Dit
hoofdstuk
is
gebaseerd
op Hand.
19
:21-41;
20 :1
Gedurende
meer dan
drie
jaren
was
Efeze
het
middelpunt
van
Paulus'
werkzaamheden.
Een
bloeiende
gemeente
was hier
tot
stand
gekomen,
en
vanuit
deze
stad
breidde
het
evangelie
zich uit
over de
provincie
Asia,
zowel
onder
Joden
als
onder
heidenen.
De
apostel
had
reeds
sedert
enige
tijd een
andere
zendingsreis
in de
zin. Hij
“nam
zich
voor
door
Macedonië
en
Achaje
naar
Jeruzalem
te
reizen,
en hij
zeide:
Als ik
daar
geweest
ben,
moet ik
ook Rome
zien".
In
overeenstemming
met dit
plan
“zond
hij twee
van zijn
helpers,
Timotheüs
en
Erastus,
naar
Macedonië".
Maar
omdat
hij
voelde
dat het
werk in
Efeze
zijn
aanwezigheid
nog
vorderde,
besloot
hij tot
na
Pinksteren
te
blijven.
Spoedig
vond er
echter
een
voorval
plaats
waardoor
zijn
vertrek
werd
verhaast.
Eenmaal
in het
jaar
werden
in Efeze,
ter ere
van de
godin
Diana (Artemis),
bijzondere
ceremoniën
gehouden.
Deze
trokken
een
groot
aantal
mensen
vanuit
alle
delen
van de
provincie.
Gedurende
deze
tijd
werd met
de
meeste
pracht
en praal
feestgevierd.
Dit
feestgetij
was een
tijd van
beproeving
voor hen
die
kortgeleden
tot het
geloof
waren
gekomen.
De groep
gelovigen
die in
de
school
van
Tyrannus
bijeenkwam,
werd
beschouwd
als een
wanklank
in het
feestelijk
koor en
de
gelovigen
werden
dan ook
openlijk
met
spot,
verwijt
en
beledigingen
overladen.
Paulus'
arbeid
had de
heidense
eredienst
een
gevoelige
slag
toegebracht,
en als
gevolg
hiervan
viel er
een
merkbare
achteruitgang
van het
aantal
bezoekers
van het
nationale
feest en
van de
geestdrift
der
aanbidders
waar te
nemen.
De
invloed
van zijn
onderwijzingen
strekte
zich
veel
verder
uit dan
hen die
tot op
dat
ogenblik
tot het
geloof
bekeerd
waren.
Velen
die de
nieuwe
leerstellingen
niet
openlijk
hadden
aanvaard,
hadden
wel
zoveel
voorlichting
ontvangen
dat ze
alle
vertrouwen
in hun
heidense
goden
hadden
verloren.
Er
bestond
bovendien
nog een
andere
reden
tot
ontevredenheid.
Er was
te Efeze
door de
vervaardiging
en
verkoop
van
tempeltjes
en
beeldjes,
gemaakt
naar het
voorbeeld
van de
tempel
en het
beeld
van
Artemis,
een
uitgebreide
en
winstgevende
handel
ontstaan.
Degenen
die bij
deze
industrie
geïnteresseerd
waren,
zagen
hun
inkomsten
verminderen,
en allen
waren
het
erover
eens dat
deze
ongewenste
verandering
aan het
werk van
Paulus
moest
worden
toegeschreven.
Demetrius,
een
vervaardiger
van
zilveren
tempeltjes,
riep de
lieden
van dit
vak
bijeen,
en zei:
„Mannen,
gij
weet,
dat wij
aan dit
werk
onze
welvaart
danken,
en gij
ziet en
hoort,
dat deze
Paulus
een
talrijke
schare,
niet
alleen
van
Efeze,
maar ook
bijna
van
geheel
Asia,
overgehaald
en
afkerig
gemaakt
heeft
door te
zeggen,
dat
goden,
die met
handen
worden
gemaakt,
geen
goden
zijn; en
wij
lopen
niet
alleen
gevaar,
dat deze
tak van
arbeid
niet
meer in
tel zal
zijn,
maar
ook, dat
het
heiligdom
van de
grote
godin
Artemis
van geen
betekenis
meer
geacht
zal
worden,
en dat
zij ook
van haar
luister
beroofd
zal
worden,
zij, die
door
heel
Asia en
de ganse
wereld
als
godin
wordt
vereerd".
Deze
woorden
prikkelden
de
hartstocht
van het
volk.
„Toen
zij nu
dit
hoorden,
riepen
zij in
heftige
opwinding:
Groot is
de
Artemis
der
Efeziërs!"
Een
verslag
van deze
toespraak
was
spoedig
verspreid,
„De stad
werd een
en al
verwarring".
Men
zocht
naar
Paulus,
maar de
apostel
was
nergens
te
vinden.
Zijn
broeders,
van het
gevaar
in
kennis
gesteld,
hadden
hem zo
snel
mogelijk
van die
plaats
verwijderd.
