Vrienden van de onrechtvaardige mammon (26)
Lucas 16:1-9
Christus kwam in een tijd van intense wereldsgezindheid. De mensen maakten het eeuwige ondergeschikt aan aardse dingen, de eisen van de toekomst aan de zaken van deze tijd. Zij hielden droombeelden voor de werkelijkheid, en de werkelijkheid voor een droombeeld. Zij zagen niet in geloofde onzichtbare wereld. Satan hield hen de dingen van dit leven voor als dingen die aantrekkelijk waren en heel de aandacht in beslag namen en zij luisterden naar zijn verleiding.
Christus was gekomen om hierin een verandering te brengen. Hij wilde de betovering waardoor de mensen waren verstrikt en vergiftigd verbreken. Hij probeerde in zijn onderricht de aanspraken van de hemel en van de aarde hun juiste plaats te geven en de gedachten van de mensen van deze wereld te richten op de toekomst. Hij riep hen uit hun najagen van tijdelijke zaken op om voorzieningen te treffen voor de eeuwigheid.
“Er was een rijk man,” zei Hij, “die een rentmeester had. Van deze werd hem aangebracht, dat hij zijn bezit verkwistte.” De rijke man had al zijn goederen achtergelaten in handen van deze dienstknecht, maar de knecht was ontrouw en de meester was er zeker van dat hij stelselmatig werd bestolen. Hij besloot hem niet langer in zijn dienst te houden en riep hem bij zich om zijn boeken na te gaan. “Wat hoor ik daar van u?” vroeg hij. “Doe verantwoording van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven.”
Met het ontslag voor ogen zag de rentmeester drie wegen open. Hij moest werken, bedelen of verhongeren. En hij zei bij zichzelf: “Wat moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik niet. Voor bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal, opdat zij mij, wanneer ik uit mijn rentmeesterschap ontzet ben, in huis zullen nemen. En hij ontbood de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij zeide tot de eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? Hij zeide: Honderd vaten olie. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf vijftig. Daarna zeide hij tot de tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Hij zeide: Honderd zakken tarwe. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, schrijf tachtig.”
Deze ontrouwe dienstknecht maakte anderen medeschuldig aan zijn oneerlijkheid. Hij bedroog zijn meester om hen te bevoordelen en door dit voordeel te aanvaarden verplichtten zij zich hem als vriend in huis te ontvangen.
“En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had.” De wereldse man prees de scherpzinnigheid van de man die hem had bedrogen. Maar de lof van de rijke man was niet de lof van God.
Christus prees de onrechtvaardige rentmeester niet, maar Hij maakte gebruik van een bekend voorval om de les, die Hij wilde leren, duidelijk te maken. “Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon”, zei Hij, “opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.”
De Heiland was door de Farizeeën bekritiseerd, omdat Hij omging met tollenaars en zondaars. Maar zijn belangstelling voor hen verminderde niet en Hij bleef voor hen werken. Hij zag dat hun werk hen in verzoeking bracht. Zij waren omgeven door verleidingen tot het kwaad. De eerste verkeerde stap werd gemakkelijk gedaan en het afglijden naar groter oneerlijkheid en toenemende misdaad ging steeds sneller.
Christus trachtte door allerlei middelen hen te winnen voor edeler doelstellingen en betere beginselen. Dit doel had Hij voor ogen toen Hij het verhaal van de ontrouwe rentmeester vertelde. Onder de tollenaars had zich een zelfde geval voorgedaan als in de gelijkenis en in de beschrijving van Christus herkenden zij hun eigen praktijken. Hun aandacht werd getrokken en uit het beeld van hun eigen oneerlijke praktijken leerden velen een les van geestelijke waarheid.
De gelijkenis werd echter rechtstreeks tot de discipelen gesproken. Aan hen werd eerst het zuurdesem van de waarheid toevertrouwd en dit moest via hen tot anderen gaan. De discipelen begrepen in het begin weinig van de leer van Christus en dikwijls leek het alsof zijn lessen vrijwel vergeten werden. Maar onder de invloed van de Heilige Geest werden deze waarheden later helder naar voren gebracht en de discipelen brachten ze vol vuur aan de nieuwe bekeerlingen die aan de gemeente werden toegevoegd.
De Heiland sprak eveneens tot de Farizeeën. Hij gaf de hoop niet op, dat zij de kracht van zijn woorden zouden begrijpen. Velen waren absoluut overtuigd en wanneer zij de waarheid zouden horen, terwijl deze door de Heilige Geest werd bekrachtigd, zou menigeen van hen in Christus gaan geloven.
De Farizeeën hadden geprobeerd Christus in diskrediet te brengen door Hem te beschuldigen van omgang met tollenaars en zondaars. Nu richtte Hij ditzelfde verwijt tot deze beschuldigers. Het voorval dat bij de tollenaars had plaatsgevonden hield Hij de Farizeeën voor als een voorstelling van hun handelwijze en als de enige weg waardoor zij van hun dwalingen konden loskomen.
