Paulus voor Nero (48)
Toen Paulus voor keizer Nero werd gebracht voor zijn verhoor, stond hem de dood als vrijwel zeker voor ogen. De ernstige aard van de misdaad waarvan hij beschuldigd werd en de groeiende vijandschap jegens de christenen liet weinig ruimte voor hoop op een gunstige uitkomst.
Onder de Grieken en Romeinen was het gebruikelijk dat een aangeklaagde gebruik mocht maken van een advocaat om voor hem te pleiten tijdens de rechtszitting. Door kracht van argumenten, door bewogen welsprekendheid, of door smeken, bidden en tranen verkreeg een advocaat dikwijls een uitspraak ten gunste van zijn cliënt, of, als dit niet lukte, slaagde hij er in te bereiken dat het vonnis verzacht werd. Maar toen Paulus voor Nero moest verschijnen, waagde niemand het als zijn raadsman of advocaat op te treden; er was niemand die zelfs het verslag van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen of van de argumenten die hij aanvoerde tot zijn verdediging bijhield. Onder de christenen te Rome was er niemand die in dit uur van beproeving hem kwam bijstaan.
Het enige betrouwbare verslag van deze gelegenheid bereikt ons rechtstreeks van Paulus, in zijn tweede brief aan Timotheüs. “Bij mijn eerste verdediging", schrijft de apostel, “heeft niemand mij bijgestaan, maar allen hebben mij in de steek gelaten — het worde hun niet toegerekend; doch de Here heeft mij ter zijde gestaan, en kracht gegeven, zodat door mij de verkondiging tot haar recht gekomen is, en al de heidenen haar hebben kunnen horen; en ik ben uit de muil van de leeuw verlost.” (2 Tim. 4:16,17)
Paulus voor Nero — wat een treffende tegenstelling! De hooghartige vorst, voor wie de man Gods zich moest verantwoorden wegens zijn geloof, stond op het hoogtepunt van aardse macht, autoriteit en weelde, zowel als op het dieptepunt van misdaad en onrecht. In macht en grootheid had hij zijns gelijke niet. Niemand betwijfelde zijn autoriteit, niemand weerstond zijn wil. Koningen legden hun kronen aan zijn voeten. Machtige legers marcheerden op zijn bevel, en de vlaggen van zijn vloten betekenden overwinning. Zijn standbeeld stond in de rechtszaal, de besluiten der senatoren, en de uitspraken der rechters waren slechts de echo van zijn wil. Miljoenen bogen in gehoorzaamheid voor zijn bevelen. De naam van Nero deed de wereld beven. Het opwekken van zijn ongenoegen betekende verlies van bezit, vrijheid en leven; zijn frons veroorzaakte meer vrees dan de pestilentie.
Zonder geld, zonder vrienden en zonder raadsman stond de bejaarde gevangene voor Nero. Terwijl het gelaat van de keizer het schandelijk verslag droeg van de hartstochten die hem beheersten, sprak het gelaat van de aangeklaagde van een hart dat vrede met God had. De ervaring van Paulus was een leven van armoede, zelfverloochening en lijden. Niettegenstaande een herhaaldelijke onjuiste voorstelling van zaken, smaad en beledigingen, waardoor zijn vijanden hadden getracht hem te intimideren, had hij onbevreesd de banier van het kruis hoog gehouden. Evenals zijn Meester was hij een dakloze zwerver geweest, en evenals Hij had hij geleefd om een zegen voor anderen te zijn. Hoe zou Nero, een grillige, hartstochtelijke en losbandige tiran, het karakter en de drijfveer van deze zoon van God kunnen begrijpen en waarderen?
De grote zaal was gevuld met een afwachtende, rusteloze menigte, die naar voren drong om alles te zien en te horen wat zich daar zou afspelen.
Vooraanstaanden en onaanzienlijken waren daar, rijken en armen, geleerden en onwetenden, hooghartigen en nederigen, allen onwetend van de ware kennis van de weg des levens en der zaligheid. De Joden brachten tegen Paulus de oude beschuldigingen van misleiding en ketterij in, en zowel Joden als Romeinen beschuldigden hem van het aanstichten van de brand van Rome. Terwijl deze aanklachten tegen hem werden geuit, bewaarde Paulus een onverstoorbare kalmte. Verbaasd sloegen volk en rechters hem gade. Ze waren bij vele rechtzittingen aanwezig geweest en hadden vele misdadigers gezien, maar nooit hadden ze een man gezien die zich met zulk een heilige kalmte gedroeg als deze gevangene voor hen. De scherpe ogen van de rechters, gewend om de gezichten der gevangenen te lezen, doorvorsten tevergeefs het gezicht van Paulus op zoek naar een bewijs voor zijn schuld. Toen hem werd toegestaan voor zichzelf te spreken, luisterden allen vol belangstelling.
Nog eenmaal had Paulus een gelegenheid om ten aanschouwen van een verwonderde menigte de banier van het kruis hoog te houden. Terwijl hij ziet op de menigte voor hem — Joden, Grieken, Romeinen en vreemdelingen uit tal van landen — is zijn ziel bewogen door een intens verlangen dat ze zalig zullen worden. Hij denkt niet meer aan de omgeving, aan de gevaren die hem omringen, aan het vreselijke lot dat zo nabij schijnt. Hij ziet slechts Jezus, de Middelaar, die voor God pleit ten behoeve van de zondige mens.
