De uiteindelijke gevangenneming (47)
Het werk van Paulus in de gemeenten na zijn loslating te Rome kon niet aan de opmerkzaamheid van zijn vijanden ontgaan. Vanaf het begin der vervolgingen onder Nero waren de christenen overal tot een verboden sekte verklaard. Na een tijd vatten de ongelovige Joden het idee op om Paulus te beschuldigen als aanstichter van de brand te Rome. Niet één van hen geloofde dat hij daaraan schuldig was, maar ze wisten dat zulk een aanklacht, met de geringste schijn van geloofwaardigheid, zijn ondergang zou betekenen. Door hun streven werd Paulus opnieuw gevangengenomen en naar zijn uiteindelijke gevangenis gevoerd.
Op zijn tweede reis naar Rome werd Paulus vergezeld door verschillende van zijn vroegere medewerkers. Anderen verlangden vurig zijn lot te delen, maar hij weigerde toe te staan dat ze hun leven in gevaar brachten. Het uitzicht dat hem wachtte, was veel ongunstiger dan bij zijn eerste gevangenschap. De vervolging onder Nero had het aantal christenen te Rome sterk uitgedund. Duizenden waren gemarteld om hun geloof, velen hadden de stad verlaten, en zij die overgebleven waren, voelden zich terneergedrukt en geïntimideerd. Bij zijn aankomst te Rome werd Paulus naar een sombere kerker gebracht, om daar te blijven tot zijn loop geëindigd was. Beschuldigd van een der ergste misdaden tegen de stad en tegen het volk, was hij het voorwerp van algemene afschuw.
De weinige vrienden die de lasten van de apostel mede hadden gedragen, begonnen hem nu te verlaten, sommigen door desertie, anderen door hun zending naar de verschillende gemeenten. Onder de eersten die gingen waren Fygelus en Hermógenes. Toen verliet Demas, ontmoedigd door de opkomende wolken van moeilijkheden en gevaren, de vervolgde apostel. Crescens werd door Paulus naar de gemeenten in Galatië gezonden, Titus naar Dalmatië, Tychicus naar Efeze. Toen hij aan Timotheüs schreef, zei Paulus:
”Alleen Lucas is nog bij mij.” (2 Tim. 4:11)
Nooit eerder had de apostel de dienst van zijn broeders zo nodig gehad als nu, verzwakt als hij was door ouderdom, arbeid en ziekte, en opgesloten in een donkere, vochtige Romeinse gevangenis.
De diensten van Lucas, de geliefde discipel en getrouwe vriend, waren voor Paulus een grote troost, en stelden hem in staat om contact te hebben met zijn broeders en de wereld buiten de gevangenis. In deze tijd van beproeving werd Paulus verblijd door de herhaalde bezoeken van Onesiforus. Deze hartelijke Efeziër deed alles wat in zijn vermogen lag om de gevangenschap van de apostel te verlichten. Zijn geliefde leraar was in banden ter wille van de waarheid, terwijl hij zich in vrijheid bevond. Geen moeite was hem te veel om het lot van Paulus wat dragelijker te maken.
In de laatste brief die de apostel schreef, spreekt hij aldus van deze trouwe discipel: “De Here bewijze barmhartigheid aan het huis van Onesiforus, daar hij mij dikwijls heeft verkwikt en zich voor mijn ketenen niet heeft geschaamd. Integendeel, toen hij te Rome gekomen was, heeft hij mij ijverig gezocht en mij ook gevonden; de Here geve hem, dat hij barmhartigheid bij de Here vinde op die dag.” (2 Tim. 1 :16-18)
Het verlangen naar liefde en medeleven is door God Zelf in het hart geplant. Christus verlangde in het uur van Zijn zielsangst in Gethsémané naar het medeleven van Zijn discipelen. En hoewel Paulus onverschillig leek voor moeilijkheden en lijden, verlangde hij naar medeleven en gezelschap. Het bezoek van Onesiforus, dat getuigde van trouw in een periode van eenzaamheid en verlatenheid, bracht blijdschap en opgewektheid aan iemand wiens leven steeds in dienst van anderen had gestaan.
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)