|
PP 189 - 94.
Jacob was niet gelukkig in zijn huwelijksrelaties, ofschoon zijn vrouwen
gezusters waren. Hij vormde een huwelijkskontrakt met Laban voor zijn dochter
Rachel die hij liefhad. Als hij zeven jaar gediend had voor Rachel, bedroog
Laban hem en gaf hem Lea. Laban wenste de getrouwe diensten van Jacob te
behouden gedurende een langere tijd, daarom bedroog hij hem door Lea te geven,
inplaats van Rachel. Jacob berispte Laban van zo te spelen met zijn
genegenheden, door hem Lea te geven, die hij niet beminde. Laban vroeg hem Lea
niet weg te doen, want dit werd aanzien als een grote oneer, niet alleen voor de
vrouw, maar voor de ganse familie. Jacob was in een moeilijke positie geplaatst,
maar hij besliste van toch Lea te behouden, en ook haar zuster Rachel te huwen.
Laban was zelfzuchtig in zijn zaken met Jacob. Hij was er alleen op belust van
zich zelf voordeel te verschaffen door het getrouwe werk van Jacob. Jacob wilde
de gelepene Laban veel vroeger verlaten, maar hij was bevreesd Esau te
ontmoeten. Hij hoorde de klacht van Labans zoon, die zegde: "Jacob heeft zich
alles toegeëigend wat van onzen vader was, en uit hetgeen van onzen vader was
heeft hij zich al dezen rijkdom gevormd. Ook lette Jacob op het gezicht van
Labanen zie, het was jegens hem niet als gisteren of eergisteren".
Jacob was mistroostig. Hij wist niet welk een richting op te gaan. Hij bracht
zijn geval voor God en bad om leiding voor hem. De Heer in Zijn barmhartigheid
beantwoordde zijn angstig gebed. "Keer weder tot het land uwer vaderen en tot
uwe maagschap, en Ik zal met u zijn". Toen zond Jacob heen en riep Rachel en Lea
op het veld tot zijne kudde, en hij zeide haar : Ik zie uws vaders aangezichten
dat het jegens mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God mijns vaders
is bij mij geweest. En gijlieden weet, dat ik met al mijne macht uwen vader
gediend heb; maar uw vader heeft bedriegelijk met mij gehandeld en heeft mijn
loon tienmalen veranderd, doch God heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen.
Jacob vertelde hen de droom hem van God gegeven om Laban te verlaten en naar
zijn familie te gaan. Rachel en Lea drukten hun misnoegdheid uit wegens hun
vaders handelwijze. Als Jacob zijn verkeerdheden verhaald had jegens hen, en
voorstelde Laban te verlaten, zegden Lea en Rachel tot Jacob "Is er nog een deel
of erfenis in onzes vaders huis? Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij
heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd. Want al de
rijkdom, dien God onzen vader heeft ontrukt, die is onze en onzer zonen; nu dan,
doe alles wat God tot u gezegd heeft".
Het was een gewoonte in deze oude tijd, dat de bruidegom een som gelds zou
betalen in overeenstemming met zijn omstandigheden aan de vader van zijn vrouw.
