|
HOOFDSTUK 27.
VERS 3 : 1 Test. 203 : zie hoger. VERS 5.
"Christus herkende geen kracht in het nakomelingschap. Hij onderwees, dat
geestelijke verwantschap alle natuurlijke betrekkingen overtreft. De Joden
boogden er zich op nakomelingen te zijn van Abraham; maar daar zij de werken van
Abraham niet volbrachten, bewezen zij dat zij zijn ware kinderen niet waren.
Alleen dezen, die bewijzen geestelijk in harmonie te zijn met Abraham, door het
gehoorzamen aan de stem van God, worden erkend als de ware volgelingen van
Abraham.
Alhoewel de bedelaar tot een klas behoort, aanzien door de mens als
minderwaardig, herkende Christus hem als iemand, die Abraham in zijn intieme
vriendschapsband zou genomen hebben. De rijke man, omgeven door alle rijkdommen
van het leven, was zo onwetend, dat hij Abraham plaatste, waar God zou moeten
zijn. Had hij zijn verheven voorrechten moeten naar waarde schatten, en aan de
geest zou toegelaten hebben zijn geest te formeren, en ook zijn hart, zou hij
een gans andere positie ingenomen hebben. Zo was het ook met de natie, die hij
vertegenwoordigde. Hadden zij aan Gods roepstem beantwoord, dan zou hun toekomst
gans anders geweest zijn. Zij zouden blijk hebben gegeven van waar geestelijk
onderscheidingsvermogen. Zij hadden middels, die God zou vermenigvuldigd hebben,
om te volstaan aan de zegening en de verlichting van gans de wereld. Maar zij
waren zover gescheiden van de schikkingen van de Heer, dat gans hun leven
verdorven was. Zij bleven in gebreke in het gebruiken van de giften, als Gods
rentmeesters in overeenkomst met de waarheid en de gerechtigheid. De eeuwigheid
drong niet door tot hun besef en het resultaat van hun ongeloof was een
ondergang voor gans de natie.
Christus wist, dat bij de vernietiging van Jerusalem, de Joden Zijn waarschuwing
zouden gedenken. En het was zo. Als verderf over Jerusalem kwam, als gebrek en
lijden van alle soort over het volk kwam, herinnerden ze zich de woorden van
Christus en verstonden de parabel. Zij hadden het lijden op zich getrokken door
te verwaarlozen het hen door God geschonken Licht te laten schijnen in de
wereld.
De laatste dagen van de aardgeschiedenis worden in beeld gebracht in de
eindgeschiedenis van de rijke man. De rijke man beweerde een zoon van Abraham te
zijn, maar hij was gescheiden van Abraham door een overkomelijke kloof - een
verkeerd ontwikkeld karakter. Abraham diende God door Zijn woord te volgen in
geloof en gehoorzaamheid. Maar de rijke man sloeg geen acht op God en op de
noden van de mensheid. De grote kloof, die tussen hem lag en Abraham was deze
van ongeloof. Er zijn er velen heden te dage, die op dezelfde wijze te werk
gaan. Niettegenstaande zij kerkleden zijn, zijn zij onbekeerd. Zij mogen zelfs
deelnemen aan de kerkdiensten, zij mogen de psalm zingen, "Gelijk een hert
schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziel tot U, o God!" Ps.
42 : 2. Maar zij getuigen voor een leugen. Zij zijn niet meer gerechtvaardigd in
de ogen van de Heer als de grootste zondaar. De ziel, die behoefte heeft aan de
opwindingen van de wereldse genietingen, de ziel, die vol is met liefde voor
praal, kan God nietdienen. Gelijk de rijke man in de parabel heeft zulk een
persoon geen goesting om te strijden tegen de lusten van het vlees. Hij verlangt
ernaar eetlust te voldoen. Hij zoekt de atmosfeer van zonde. Hij wordt plots
weggenomen door de dood, en hij gaat ten grave met het karakter, dat hij gevormd
heeft gedurende zijn leven, in samenwerking met Satanische bemiddelingen. In het
graf kan hij voor niets meer kiezen, zij het goed of kwaad; want de dagen dat de
mens sterft vergaan zijn gedachten. ( Ps. 146 : 4; Pred. 9 : 5 - 6.) ...