De heer had zijn goederen voor weldadige doeleinden aan de ontrouwe rentmeester toevertrouwd, maar deze had ze voor zichzelf gebruikt. Dit was ook het geval met Israël. God had het zaad van Abraham uitverkoren. Hij had hen met machtige hand uit de Egyptische slavernij verlost. Hij had hen gemaakt tot de bewaarders van de waarheid om een zegen te zijn voor de wereld. Hij had hun de levende woorden toevertrouwd, opdat zij het licht aan anderen zouden brengen. Maar zijn rentmeesters hadden deze gaven gebruikt om zichzelf te verrijken en te verheffen.
De Farizeeën, vervuld met gevoelens van eigen belangrijkheid en zelfgerechtigheid misbruikten de goederen, hun door God geleend om gebruikt te worden tot zijn eer.
De knecht uit de gelijkenis had geen voorziening voor later getroffen. De goederen, die hem waren toevertrouwd voor het welzijn van anderen, had hij voor zichzelf gebruikt, maar hij had alleen aan het heden gedacht. Als zijn rentmeesterschap hem ontnomen zou worden, zou hij niets meer hebben dat hij het Zijne kon noemen. Maar de goederen van zijn heer waren nog in zijn bezit en hij besloot ze zo te gebruiken dat hij verzekerd was tegen gebrek. Om dit te bereiken moest hij een ander plan uitwerken.
In plaats van zich te verrijken, moest hij meedelen aan anderen. Op deze wijze zou hij vrienden krijgen die hem zouden ontvangen als hij zijn werk kwijt zou zijn. Dit was ook het geval met de Farizeeën. Het rentmeesterschap zou hen spoedig ontnomen worden en zij zouden nu voor de toekomst moeten zorgen. Alleen door het welzijn te zoeken van anderen zouden zij zichzelf kunnen weldoen. Alleen door Gods gaven in dit leven met anderen te delen, konden zij zorgen voor de eeuwigheid.
Nadat Christus de gelijkenis had verteld, zei Hij: ‘De kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts.’ Dat wil zeggen: mensen, die wijs zijn in het oog van de wereld tonen meer wijsheid en ernst bij het zorgen voor zichzelf dan de belijdende kinderen van God dat doen in hun werk voor Hem. Dat was het geval in de tijd van Christus en dat is ook nu nog het geval.
Zie eens naar het leven van velen die zich voor christenen uitgeven. De Heer heeft hen bekwaamheden, macht en invloed gegeven. Hij heeft hun geld toevertrouwd, opdat zij medewerkers met Hem in het grote verlossingswerk kunnen zijn. Al zijn gaven moeten gebruikt worden tot zegen van de mensheid, om de lijdenden en behoeftigen te helpen.
Wij moeten de hongerigen te eten geven, de naakten kleden, zorgen voor de weduwen en de wezen, en de verslagenen en verdrukten ondersteunen. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de wijdverbreide ellende in deze wereld zou bestaan. Het is nooit zijn bedoeling geweest dat de ene mens een overvloed van de gemakken van dit leven zou hebben, terwijl de kinderen van anderen om brood zouden schreien. De middelen die boven de directe noden van het bestaan uitgaan zijn aan de mens toevertrouwd om goed te doen en de mensheid te zegenen.
De Heer zegt: “Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. “Luc.12:33)
“Weest bereid om wel te doen... vrijgevig en mededeelzaam.” (1 Tim 6:18) “Wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden.” (Luc.14:13)
Maak de boeien der goddeloosheid los, ontbind de banden van het juk, laat de verdrukten vrij, verbreek elk juk, breek uw brood voor de hongerige, breng arme zwervelingen in uw huis, als gij een naakte ziet, bekleed hem. Verzadig de verdrukten. ‘Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.” (Jes.58:6,7,10; Marc.16:15)
Dit zijn de geboden van de Here. Doet de grote massa van de belijdende christenen dit werk? Jammer genoeg gebruiken maar al te velen de gaven van God voor zichzelf. Hoe velen kopen het ene huis na het andere en het ene stuk grond na het andere. Hoe velen gebruiken hun geld voor het najagen van genot, voor het bevredigen van de eetlust, voor buitensporige huizen, het inrichten ervan en kleding! Hun medemensen verkeren in ellende en misdaad, ziekte en stervensnood. Velen gaan ten onder zonder een enkele medelijdende blik, zonder een woord of daad van medeleven.
De mensen zijn schuldig aan het bestelen van God. Het zelfzuchtig gebruik van gelden berooft de Heer van de heerlijkheid die Hij had moeten ontvangen door het helpen van de lijdende mensheid en het redden van zielen. Zij verduisteren de goederen die hen waren toevertrouwd. De Heer zegt: “Ik zal een snelle aanklager zijn. . . tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken en de vreemdeling terzijde dringen. ‘Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel.”
”Welaan dan, gij rijken, . . . uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, uw goed en zilver is verroest en het roest ervan zal tegen u getuigen. . . Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn.”- ”Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan.”
”Zie het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot.” (Mal.3:5,8,9)
Iedereen zal verantwoording moeten afleggen van de hem toevertrouwde gaven, Op de grote oordeelsdag zal de rijkdom die de mensen bijeen hebben vergaard voor hen waardeloos zijn. Zij hebben dan niets wat zij het hunne kunnen noemen.