Engelen
van God
waren
gezonden
om de
apostel
te
beveiligen;
zijn
tijd om
een
martelaarsdood
te
sterven,
was nog
niet
gekomen.
Toen zij
er niet
in
slaagden
de
persoon
te
ontdekken
die de
oorzaak
was van
hun
woede,
greep
het
gepeupel
„Gajus
en
Aristarchus,
Macedonische
reisgenoten
van
Paulus"
en met
dezen
“stormden
zij als
één man
naar het
theater.”
Paulus'
schuilplaats
was niet
ver
verwijderd,
en
weldra
vernam
hij van
het
gevaar
waarin
zijn
geliefde
broeders
verkeerden.
Niet
denkend
aan
eigen
veiligheid,
wilde
hij
dadelijk
naar het
theater
gaan, om
de
oproerkraaiers
toe te
spreken.
Maar “de
discipelen
lieten
hem dit
niet
toe".
Gajus en
Aristarchus
waren
niet de
prooi
die het
volk
zocht.
Er was
voor hen
geen
wezenlijk
gevaar
te
duchten.
Maar als
men het
bleke,
bekommerde
gelaat
van de
apostel
zou
zien,
dan
zouden
de
laagste
hartstochten
van het
gepeupel
terstond
oplaaien,
en er
zou
menselijkerwijze
niet de
geringste
mogelijkheid
bestaan
om zijn
leven te
redden.
Paulus
was nog
steeds
verlangend
om
tegenover
de
menigte
de
waarheid
te
verdedigen.
Maar hij
werd
uiteindelijk
door een
waarschuwing
vanuit
het
theater
van zijn
voornemen
weerhouden.
“Enigen
van de
oversten
van Asia,
die hem
welgezind
waren,
zonden
hem de
waarschuwing,
zich
niet in
het
theater
te
wagen.”
Het
tumult
in het
theater
nam nog
voortdurend
toe. “Nu
riep de
een dit,
de ander
dat,
want de
volksvergadering
was
verward
en de
meesten
wisten
niet
eens,
waartoe
zij
samengekomen
waren".
Het feit
dat
Paulus
en zijn
metgezellen
van
Hebreeuwse
afkomst
waren,
wekte in
de Joden
het
verlangen
om
duidelijk
te tonen
dat zij
met hem
en zijn
werk
niet
sympatiseerden.
Daarom
brachten
ze
iemand
uit hun
eigen
midden
naar
voren om
de zaak
voor het
volk te
brengen.
De
spreker
die
gekozen
werd,
was
Alexander,
een der
handwerkslieden,
een
koperslager
van wie
Paulus
later
vermeldt,
dat deze
hem
„veel
kwaad
heeft
berokkend.”
(2
Tim.4:14)
Alexander
was een
man van
grote
bekwaamheid
en hij
wendde
al zijn
energie
aan om
de woede
van het
volk,
die
uitsluitend
tegen
Paulus
en zijn
metgezellen
was
gericht,
te
keren.
Maar de
menigte
die
bemerkte
dat hij
een Jood
was,
stelde
hem
terzijde
en „er
ging één
geroep
van
allen
op, wel
twee
uren
lang:
Groot is
de
Artemis
der
Efeziërs!"
Louter
door
uitputting
staakten
zij ten
slotte
dit
geroep,
en er
trad een
ogenblik
van
stilte
in. Toen
nam de
secretaris
van de
stad de
aandacht
van de
menigte
in
beslag,
en uit
hoofde
van zijn
ambt
verkreeg
hij
gehoor.
Hij
pakte
hen aan
met hun
eigen
argumenten,
en
toonde
aan dat
er geen
reden
tot
oproer
bestond.
Hij deed
een
beroep
op hun
verstand.
„Mannen
van
Efeze!"
sprak
hij,
„wie ter
wereld
weet
niet,
dat de
stad der
Efeziërs
de
tempelbewaarster
is van
de grote
Artemis
en van
het
beeld,
dat uit
de hemel
is
gevallen?
Daar dit
nu
buiten
kijf is,
hebt gij
u kalm
te
houden
en niets
overijlds
te doen.
Want gij
hebt
deze
mannen
opgebracht,
zonder
dat zij
tempelrovers
zijn, of
onze
godin
lasteren.
Indien
derhalve
Demetrius
en zijn
vakgenoten
iets
tegen
iemand
hebben
in te
brengen,
er
worden
rechtszittingen
gehouden
en er
zijn
landvoogden;
laten
zij een
aanklacht
tegen
elkander
indienen.
En
indien
gij nog
iets
meer te
verlangen
hebt,
zal dit
in de
wettige
volksvergadering
worden
beslist.
Want wij
lopen
gevaar
van
oproer
te
worden
aangeklaagd
om de
dag van
heden,
daar er
geen
enkele
reden is
aan te
voeren,
waarover
wij
verantwoording
zullen
kunnen
afleggen,
ter zake
van deze
samenscholing.