Als hij geen geld of iets van waarde had, werd zijn werk aanvaard voor een
bepaalde tijdsperiode, vooralleer hij de dochter als zijn vrouw kon nemen. Deze
gewoonte was een veiligheid voor het huwelijkskontrakt. De vaders vonden het
niet geraadzaam van het geluk van hun dochters toe te vertrouwen aan mannen, die
geen voldoende provisie hadden om zorg te dragen voor een familie. Als zij geen
handigheid hadden om zaken te leiden, om vee of land te verwerven, werd er
gevreesd dat hun leven waardeloos zou zijn. Maar omdat de ware waardige niet
ontmoedigd zou zijn, was er voorzien om de waarde van deze op de proef te
stellen, die geen waardevolle dingen had om te betalen voor zijn vrouw. Er werd
hun toegelaten te werken voor de vader, wiens dochter hij lief had. De arbeid
werd overeengekomen voor een zekere tijdsperiode, geregeld in proportie van de
bruidschat, voor de dochter gevraagd. Op deze wijze werden huwelijken niet zo
haastig afgesloten en er was gelegenheid om de diepten van de genegenheid van de
verzoeker te testen. Als hij getrouw was in zijn dienst, en anders ook waardig
geacht werd, werd de dochter hem gegeven ten huwelijk. Wat een verschil met de
methoden nu gevolgd door ouders en kinderen. Er zijn veel ongelukkige huwelijken
wegens zulk een haast. Twee verenigen hun belangen aan het huwelijksaltaar, door
plechtige beloften voor God, zonder vooraf de zaak te overwegen, en tijd te
besteden tot nadenken en ernstig gebed. Velen gaan voort op hun impulsen, Zij
zijn niet tenvolle bekend met de geschiktheden van elkander. Zij weten niet dat
het geluk van hun ganse leven op het spel staat. Als zij verkeerd handelen in
deze zaak, en hun huwelijksleven wordt ongelukkig, dan kan het niet meer herdaan
worden. Als zij ondervinden dat zij niet gemaakt zijn om elkander gelukkig te
maken, dan moeten zij het verdragen zo goed zij kunnen. In sommige gevallen is
de man te traag om te voorzien voor zijn familie, en zijn vrouw en kinderen
lijden eronder. Als de bekwaamheid van dezen op de proef gesteld geweest was,
zoals het de gewoonte was in de oude tijden, dan zou veel ellende niet bestaan
hebben. In het geval van Rachel en Lea, behield Laban zelfzuchtig de bruidschat
die hen toekwam. Zij zinspelen daarop als zij zeggen: "Want hij heeft ons
verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd".
In de afwezigheid van Laban nam Jacob zijn familie en alles wat hij had en
verliet Laban. Als hij drie dagen geriesd had, vernam Laban dat hij hem verlaten
had, en hij was zeer boos. En hij achtervolgde hem vast besloten hem met geweld
terug te brengen. Maar de Heer had medelijden met Jacob, en als Laban
164.
op het punt stond hem te overvallen, gaf hij hem een droom van noch goed noch
slecht te spreken voor Jacob. Dat wil zeggen, dat hij hem niet zou dwingen van
terug te keren, of er hem toe brengen door vleiende lokmiddelen. Als Laban Jacob
ontmoette, vroeg hij waarom hij onverwacht was weggeslopen en zijn dochters
alsgevangenen had medegevoerd. Laban zegde hem, "Het ware in de macht mijner
hand ulieden kwaad te doen, maar ulieder vaders God heeft tot mij gisteren nacht
gesproken, zeggende : Wacht u van met Jacob te spreken, of goed of kwaad". Jacob
haalde dan aan Laban de niet vrijgevige handelwijze aan jegens hem, dat hij
allen zijn eigen voordeel in het oog nam. Hij herinnert aan Laban de
rechtvaardigheid van zijn gedrag intussen met hem, en zegde, "Het verscheurde
heb ik tot u niet gebracht, ik heb het geboet; gij hebt het van mijne hand
geëischt, het ware des daags gestolen of des nachts gestolen. Ik ben geweest,
dat mij bij dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van
mijne oogen week". Het leven van een schaapherder was er een van waakzaamheid.
Hij was verplicht zijn kudde dag en nacht te waken. Wilde dieren waren talrijk
en soms zeer stoutmoedig en konden groot kwaad doen aan de kudde schapen en vee,
dat niet door een getrouwe herder bewaakt werd. Ofschoon Jacob een aantal
dienaren had, die hem hielpen in het bewaken van de kudde, eigendom van hemzelf
en van Laban, toch rustte de verantwoordelijkheid van alles op hemzelf en in
sommige perioden van het jaar was hij verplicht van zelf tegenwoordig te zijn
bij de kudde, dag en nacht, om hen te beschutten in de droogste tijd, opdat zij
niet zouden omkomen van dorst en gedurende de koudste tijd, om hen te beschutten
opdat zij niet zouden versteven zijn wegens de hoge nachtvorst. Zijn kudden
konden ook gestolen worden door schaapherders, die geen princiepen hadden, die
zich zelf rijk wilden maken, door het vee van zijn gebuur te stelen.
