat de mensen bang zou maken en hen zou dwingen om de zondag te hei­ligen. Op een synode te Rome werden alle vroegere beslissingen nog eens met meer nadruk en plechtigheid herhaald. Ze werden ook opge­nomen in kerkelijke wetgeving en opgelegd door burgerlijke instan­ties in de hele christelijke wereld. (Heylyn, History of the Sabbath, pt. 2, ch. 5, sec. 7).

Er was echter geen enkel bewijs uit de Bijbel aangehaald om de zondagsviering te rechtvaardigen en dit verwekte nogal wat verlegenheid. De mensen vroegen zich af met welk recht hun leraren de duide­lijke uitspraak „De zevende dag is de sabbat van de Here, uw God" opzij konden schuiven om de dag van de zon te vieren. Er moest naar andere redmiddelen worden gezocht om de afwezigheid van bijbelse bewijzen goed te maken. Een vurig verdediger van de zondag die te­gen het einde van de twaalfde eeuw de kerken van Engeland bezocht, stuitte op het verzet van de getrouwe getuigen der waarheid. Hij had zó weinig succes dat hij voor enige tijd uit het land verdween en diep nadacht over de middelen waarmee hij de mensen zijn leer zou kun­nen aansmeren. Bij zijn terugkeer had hij de oplossing gevonden en de activiteiten die hij daarna ontplooide, werden met meer succes be­kroond. Hij had een document bij zich dat, naar hij beweerde, van God zelf afkomstig was. Het legde de verplichte zondagsheiliging op en sprak ook enkele vreselijke bedreigingen uit om de ongehoorzamen schrik aan te jagen. Dit kostbare document, dat een even ergerlij­ke vervalsing was als de inzetting die het wilde verdedigen, zou uit de hemel gevallen zijn en in Jeruzalem zijn gevonden op het altaar van de heilige Simeon op Golgotha. Het kwam echter uit het paleis van de paus te Rome. De paus en zijn omgeving hebben bedrog en vervalsin­gen door de eeuwen heen als wettige middelen beschouwd om de macht en de rijkdom van het pauselijk systeem te vergroten.

Het document verbood alle werk van „de negende ure" (drie uur 's middags) op zaterdag tot zonsopgang op maandagmorgen. Men beweerde ook dat zijn gezag werd bevestigd door vele wonderen. Zo vertelde men dat mensen die tot na het vastgestelde uur waren blijven werken door verlamming waren getroffen. Een molenaar die zijn graan wilde malen, zag in plaats van het meel dat hij verwachtte een stroom bloed vloeien; het molenrad draaide trouwens niet verder, on­danks het feit dat het water snel stroomde.

Een vouw die haar deeg in de oven had gedaan, merkte dat het niet gebakken was toen ze het er weer uit haalde, hoewel de oven heet was. Een andere vouw die deeg had klaargemaakt om het op „de negende ure" te bakken, maar het dan toch tot maandag liet staan, zag de volgende dag dat het deeg in broodjes was veranderd en door Gods kracht was gebakken. Een man die brood had gebakken na „de negende ure" op zaterdag merkte dat er bloed uit het brood stroomde toen hij het de volgende morgen brak. Met zulke absurde, bijgelovige verzinsels probeerden de voorstanders van de zondag de heiliging van die dag ingang te doen vinden. (Roger de Hoveden, Annals, vol. 2, pp. 528-530).

In Schotland en Engeland was men zeer stipt bij de zondagsheili­ging omdat men er een deel van de oude sabbat aan had verbonden. Maar de tijd die geheiligd moest worden, verschilde. Een edict van de koning van Schotland bepaalde dat „de zaterdag vanaf twaalf uur 's middags moest worden geheiligd", en dat niemand zich met we­reldse zaken mocht bezighouden vanaf dat uur tot maandagmorgen. (Morer, pp. 290,291).

Maar ondanks alle pogingen om de zondagsheiliging in te voeren, gaven de aanhangers van de paus zelf openlijk toe dat de sabbat van goddelijke oorsprong was en de instelling die ervoor in de plaats ge­komen was van menselijke oorsprong was. In de zestiende eeuw heeft een pauselijk concilie duidelijk verklaard: "Alle christenen dienen te weten dat de zevende dag door God is geheiligd en niet alleen door de Joden wordt erkend en gevierd, maar ook door alle anderen die bewe­ren dat ze God dienen, ondanks het feit dat wij christenen hun sabbat hebben vervangen door de dag des Heren" (Ibid., pp. 281,282). Zij die Gods wet hebben veranderd, wisten precies wat ze deden. Ze heb­ben zichzelf willens en wetens boven God verheven.