Heden ten dage is er een soort op deze wereld die zelfgerechtigd zijn. Zij zijn
geen gulzigaards, geen dronkaards, geen ontrouwen, maar zij wensen voor zichzelf
te leven, niet voor God. Hij is niet in hun gedachten; daarom worden zij
geklasseerd bij de ongelovigen. Moest liet mogelijk zijn dat zij in de poorten
van de hemel binnen konden dan zouden zij geen recht hebben tot de boom des
levens, want als Gods geboden voor hen zouden gelegd worden met al hun bindende
eisen, dan zouden zij neen zeggen. Zij hebben God niet gediend op deze wereld,
daarom zullen zij Hem ook hiernamaals niet dienen. Zij zouden niet kunnen leven
in Zijn tegenwoordigheid, en zij zouden voelen dat alle plaatsen te verkiezen
zijn boven deze in de hemel. Leren van Christus betekent, te ontvangen van Zijn
genade, die Zijn karakter is. Maar deze, die de kostbare gelegenheden niet naar
waarde schatten en gebruiken noch de heilige invloeden, hen op de aarde
toegekend, zijn niet geschikt om deel te nemen in de reine godsvrucht van de
hemel. Hun karakters zijn niet geformeerd naar het beeld van God. Door hun eigen
verwaarlozing, hebben zij een kloof gelegd die niet kan overbrugd worden. Tussen
hen en de rechtvaardigen is er een diepe afgrond gelegd.
Christ Object Lessons 269 - 71.
Fundamentals to Chr. Educ. 286 - 87 : zie hoger. 504 - 505.
PP 140 - 41. 154; 363. 370 - 71.
"Toen verscheen de Here aan Abraham en zeide tot hem : Ik ben de God de
Almachtige, wandel voor Mijn aangezicht, en wees onberispelijk; Ik zal Mijn
verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken. Ik zal Mijn
verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een
eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. Hij dan eiste van
Abraham en Zijn zaad de besnijdenis, die een insnijding was in het vlees, als
een teken, dat God hen uitgesneden had, en gescheiden van alle andere naties als
een specifiek volk. Hierdoor legden zij plechtig de gelofte af dat zij niet
zouden huwen met andere naties; want door dit te doen zouden zij hun eerbied
voor God verliezen alsook voor Zijn wet, en zouden zij worden zoals de heidense
volkeren, die hen omringden. Door deze handeling van de besnijdenis beloofden
zij plechtig van langs hunne kant de voorwaarden te vervullen van het verbond
door Abraham gedaan, van gescheiden te 155.
zijn van alle naties en van volmaakt te
zijn. Als de nakomelingen van Abraham gescheiden geweest waren van alle naties
zouden zij niet verleid geweest zijn tot afgoderij. Door gescheiden te zijn van
alle naties, zou een grote bekoring van hen weerhouden geweest zijn, van te
vallen in hun zondige praktijken en van opstandig te zijn tegen God. Zij
verloren in een grote mate hun apartheid, hun heilig karakter, door zich te
vermengen met de naties rondom hen. Om hen te straffen bracht God een
hongersnood over hen, die hen verplichtte naar Egypte te gaan om hun leven te
behouden. Maar God verliet hen niet als zij in Egypte waren wegens het verbond
met Abraham. Hij liet toe dat zij verdrukt werden door de Egyptenaren, opdat zij
tot Hem mochten terugkeren in hun ellende, en zijn gerechtigheid kiezen alsook
zijn barmhartig bestuur, en opdat zij mochten gehoorzamen aan Zijn inzettingen.
3 Spir. Gifts 296 - 98.
VERS 34 - 35. PP 179.
|
|