Het leven van een herder was er een van bestendige zorg. Hij was niet geschikt
om een herder te zijn ten
zij hij barmhartig was, en moed en uithoudingsvermogen bezat. Jacob was
schaapherderleider en had schaapherders onder hem, die in dienst waren. De
schaapherderleider riep deze dienaren, aan wie hij de zorg van de kudde
toevertrouwd had om rekenschap te geven als zij in een niet bloeiende konditie
bevonden werden. Als er iets ontbrak aan het vee moest de leider het verlies
ondergaan.
De relatie van Christus tot zijn volk is vergeleken met een herder. Hij zag, dat
achter de valzijn schapen
in een beklagenswaardige toestand waren, blootgesteld aan zekere vernietiging.
Hij verliet de eer en heerlijkheid van zijn Vaders huis, om een schaapherder te
worden om de ellendige, dolende schapen te redden, die gereed waren om te
vergaan. Zijn innemende stem werd gehoord hen roepende naar zijn schaapskooi,
een veilige en zekere terugtrekking uit de hand van rovers; alsook een
beschutting tegen de schroeiende hitte,
een bescherming tegen de koude wind. Hij oefende bestendig een zorg uit ten
goede van de schapen. Hij versterkt de zwakke, voedt de lijdenden, en verzamelt
de lammeren van de kudde in zijn armen, en houdt ze aan zijn boezem. Zijn
schapen beminnen hem. Hij gaat hen voor en zijn schapen horen zijn stem en zij
volgen hem. "En een vreemde zullen zij niet volgen, maar zullen vluchten voor
hem want zij kennen de stem niet van vreemden". Christus zegt: "Ik ben de goede
Herder. De goede Herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar hij die een
huurling is, en niet de herder, aan wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf
komen, en verlaat de schapen, en vlucht; de wolf steelt ze, en verstrooit de
schapen. De huurling vlucht, omdat hij een huurling is, en geen zorg draagt voor
de schapen. Ik ben de goede Herder, en ken mijn schapen en de mijne kennen mij".
Christus is de leidersschaapherder. Hij heeft zijn kudde toevertrouwd aan
onderherders. Hij vraagt wandeze herders dat zij dezelfde belangstelling zouden
hebben voor zijn schapen, die Hij altijd geopenbaardheeft en van altijd de
verantwoordelijkheid te voelen van de last die Hij op hen gelegd heeft.
Bedienaars, die van God geroepen zijn om te werken in woord en leer, zijn
Christus' herders. Hij heeft hen aangeduid onder hemzelf en om zijn kudde te
overzien te wijden. Hij heeft plechtig bevolen van getrouwe herders te zijn, van
de kudde met vlijt te voeden, van Zijn voorbeeld te volgen, van de zwakken te
sterken, de flauw vallenden te voeden, en van hen te beschutten tegen
verscheurende dieren. Hij verwijst hen naar Zijn voorbeeld van liefde voor Zijn
schapen. Om hun bevrijding te verzekeren, legde Hij zijn leven neder voor hen.
Als zij Zijn zelfverloochend voorbeeld zullen volgen, zal de kudde voorspoedig
wezen onder hun zorg. Zij zullen nog een dieper belang koesteren dan Jacob, die
een getrouwe herder was over de schapen en het vee van Laban. Zij zullen
bestendig werkzaam zijn voor de kudden. Zij zullen niet louter huurlingen zijn,
van wien Jezus spreekt, die geen speciaal belang hebben in de schapen, die in
tijd van gevaar en beproeving vluchten en de schapen verlaten. Een schaapherder,
die louter werkt voor het loon, dat hij verkrijgt, zorgt alleen voor zichzelf,
en denkt slechts op zijn eigen voordelen, en gemak, inplaats van op de welvaart
van de kudde. Paulus zegt: "Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende
opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch op vuil gewin, maar
met een volwaardig gemoed, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des
Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde". 1 Petr. 5 : 2 - 3. "Zoo
heb dan acht op uzelven, en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest
tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen
heeft door Zijn eigen bloed". Hand. 20 : 28. Al dezen, die belijden
schaapherders te zijn, die gevoelen, dat het een onaangename taak is van te
bedienen in woord en leer, en van de lasten te dragen, en die de zorgen hebben
die ieder getrouwe schaapherder moet hebben, worden berispt door Paulus, "niet
uit bedwang maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volwaardig
gemoed". Al zulke herders zal de Hoofdherder vrijelijk prijsgeven. De kerk van
God is gekocht met het bloed van Christus, en iedere Herder zal zich
vergewissen, dat de schapen, die onder zijn hoede staan een onschatbare prijs
kosten. Zij zullen zorgvuldig zijn in hun arbeid, en volhoudend in hun
inspanningen om de kudde in een gezonde, bloeiende toestand te behouden. Zij
zullen de schapen hen toevertrouwd naar waarde schatten en zich er rekenschap
van geven, dat zij zullen geroepen zijn om een strikt verslag over hun bediening
uit te brengen. En als zij getrouw geweest zijn zullen zij een beloning krijgen.