Een treffend voorbeeld van het beleid van Rome tegenover hen die het niet met haar eens zijn, vinden we in de lange, bloedige vervol­ging van de Waldenzen, van wie sommigen de sabbat vierden. Ook anderen hebben door hun trouw aan het vierde gebod verdrukking ge­leden. De geschiedenis van de kerken van Ethiopië en Abessinië is bijzonder betekenisvol. Tijdens de duistere periode van de Middel­eeuwen had de wereld de christenen van Midden-Afrika uit het oog verloren en vergeten. Eeuwenlang konden deze christenen hun geloof in alle vrijheid belijden. Later hoorde Rome echter van hun bestaan en het duurde niet lang of de keizer van Abessinië werd door mislei­ding ertoe over gehaald de paus als de stedehouder van Christus te er­kennen, waarna er trouwens nog andere toegevingen volgden. Er werd een edict uitgevaardigd dat de viering van de sabbat verbood en de strengste straffen oplegde. (Zie Michael Geddes, Church and His­tory of Ethiopia, pp. 311,312).
Maar de tirannie van de paus werd op den duur zo'n knellend juk, dat de Abessiniërs besloten zich ervan te bevrijden. Na een verschrikkelijke strijd werden de rooms-katholie­ken uit het land verdreven en werd het oude geloof in ere hersteld. De kerken verheugden zich over hun vrijheid en hebben altijd de les ont­houden die zij hadden geleerd aangaande het bedrog, het fanatisme en de tirannieke macht van Rome. Ze waren blij dat ze op hun eigen grondgebied mochten blijven en onbekend bleven voor de rest van het christendom.
De kerken van Afrika vierden de sabbat die de kerk van Rome voeger ook had gevierd voordat ze helemaal afvallig was geworden. Ze vierden de zevende dag uit gehoorzaamheid aan het gebod van God, maar onthielden zich ook op zondag van alle arbeid, overeen­komstig het gebruik van de kerk. Toen Rome de opperheerschappij kreeg, veranderde ze Gods sabbat en stelde haar eigen dag in. De ker­ken van Afrika, die bijna duizend jaar lang in het verborgene hadden bestaan, hadden deze afval niet meegemaakt. Toen ze onder de heer­schappij van Rome kwamen, werden ze gedwongen de ware sabbat te verloochenen en de valse te vieren. Maar kort nadat ze weer los waren van Rome gehoorzaamden ze opnieuw het vierde gebod (zie Aan­hangsel van "Het grote conflict" onder ,,De Ethiopische kerk en de sabbat").

Deze historische gebeurtenissen tonen duidelijk aan hoe vijandig Rome staat tegenover de ware sabbat en zijn verdedigers, en laten ons ook zien welke middelen ze gebruikt om de inzetting die zij zelf heeft ingesteld te doen vieren. Het Woord van God leert ons dat deze ge­beurtenissen zich zullen herhalen wanneer rooms-katholieken en pro­testanten zullen gaan samenwerken om de zondagsviering voor ieder­een verplicht te stellen.

De profetie van Openbaring 13 leert dat de macht die wordt voor­gesteld door het beest met de horens als die van het Lam zal maken "dat de aarde en zij, die daarop wonen" het pausdom - dat symbo­lisch wordt voorgesteld door het beest "een luipaard gelijk" - zullen aanbidden. Het beest met de twee horens zal ook zeggen "tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest"; bovendien zal het maken dat "allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven" het merkteken van het beest zul­len ontvangen. (Openbaring 13:11-16).
Wij hebben al aangetoond dat „het beest met de horens als die van het Lam", de Verenigde Staten voorstelt en dat deze profetie in vervulling zal gaan wanneer de Ver­enigde Staten de viering van de zondag - een dag die Rome be­schouwt als het bewijs van haar gezag - verplicht zal stellen. De Ver­enigde Staten zullen echter niet alleen staan in deze erkenning van het pausdom. Rome heeft nog altijd invloed in de landen die haar gezag vroeger al hebben erkend. De profetie voorzegt dat haar macht zal worden hersteld. „En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode ge­wond, en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna" (vers 3). Het toebrengen van de dodelijke wond verwijst naar de val van het pausdom in 1798. Na deze gebeur­tenis zag de profeet dat „zijn dodelijke wond genas; en de gehele aar­de ging met verbazing het beest achterna". Paulus zegt duidelijk dat „de mens der wetteloosheid" zal bestaan tot de wederkomst van Christus. (2 Tessalonicenzen 2:3-8). Hij zal zijn misleidend werk tot aan de wederkomst voortzetten. En de ziener van Patmos zegt in verband met het pausdom ook: "En allen, die op aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens" (Openbaring 13:8). Zowel in de Oude als in de Nieuwe wereld zal men het pausdom erkennen door de viering van de zondag - een dag die uitsluitend op het gezag van Rome steunt.

De onderzoekers van de profetie hebben dit vanaf het midden van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten aan de wereld verkondigd. De gebeurtenissen die zich nu voordoen, tonen aan dat deze voorzegging snel in vervulling gaat.
Protestantse theologen beweren wel dat de zondagsviering van goddelijke oorsprong is, maar kunnen dat niet aan de hand van de Bijbel bewijzen. Ze hebben geen betere bewijzen dan de rooms-katholieke leiders die wonderverhalen moes­ten verzinnen om een gebod van God te vervangen. Ze zullen weer beweren dat Gods oordelen over de mensheid worden uitgestort om­dat de mensen de zondag niet heiligen. De eerste tekenen hiervan zijn al merkbaar en de beweging die de verplichte viering van de zondag aan allen wil opleggen, wint snel terrein.