Met meer dan menselijke welsprekendheid en macht predikt Paulus de waarheden van het evangelie. Hij wijst zijn toehoorders op het offer dat voor de gevallen mensheid is gebracht. Hij verklaart dat een oneindige prijs is betaald voor de verlossing van de mens. Er is een voorziening getroffen dat hij de troon van God mag delen. Door engelen als boodschappers is de aarde met de hemel verbonden, en alle daden van de mensen, hetzij goed of slecht, zijn geopend voor de ogen van de Oneindige Gerechtigheid.
Aldus pleit de advocaat voor de waarheid. Getrouw onder ontrouwen, betrouwbaar onder onbetrouwbaren, staat hij daar als Gods vertegenwoordiger, en zijn stem is als een stem van de hemel. Er is geen vrees, geen droefheid, geen ontmoediging in woord en blik. Sterk in het bewustzijn van zijn onschuld, bekleed met de bedekking der waarheid, verheugt hij zich in het feit dat hij een zoon van God is. Zijn woorden klinken als overwinningsgejuich boven het lawaai van de strijd. Hij verklaart dat de zaak waaraan hij zijn leven heeft gewijd, de enige zaak is die nooit zal ondergaan. Al zal hij vergaan, het evangelie zal nimmer vergaan.
God leeft en Zijn waarheid zal triomferen. Velen die die dag naar hem keken, zagen zijn gelaat schijnen “als dat van een engel.” (Hand. 6:15)
Nooit eerder had dit gezelschap geluisterd naar woorden als deze. Ze raakten een snaar in de harten van zelfs de meest verharden onder hen. Heldere, overtuigende waarheid wierp dwaling terneer. Licht scheen in de harten van velen die later vol blijdschap dit licht zouden volgen. De waarheden op die dag gesproken, zouden volkeren doen beven en de eeuwen trotseren, terwijl ze de harten van mensen zouden beïnvloeden, wanneer de lippen die ze geuit hadden, verstomd zouden zijn in een martelaarsgraf.
Nooit eerder had Nero de waarheid vernomen zoals hij deze hoorde tijdens deze rechtszitting. Nooit was de enorme schuld van zijn eigen leven hem zo duidelijk voor ogen gehouden. Het licht des hemels drong door in de door zonde verontreinigde diepten van zijn hart, en hij beefde bij de gedachte aan een tribunaal waarvoor hij, de heerser der wereld, zou moeten verschijnen en waar zijn daden hem vergolden zouden worden. Hij vreesde de God van de apostel, en hij durfde geen vonnis uitspreken over Paulus, tegen wie geen beschuldiging standhield. Een gevoel van ontzag weerhield voor een tijd zijn bloeddorstige geest.
Voor een ogenblik was de hemel geopend voor de schuldige en verharde Nero, en verlangde hij naar haar vrede en reinheid. Op dat ogenblik werd de genadevolle uitnodiging ook tot hem gericht. Maar slechts voor een ogenblik werd deze gedachte aan vergeving verwelkomd. Toen werd het bevel gegeven dat Paulus moest worden teruggebracht naar zijn kerker. En toen de deur zich sloot achter de boodschapper van God, werd de deur van berouw voor immer voor de keizer van Rome gesloten. Geen hemelse lichtstraal zou ooit weer de duisternis die hem omgaf, doordringen. Spoedig zouden de vergeldende oordelen van God op hem vallen.
Korte tijd later voer Nero uit op zijn schandelijke expeditie naar Griekenland, waar hij zichzelf en zijn keizerrijk onteerde door een verachtelijke en vernederende levenswijze. Bij zijn terugkeer naar Rome omringde hij zich met zijn hovelingen en hield hij zich bezig met tonelen van weerzinwekkende liederlijkheid. Te midden van braspartijen werd in de straten een tumult vernomen. Een boodschapper die uitgezonden was om naar de oorzaak hiervan te vragen, kwam terug met het ontstellende nieuws dat Galba aan het hoofd van een leger opmarcheerde naar Rome, dat in de stad reeds opstand was uitgebroken, en dat de straten gevuld waren met een woedende menigte, die onder het uiten van bedreigingen dat zij de keizer en zijn aanhangers zouden doden, oprukte naar het paleis.
In deze tijd van gevaar had Nero niet, zoals de getrouwe Paulus, een almachtige en medelevende God waarop hij kon vertrouwen. Bevreesd voor het lijden en een mogelijke marteling door de handen van de bende, besloot de ellendige tiran zich het leven te benemen, maar op het kritieke moment ontbrak hem de moed. Volledig ontmoedigd vluchtte hij in het geheim de stad uit en zocht hij een schuilplaats in een landhuis op korte afstand van de stad. Maar tevergeefs! Zijn schuilplaats werd spoedig ontdekt, en toen de hem achtervolgende ruiters naderden, riep hij een slaaf om hem te helpen, en bracht hij zichzelf een dodelijke wonde toe. Op deze wijze ging de tiran Nero, op de betrekkelijk jeugdige leeftijd van tweeëndertig jaar, ten onder.
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)