"En als de overste Herder verschenen zal zijn, zoo zult gij de onverwelkelijke
kroon der heerlijkheid behalen". 1 Petr. 5 : 4. Jacob zegde: "Ik ben twintig
jaren in uw huis geweest: ik heb u veertien jaren gediend om uwe beide dochteren
en zes jaren om uwe kudde, en gij hebt mijn loon tien malen veranderd. Zoo niet
de God mijns vaders, de God Abrahams en de Vreeze Isaaks bij mij geweest was,
zeker, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben.
God heeft mijne ellende en den arbeid
mijner handen aangezien en heeft u gisteren nacht bestraft".
Laban verzekerde Jacob dan dat hij een belang had in zijn dochters en hun
kinderren en dat hij hen niet zou willen schenden. Hij stelde voor een verbond
tussen hen te maken. En Laban zegde: "Nu dan, kom, laat ons een verbond maken,
ik en gij dat het tot een getuigenis zij tusschen mij en tusschen u. Toen nam
Jacob Benen steen en hij verhoogde dien tot een opgericht teeken; en Jacob zeide
tot zijne broederen: Vergadert steenen. En zij namen steenen en maakten eenen
hoop, en zij aten aldaar op die hoop". Laban verstond het verkeerde van de
polygamie, ofschoon het door zijn listigheid was, dat Jacob twee vrouwen genomen
had. Hij wist zeer goed dat het de jaloersheid was van Lea en Rachel dat er hen
toe gebracht had hun meiden aan Jacob te geven, wat de familierelaties verwardde,
en het ongeluk van zijn dochters vermeerderde. En nu als zijn dochters op een
grote afstand van hem zouden verblijven en hun belangen totaal van de zijne
zullen gescheiden zijn, wilde hij zoveel mogelijk hun geluk beveiligen. Laban
begeerde niet dat Jacob nog meer ongeluk zou veroorzaken op hem en op Lea en
Rachel, door andere vrouwen te nemen. En Laban zeide, "Dat de Heere toezicht
houde tusschen mij en tusschen u, wanneer wij de een van den ander zullen
verborgen zijn. Zoo gij mijne dochteren beleedigt, en zoo gij vrouwen neemt
neven mijne dochteren, niemand is bij ons : zie toe, God zal getuige zijn
tusschen mij en tusschen u". Jacob maakte een plechtige verbond voor de Heer dat
hij geen andere vrouwen zou nemen. "Laban zeide voorts Zie, daar is deze zelfde
hoop, en zie daar is dit opgericht teeken, hetwelk ik opgeworpen heb tusschen
mij en tusschen u : deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teeken zij
getuige dat ik tot u voorbij dezen hoop niet komen zal, en dat gij tot mij
voorbij dezen hoop en dit opgericht teeken niet komen zult ten kwade. De God
Abrahams ende God Nahors, de God huns vaders, richtte tusschen ons. En Jacob
zwoer bij de Vreeze zijns vaders Isaaks". 3 SG 118 - 127.
Het schaap is een van de vreesachtigste en hulpeloze dieren van de schepping, en
in het Oosten is de zorg voor de kudde onvermoeid en onophoudend. Vroeger
evengoed als nu is er weinig veiligheid buiten de stadsmuren. Plunderaars van de
rovers grensstammen, of roofdieren liggen op de wacht vanuit hun verscholen
plaatsen om de kudden te plunderen. De herder wacht op hun aanval, wetende, dat
het op zijn eigen levensgevaar is. Jacob, die de kudden van Laban hield op de
weiden van Haran, zijn eigen onvermoeide arbeidbeschrijvend, zegt, "Ik ben
geweest, dat mij bij de dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst, en dat
mijn slaap van mijne oogen week". Gen. 31 : 40.
