|
HOOFDSTUK 44.
PP 227 - 28.
Maar gebrek drukt op Jacob en zijn kinderen, en hun huishoudens roepen om
voedsel. Jacob vraagt zijn zonen om terug naar Egypte te gaan en voedsel te
kopen. Juda zegt tegen zijn vader, dat hij niet kan gaan tenzij Benjamin mede
is; want die man heeft ons om het hoogste betuigd, zeggende : Gij zult mijn
aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is. Juda verzekert zijn vader,
dat hij borg wil staan voor zijn broeder, dat als hij hem met hen zendt zij
willen gaan, en als hij Benjamin niet terugbrengt, hij de schande zal dragen
voor altijd. Hij zegt aan zijn vader dat, gezien zij geaarzeld hebben, wegens
zijn onwil van Benjamin te zenden zij reeds de reis naar Egypte zouden volbracht
hebben en reeds terug zijn geweest. Jacob voelt zich gedwongen toe te staan dat
zijn zoon Benjamin zou mede reizen met zijn broeders. Hij zendt ook geschenken
naar de regeerder, hopende hiermede zijn gunst te winnen. Hij geeft ook
richtlijnen aan zijn zonen van dubbel geld mede te nemen, en het geld terug te
geven, dat in de zakken gevonden werd; want het kon er in geplaatst geworden
zijn wegens misverstand. Hij zegt hen : "Neemt ook uwen broeder mede, en maakt u
op, keert wederom tot dien man". Als zijn zonen op het punt waren van te
vertrekken voor een twijfelachtige reis, stond hun bejaarde vader op, en,
staande in hun midden, verhief hij zijn handen ten hemel, en smeekte de Heer met
hen mede te gaan, en sprak een gratievolle zegen uit over hen. "En God de
Almachtige geve u barmhartigheid voor het aangezicht diens mans, dat hij uwen
broeder en Benjamin met u late gaan. En mij aangaande, als ik van kinderen
beroofd ben, zoo ben ik beroofd".
"En die mannen namen dat geschenk, en namen dubbel geld in hunne hand, en
Benjamin; en zij maakten zich op en togen af naar Egypte, en zij stonden voor
Jozefs aangezicht. "En als Jozef Benjamin met hen zag kon hij met moeite zijn
broederlijke gevoelens van liefde bedwingen. Hij gaf bevel van een maaltijd voor
zijn broeders met hem voor te bereiden. Als zij medegenomen werden in het huis
van Jozef waren zij bevreesd dat het met de bedoeling was hen rekenschap te
vragen over het geld, dat in hun zakken gevonden werd. En zij dachten dat het
daar met voorbedachten rade daar geplaatst werd om een oorzaak te vinden om hen
slaven te maken, en dat zij in het huis van de heerser gebracht werden om dit
doel beter te kunnen verwezenlijken. Zij zochten van vriendschap te sluiten met
de verantwoordelijke van het huis, en maakten hem bekend, dat zij hun geld
gevonden hadden in de top van hun zak, vrezend dat de regeerder, die hen zo ruw
behandeld had hen zou beschuldigen van kwaad in verband met deze zaak. Zij
lichtten de huismeester in, dat zij het geld terug gebracht hadden, dat zij in
het begin van hun zak gevonden hadden, in volle gewicht; en ook ander geld om
voedsel te kopen, "Wij weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd heeft".
"En hij zeide: Vrede zij ulieden, vreest niet; uw God en uws vaders God heeft u
eenen schat in uwe zakken gegeven; uw geld is tot mij gekomen. En hij bracht
Simeon tot hen uit. De woorden van de huismeester beurden hen op, en zij dachten
dat God toch genadevol met hen was, zoals hun vader gesmeekt had. Als Jozef
binnen kwam, gaven hem zijn broeders het geschenk in de naam van hun vader, "en
zij bogen zich voor hemter aarde". En hij vraagde hun naar hunnen welstand, en
zeide:Is het wel met uwen vader, den oude, waarvan gij zeidet. Leeft hij nog? En
zij neigden het hoofd en bogen zich neder. En hij hief zijne oogen op en zag
Benjamin, zijnen broeder, den zoon zijner moeder, en zeide: Is dit uw kleinste
broeder, waarvan gij tot mij zeidet? Daarna zeide hij: Mijn zoon, God zij u
genadig. En Jozef haastte zich, want zijn ingewand ontstak jegens zijnen
broeder, en hij zocht te weenen en hij ging in eene kamer en weende aldaar.
Daarna wiesch hij zijn aangezicht en kwam uit, en hij bedwong zichzelven, en
zeide: Zet brood op". Jozef at niet aan dezelfde tafel met zijn broeders, want
de Egyptenaren beschouwden het als een gruwel voor hen hun brood te eten met
Hebreeërs. Jozef plaatste zijn broeders aan tafel, zoals het gewoonlijk was als
hun ouderdom gekend was, beginnend met de oudste, in overeenstemming met hun
geboorterecht, hen en orde opstellend tot aan de jongste, alsof hij tenvolle hun
ouderdom kende. De broeders waren verwonderd bij deze handelwijze van Jozef,
daar zij dachten, dat hij geen kennis had van hun ouderdom. Als hij voedsel
bracht naar zijn broeders, bracht hij vijfmaal de portie voor Benjamin. Hij
toonde dit niet alleen om zijn voorkeur voor Benjamin te laten blijken maar om
te zien of zij Benjamin bezagen met dezelfde jaloerse gevoelens die zij voor hem
hadden. Zij dachten dat Jozef hun taal niet verstond, en voelden zich vrij onder
elkander te spreken in zijn tegenwoordigheid; zo had Jozef een goede gelegenheid
om hun gevoelens te leren kennen zonder dat zij het wisten. Jozef beval opnieuw
zijn broeders te voorzien van voedsel, zoveel als zij konden dragen, en iedres
geld in de top van zijn zak te plaatsen, en van zijn zilveren beker in de mond
van de zak van de kleinst te plaatsen. Als zijn broeders uit de stad waren, zond
Jozef zijn huismeester om hen tegen te houden, en hen te vragen waarom zij goed
met kwaad vergolden hadden, door de zilveren beker die aan de koning toebehoort
mede te nemen? ?... Zie verder Hfdst. 44.
VERS 32 PP 228.
|
|