Het is verbazingwekkend hoe sluw de rooms-katholieke kerk te werk gaat. Zij kan lezen wat er staat te gebeuren. Ze wacht haar tijd af, nu ze toch ziet dat de protestantse kerken haar erkennen door hun aanvaarding van de valse sabbat en reeds alle nodige voorbereidingen treffen om de zondagsheiliging aan allen op te leggen met dezelfde middelen die zij in het verleden heeft gebruikt.

Zij die het licht der waarheid verwerpen, zullen de hulp inroepen van deze zogenaamd onfeilbare macht om een rooms-katholieke instelling wettelijk ver­plicht te stellen. Het ligt voor de hand dat Rome de protestanten heel graag te hulp zal snellen. De rooms-katholieke leiders weten immers beter dan wie ook hoe men degenen die de kerk niet willen gehoorza­men moet aanpakken.

De rooms-katholieke kerk vormt met al haar vertakkingen over de wereld één grote organisatie onder leiding van „de Heilige Stoel" en moet de belangen van de „Stoel van Petrus" dienen. Aan haar miljoe­nen gelovigen, die verspreid zijn over alle landen ter wereld, leert men dat ze de paus trouw verschuldigd zijn. Tot welke nationaliteit ze ook behoren of onder welke regeringsvorm ze ook leven, ze moeten altijd het gezag van de rooms-katholieke kerk boven elk ander stellen. Hoewel ze de eed van trouw aan de staat mogen afleggen, heeft hun gelofte van gehoorzaamheid aan Rome voorrang. Rome ontslaat hen van elke andere eed die in strijd zou zijn met haar belangen.

De geschiedenis getuigt van haar listige, hardnekkige inspanningen om zich in te laten met de aangelegenheden van de verschillende staten. Wanneer ze eenmaal vaste voet heeft gekregen, zal ze haar eigen belangen dienen, zelfs al zou dat de ondergang van vorsten en volken bewerkstelligen.
In het jaar 1204 perste paus Innocentius III van Peter II, koning van Arragon, de volgende heel bijzondere eed af: „Ik, Pe­ter, koning van Arragon, belijd en beloof altijd trouw en gehoorzaam te zullen zijn aan mijn heer, paus Innocentius, aan zijn rooms-katho­lieke opvolgers, en aan de rooms-katholieke kerk. Ik zal ervoor zor­gen dat mijn koninkrijk hem in alle getrouwheid gehoorzaamt.

Ik zal het rooms-katholieke geloof verdedigen en alle ketterijen vervolgen". (John Dowling, The History of Romanism, b.5, ch.6, sec.55). Dit is in overeenstemming met de uitspraken over de macht van de paus van Rome, ,,dat hij het recht heeft keizers af te zetten" en „dat hij onder­danen van hun trouw aan onrechtvaardige heersers kan ontslaan" (Mosheim, b. 3, cent. 11, pt. 2, ch. 2, sec. 9, note 17; zie ook Aan­hangsel onder „Suprematie van de Bisschoppen van Rome").

Men moet bovendien bedenken dat Rome er zich op beroemt dat ze nooit verandert.
De beginselen van Gregorius VII en Innocentius III zijn nog altijd de principes van de rooms-katholieke kerk. Als ze machtig genoeg was, zou ze die beginselen met even grote kracht als in vroegere eeuwen weer toepassen. De protestanten weten gewoon niet wat ze doen wanneer ze willen ingaan op de hulp van Rome om de zondagsviering verplicht te stellen. Terwijl ze volop bezig zijn aan de verwezenlijking van hun doel, probeert Rome haar macht te her­stellen en haar verloren heerschappij te heroveren.

Wanneer in de Verenigde Staten het beginsel eenmaal is ingevoerd dat de Kerk de macht van de Staat mag gebruiken, en godsdienstige inzettingen door burgerlij­ke wetten verplicht worden gesteld, kortom, wanneer het gezag van Kerk en Staat het geweten zal domineren, is de overwinning van Rome in Amerika verzekerd!

Gods Woord heeft ons gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Als de protestanten niet willen luisteren zullen ze Rome's doelstellingen pas ontdekken wanneer het al te laat is om aan de valstrik te ont­komen. Ongemerkt groeit de macht van Rome. Haar leerstellingen oefenen hun invloed uit in parlementen, in kerken en in de harten van de mensen. Overal trekt ze haar hoge, kolossale gebouwen op, waarin in alle stilte de vervolgingen van het verleden zullen worden herhaald. Ze gaat voorzichtig en in het geheim te werk om haar positie te verstevigen zodat ze haar eigen doelstellingen kan verwezenlijken wan­neer de tijd gekomen is om toe te slaan. Ze wenst een zo gunstig mo­gelijke positie te verwerven en die wordt haar al gegeven. Het zal niet lang meer duren of wij zullen merken wat de opzet van Rome is. Al­len die het Woord van God zullen geloven en gehoorzamen, zullen zich daardoor verdrukking en vervolging op de hals halen. (Grote Conflict, hooftst.35, E.G.White)

 

 

Website statistieken