Als de herder zijn kudde leidt over de rotsachtige heuvels door wouden en wilde
ravijnen, naar grazige plekjes van de rivierzijde, als hij waakt over hen op de
bergen gedurende de eenzame nacht, hen beschuttend tegen rovers, teder zorgend
voor de zieken en zwakken, dan wordt zijn leven een met het hunne. En stevige en
tedere binding verenige hem met de voorwerpen van zijn zorg. Hoe groot de kudde
ook weze, toch kent de herder ieder schaap. Elk schaap heeft een naam en
antwoord op de roep van de herder.
Zoals een aardse herder zijn schapen kent, zo kent de goddelijke Herder Zijn
kuddie die verspreid is over de wereld. "Gij nu, o mijne schapen, schapen mijner
weide ! gij zij t t menschen, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere" Ez. 34 : 31.
Jezus zegt, "Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijn". Jes. 43 : 1. "Zie
Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd". Jes. 49 : 16. Jezus kent ons
persoonlijk en is aangedaan in Zijn gevoel door onze gebrekkigheid. Hij kent ons
allen bij name. Hij kent het huis waarin wij leven, de naam van ieder bewoner.
Hij heeft in sommige gevallen richtlijnen gegeven aan Zijn dienaren om naar een
bepaalde straat te gaan en een bepaalde stad, naar een zulkdanig huis, om er een
van Zijn schapen te vinden. Iedere ziel is tenvolle gekend van Jezus alsof Hij
de enige was, waarvoor Christus stierf. De angst van elkeen raakt Zijn hart. De
roep om hulp bereikt Zijn oor. Hij kwam om alle mensen tot Zich te trekken. Hij
vraagt hen, "Volg Mij", en Zijn Geest beweegt zich op hun harten om hen aan te
trekken en tot Hem te komen. Velen weigeren van getrokken te worden. Jezus weet
wie zij zijn. Hij kent ook dezen, die gaarne Zijn roep horen, en die bereid zijn
van onder Zijn herderlijke bescherming te komen. Hij zegt, "Mijn schapen horen
Mijn Stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij". Hij zorgt voor elk schaap alsof er
geen andere op de wereld waren. Zij hangen niet af van dwang of vrees; maar
voorgaande roept Hij hen. Zij kennen zijn stem en gehoorzamen zijn roep. Zo doet
de Heiland-Herder met Zijn schapen. De Schrift zegt, "Gij leiddet uw volk als
een kudde, door de hand van Mozes en Aaron". Ps. 77 : 21. Door de profeet
verklaart Jezus, "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u
getrokken met goedertierenheid". Jer. 31 : 3. Hij verplicht niemand Hem te
volgen. "Ik trok ze" zegt Hij, "met menschenzeelen, met koorden der liefde, en
was hun als degenen, die het juk van op hunne kinnebakken oplichten, en Hij
reikte hem voeder toe". Hosea 11 : 4
Het is niet de vrees van de straf of de hoop op de eeuwige beloning, dat de
volgelingen van Christus ertoe brengt Hem te volgen. Zij beschouwen de
onbegrensde liefde van de Heiland, geopenbaard tijdens Zijn pelgrimstocht op de
wereld vanaf de kribbe in Bethlehem tot het kruis van Kalvarie, en het zien van
Hem trekt aan, het verlicht en onderwerpt de ziel. Liefde wordt wakker in het
hart van de beschouwer. Zij horen Zijn stem, en zij volgen Hem.
Als de herder voorgaat voor Zijn schapen, ontmoet hij eerst de gevaren van de
weg. Zo doet Jezus met Zijn volk. "En wanneer Hij Zijne Schapen uitgedreven
heeft, zoo gaat Hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijne
stem kennen", Joh. 10 : 4. De weg tot de hemel is ingewijd door de voetstappen
van de Heiland. Het pad mag steil en oneffen zijn, maar Jezus heeft de weg
doorkruist; Zijn voeten hebben de wrede doornen platgedrukt, om de weg
gemakkelijker te maken voor ons. Iedere last waartoe wij geroepen zijn te dragen
heeft Hijzelf gedragen.