Zij die hun leven besteden in het vergaren van wereldse schatten tonen minder wijsheid, minder nadenken en zorg voor hun eeuwig welzijn dan de onrechtvaardige rentmeester toonde voor zijn tijdelijk welzijn. Deze belijdende kinderen des lichts, zijn onverstandiger dan de kinderen van deze wereld in hun geslacht. Van hen sprak de profeet in zijn visioen van de grote oordeelsdag: “Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspleten vanwege de verschrikking des Heren en de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken.” (Jes.2:20)
“Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon”, zegt Christus, “opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.” (Luc.16:9)
God, Christus en de engelen dienen de beproefden, de lijdenden en de zondaars. Geef uzelf voor dit werk aan God, gebruik zijn gaven voor dit doel en u treedt in gemeenschap met hemelse wezens. Uw hart zal kloppen in gemeenschap met hun hart. Uw karakter zal in hun karakter opgaan. Voor u zullen deze bewoners van “de eeuwige tenten” geen vreemdelingen zijn. Als het aardse voorbij is, zullen de wachters aan de poorten des hemels u welkom heten.
De middelen die gebruikt worden om anderen tot zegen te zijn, zullen ook vrucht dragen. Wanneer rijkdommen goed worden gebruikt, zullen ze veel goeds tot stand brengen. Mensen zullen voor Christus worden gewonnen. Wie het levensplan van Christus volgt, zal in de hemel degenen zien voor wie hij heeft gewerkt en op aarde offers heeft gebracht. Vol dank zullen de verlosten denken aan hen die het middel voor hun redding zijn geweest. De hemel zal grote waarde hebben voor hen die trouw zijn geweest in het werk van zielen redden.
De les in deze gelijkenis geldt voor iedereen. Allen zullen aansprakelijk worden gesteld voor de genade die hen door Christus is geschonken. Het leven is te ernstig om op te gaan in tijdelijke of aardse zaken. De Heer wenst dat wij aan anderen zullen meedelen wat de Eeuwige en Ongeziene aan ons heeft meegedeeld.
Ieder jaar gaan vele miljoenen ongewaarschuwd en ongered de eeuwigheid in. Ieder ogenblik doen zich in ons leven mogelijkheden voor om mensen te bereiken en te redden. Deze kansen komen en gaan steeds. God wil dat wij ze ten volle aangrijpen. Dagen, weken en maanden gaan voorbij. Telkens hebben wij een dag, een week, een maand minder om ons werk te doen. Hoogstens nog enkele jaren en de stem, waarop wij wel antwoord moeten geven, zal gehoord worden: “Doe verantwoording van uw beheer.”
Christus roept iedereen op om na te denken. Weeg de zaken eerlijk tegen elkaar af. Plaats Jezus aan de ene kant. Dat betekent eeuwige schatten, leven, waarheid, de hemel en de blijdschap van Christus over geredde zielen. Plaats aan de andere kant alles wat de wereld kan bieden. Plaats aan de ene kant het verlies van uw eigen ziel en ook van de zielen van hen, die u had kunnen redden; aan de andere zijde voor uzelf en voor hen een leven dat gelijk is aan het leven van God. Weeg dit af voor nu en later. Terwijl u op deze wijze bezig bent, zegt Christus: “Wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?” (Marc.8:36)
God wenst dat wij het hemelse en niet het aardse kiezen. Hij opent voor ons de mogelijkheden van een belegging in de hemel. Hij wil onze eenvoudigste doelstellingen aanmoedigen, onze grootste schatten veilig stellen. Hij zegt: “Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir.” (Jes.13:12)
Als de rijkdommen, door motten verteerd en door roest vergaan, weggedaan zullen worden, kunnen de volgelingen van Christus zich verheugen over hun hemelse schat, een rijkdom die onvergankelijk is. Beter dan alle vriendschap van de wereld is de vriendschap van de verlosten van Christus. Beter dan een aanspraak op het voornaamste paleis op aarde is een eigendomsrecht op de woningen die onze Heer is gaan bereiden. Beter dan alle woorden van aardse lof zullen de woorden van de Heiland tot zijn getrouwe dienaars zijn: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.” (Matth.25:34)
Aan hen die zijn goederen hebben verspild, geeft Christus nog steeds de gelegenheid om blijvende rijkdom te vergaderen. Hij zegt: “Geeft en u zal gegeven worden.” (Luc.6:38)
“Maakt u beurzen die niet oud worden, een schat die nooit opraakt, in de hemelen waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt.” (Luc.12:33)
“Hun die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen. ….. om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen.” (1 Tim.6:17-20)
Laat uw bezit u daarom voorgaan naar de hemel. Leg uw schatten weg naast de troon van God. Zorg dat u aanspraak kunt maken op de onnaspeurlijke rijkdom van Christus “Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men
u opneme in de eeuwige tenten.” (Luc.16:9)
("Lessen uit het leven van alledag" - E.G.White)