|
HOOFDSTUK 24.
Voor de verdeling van het land plaats
greep, kwam Caleb met de hoofden van zijn stam naar voor met een speciale vraag.
Behalve Josua was Caleb nu de oudste man in Israel. Caleb en Josua waren de
enigste onder de verspieders, die een goed relaas gegeven hadden van het land
van belofte, en die het volk hierdoor aanmoedigden om op te gaan en het te
bezitten in de naam des Heren. Caleb herinnerde nu aan Josua de belofte, die
toen gegeven geweest was als de beloning van hun getrouwheid: "Alle plaats waar
uw voetzool op treedt, zal uwe zijn, van de woestijn en den Libanon, van de
rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee zal uwe landpale zijn". Deut.
11 : 24. "Toen zwoer Mozes te dien dage, zeggende : Indien niet het land, waarop
uw voet getreden heeft u en uwen kinderen ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid,
dewijl gij volhardt hebt den Here, mijnen God na te volgen!". Daarom diende hij
een vraag in dat Hebron hen zou gegeven worden als bezit. Hier was vele jaren
geleden de verblijfplaats geweest van Abraham, Isaak en Jacob; en hier, in de
grot van Machpelah, waren zij begraven Zijn vraag werd onmiddellijk ingewilligd.
"
Patr. and Prophets 511 en 512.
"En de Heer zeide tot hem, trek op. En David zegde, waarheen zal ik gaan? En hij
zeide: naar Hebron". Hebron lag twintig mijlen noord van Berseba, ongeveer
halfweg tusschen die stad en de plaats, waarop Jerusalem later gebouwd werd.
Hebron werd eertijds Kerjath-Arba genoemd, d. w. z. de stad van Arba, vader van
Enak. Later heette zij Mamr; en hier lagen de patriarchen begraven in de spelonk
van Machpela. Hebron was Kaleb een erfdeel geworden, en was nu de voornaamste
stad in Juda. Zij ligt in eene vallei, omringd met vruchtbare bergen en een
rijken bodem. De schoonste wijngaarden van geheel Palestina lage in hare
omgeving, mitsgaders vele hoven van olijf- en andere ooftboomen".
Patriarchenen Profeten 718. Patr. and Prophets 697.
"Abraham was een beleefd man. Zijn leven is niet bevlekt met zelfzucht, wat zo
hatelijk is in ieder karakter en zo overtredend in de ogen van God. Sla hem gade
als hij gewikkeld is in een zakelijke transaktie met de zonen van Meth, om een
begraafplaats te kopen voor Sara. In zijn droefheid vergeet hij niet van beleefd
te zijn. Hij buigt voor hen, ofschoon hij Gods edelman is. Abraham weet wat
echte beleefdheid is en wat gevergd was van een mens voor zijn evennaaste".
Mij lifte to Day. 192.
"Het erfdeel, dat God beloofd had aan Zijn volk is niet van deze aarde. Abraham
had geen bezit op deze aarde "ook niet eenen voetstap". Hand. 7 : 1 - 5. Hij
bezat een groot vermogen, en hij gebruikte het tot de glorie van God en voor het
goed van zijn naaste; maar hij keek niet naar deze wereld op als zijn huis. De
Heer had hem geroepen om zijn afgoden omgeving te verlaten, met de belofte van
het land van Kanaan als een voortdurend bezit; toch ontvingen noch hij noch zijn
zonen dit land. Als Abraham een begraafplaats wenste voor zijn dode moest hij er
een kopen van de Kanaanieten. Zijn enige bezitting in het Land van Belofte was
dit uit steen gehouwen graf in de rots van Machpelah.
Maar het Woord van God vergiste zich niet; zelf kreeg het zijn vervulling niet
in de bezetting van Kanaan door het Joodse Volk. "Nu zoo zijn de beloftenissen
tot Abraham en zijn zaad gesproken". Gal. 3 : 16. Abraham zelf moest deelnemen
aan de erfenis. Het kan schijnen dat de vervulling van de belofte lang is
uitgesteld, maar één dag bij den Heere is als duizend jaar; en duizend jaar als
één dag". 2 Petr. 3 : 8. Het mag de schijn geven dat hij draalt; maar op de
vastgestelde tijd "want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven".
Habak 2 : 3.
De gift aan Abraham gegeven en aan zijn zaad houdt niet alleen Kanaan in, maar
de ganse aarde. Zo zegt de apostel"Want de belofte is niet door de wet aan
Abraham of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou
zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs". Rom 4 : 13. En de bijbel
zegttenvolle dat de belofte aan Abraham gedaan door Christus moet vervuld
worden. Allen die van Christus zijn, zijn "Abrahams zaad, en naar de beloftenis
erfgenamen". Gal. 3 : 29. - erfgenamen van "tot eene onverderfelijke, en
onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis - de aarde bevrijd van de vloek der
zonde". 1 Petr. 1 : 4 "Maar het rijk en de heerschappij en de grootheid der
koninkrijken onder den ganschen hemel zal gegeven worden aan het volk der
heiligen der hooge plaatsen, welk rijk een eeuwig rijk zal zijn". Dan. 7 : 27.
"De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten; en zich
verlustigen over grooten vrede. Ps. 37
11. God gaf aan Abraham een begrip van de onsterfelijke erfenis, en met deze
hoop was hij tevreden. "Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land
der belofte als in een vreemd land; en heeft in tabernakelen gewoond met Isaak
en Jacob, die mede-erfgenamen waren derzelfde belofte, want hij verwachtte de
stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is". Hebr. 11
: 8 - 11. Van het nageslacht van Abraham wordt gezegd: "Deze allen zijn in het
geloof gestorven, de beloften nietverkregen hebbende, maar hebben dezelve van
verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en
vreemdelingen op de aarde waren". Wij moeten als pelgrims en vreemdelingen
verblijven als wij "naar een beter vaderland, dat is naar een hemelse" Hebr. 11
: 16 zoeken. Die kinderen van Abraham zijn zullen zoeken naar de stad, waar hij
naar zocht, "wiens maker God is".
Patr. and Prophets 169 - 70.
|
|