Alhoewel Hij nu opgestegen is naar de tegenwoordigheid van God, en de troon van
het universum bekleedt, heeft Jezus niets van Zijn medelijdende natuur verloren.
Heden is hetzelfde teder sympatiserend hart open voor al de weeën van de
mensheid. Heden is de hand dat doorboord werd uitgestrekt om Zijn volk, dat op
de aarde is, te zegenen in overvloed. "En zij zullen niet omkomen, noch zal
iemand ze uit Mijn hand roven". De ziel, die zich in de handen van Christus
gegeven heeft is meer kostbaar in Zijn oog dan de gehele wereld.
165.
166.
De Heiland moest doorheen de angst van Kalvarie gaan, opdat er een zou kunnen
gered worden in Zijn koninkrijk. Hij zal nooit iemand in de steek laten, voor
wie Hij stierf. Zelfs als Zijn volgelingen kozen Hem te verlaten wil Hij hen
vast houden.
Doorheen al onze moeilijkheden hebben wij een nooit ontbrekende Helper. Hij zal
ons niet alleen laten om te strijden met bekoringen, om te vechten tegen het
kwaad, en tenlaatste verpletterd te worden door lasten en droefheid. Ofschoon
Hij nu gedoken is voor sterfelijk oog, het oor van geloof kan Zijn stem horen,
die zegt, Vreest niet; Ik ben met u., 'Ik ben die leef, en Ik ben dood geweest;
en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid". Op. 1 18. Ik heb uw smarten ondergaan,
uw strijd ondervonden, uw bekoringen ontmoet. Ik ken uw tranen, ook Ik heb
geweend. De grieven, die te diep liggen om in enig menselijk oor medegedeeld te
worden, deze ken Ik. Denk niet dat gij verlaten en achtergelaten zijt. Ofschoon
uw pijn geen antwoordende koord raakt in enig hart op de aarde, kijk naar Mij,
en leef. "Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar mijne
goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet
wankelen", zegt de Heere, Uw Ontfermer. Jes. 54 : 10.
Hoezeer een herder zijn schapen kan beminnen, hij bemint zijn zonen en dochters
meer. Jezus is niet alleen onze herder. Hij is onze "eeuwige Vader". En Hij zegt
"Ik ken de mijnen en wordt van de mijnen gekend". Gelijkerwijs de Vader Mij kent
alzoo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen". Joh. 10 14,
1. Wat een uitspraak! - de eniggeboren Zoon, Hij die in de boesem van de Vader
is, Hij van wie God gezegd heeft dat Hij "den man is die mijn metgezel is". Zach.
13 : 7.
De vereniging tussen Hem en de eeuwige God wordt aanzien als de vereniging van
Christus en Zijn kinderen op de aarde !
Omdat wij de gift van zijn Vader zijn, en de beloning van Zijn werk, bemint
Jezus ons. Hij heeft ons lief als zijn kinderen. Lezer Hij bemint u. De hemel
kan niets beters schenken. Daarom, heb vertrouwen.
Jezus denkt op al de zielen, over gans het rond der aarde, die misleid zijn door
valse herders. Degenen, die verlangen van vergaderd te worden als de schapen van
Zijn weide, worden vergaderd temidden van de wolven, en Hij zegt, "Ik heb nog
andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen, en
zij zullen mijne stem horen; en het zal worden eene kudde en één Herder. Joh. 10
: 16. Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg, opdat ik het
weder op neme. "Dat is, Mijn Vader heeft u zo liefgehad, dat Hij mij zelfs meer
bemint doordat Ik mijn leven geef om u te verlossen. Door uw plaatsvervanger te
worden en uw onderpand, door Mijn leven af te leggen, door uw aansprakelijkheid,
uw overtredingen op te nemen, wordt Ik bemind door Mijn Vader".
Desire of Ages 478 - 484.
VERS 41.
PP 206, 237; VERS 49. PP 194.
|
|