En met
deze
woorden
ontbond
hij de
volksvergadering".
Demetrius
had in
zijn
toespraak
gezegd
dat hun
beroep
in
gevaar
was.
Deze
woorden
betroffen
de
werkelijke
oorzaak
tot het
oproer
te Efeze
en
tevens
de
oorzaak
van vele
vervolgingen
die de
apostelen
bij hun
arbeid
hadden
te
verduren.
Demetrius
en zijn
vakgenoten
zagen
dat door
de
prediking
en de
verspreiding
van het
evangelie,
het werk
van de
beeldjesfabricage
in
gevaar
was
gebracht.
Het
inkomen
van de
heidense
priesters
en
handwerkslieden
stond op
het
spel. Om
deze
oorzaak
verwekten
zij
tegen
Paulus
de meest
bittere
tegenstand.
De
beslissing
van de
secretaris
en van
anderen
die
eervolle
posities
bekleedden,
had
Paulus
voor het
volk
verklaard
als
onschuldig
aan
enige
onwettige
handeling.
Dit
beduidde
opnieuw
een
triomf
van het
christendom
over
overtreding
en
bijgeloof.
God had
een
groot
magistraat
naar
voren
geschoven
om Zijn
apostel
te
rechtvaardigen
en het
oproerige
gepeupel
in
bedwang
te
houden.
Paulus'
hart was
met
dankbaarheid
jegens
God
vervuld,
dat zijn
leven
gespaard
was
gebleven,
en dat
het
christendom
door het
oproer
te Efeze
niet in
discrediet
was
gebracht.
„Nadat
nu de
opschudding
was
bedaard,
riep
Paulus
de
discipelen
tot zich
en sprak
hen
bemoedigend
toe.
Daarop
nam hij
afscheid
en begaf
zich op
reis
naar
Macedonië".
Op deze
reis
werd hij
vergezeld
door
twee
trouwe
broeders
uit
Efeze:
Tychicus
en
Trophimus.
Paulus'
werkzaamheden
te Efeze
waren
voleindigd.
Zijn
diensttijd
aldaar
was een
periode
geweest
van
gestage
arbeid,
veel
beproevingen
en felle
zielsangst.
Hij had
de
mensen
in het
openbaar
en
gaande
van huis
tot huis
onderwezen,
en onder
veel
tranen
had hij
hen
onderwezen
en
gewaarschuwd.
Aanhoudend
ondervond
hij
tegenstand
van de
Joden,
die geen
gelegenheid
lieten
voorbijgaan
om de
openbare
mening
tegen
hem op
te
zetten.
En
terwijl
hij
aldus
met
tegenstand
had te
kampen,
stuwde
Paulus
met
onvermoeide
ijver
het
evangeliewerk
vooruit,
en
waakte
hij over
de
belangen
van een
in het
geloof
nog
jonge
gemeente,
terwijl
de zware
verantwoordelijkheid
voor
alle
gemeenten
op hem
drukte.
Berichten
over
afvalligheid
in
sommige
gemeenten
die door
hem
waren
gesticht,
veroorzaakten
in hem
diepe
smart.
Hij
vreesde
dat zijn
moeiten
voor hen
nutteloos
waren
geweest.
Menige
slapeloze
nacht
bracht
hij door
in gebed
en
ernstige
overweging,
wanneer
hij
vernam
welke
methoden
men
aanwendde
om zijn
werk te
verijdelen.
Wanneer
hij
gelegenheid
had en
de
toestand
van de
gemeente
het
vorderde,
schreef
hij aan
hen, en
gaf hun
berisping,
raad,
vermaning
en
bemoediging.
In deze
brieven
weidt de
apostel
niet uit
over
zijn
eigen
beproevingen,
ofschoon
hij zo
nu en
dan een
vluchtige
kijk
geeft op
zijn
moeiten
en
lijden
voor de
zaak van
Christus.
Zweepslagen
en
gevangenschap,
koude en
honger
en
dorst,
gevaren
op het
land en
op zee,
in de
stad en
in de
wildernis,
gevaar
van zijn
volksgenoten,
van de
heidenen
en van
valse
broeders,
— dit
alles
verdroeg
hij ter
wille
van het
evangelie.
Hij werd
„gelasterd",
„gescholden",
gemaakt
tot
„aller
voetveeg",
was „om
raad
verlegen",
„vervolgd",
„in
alles in
de
druk",
„van uur
tot uur
in
gevaar",
„voortdurend
aan de
dood
overgeleverd,
om
Jezus'
wil".
Te
midden
van de
voortdurende
storm
van
tegenstand,
het
protest
van
vijanden
en de
ontrouw
van
vrienden,
verloor
de
onverschrokken
apostel
bijna de
moed.
Maar hij
zag
terug
naar
Golgotha
en ging
met
nieuwe
ijver
voorwaarts
om de
kennis
van de
Gekruisigde
te
verbreiden.
Hij
bewandelde
het met
bloed
bevlekte
pad dat
Christus
vóór hem
had
betreden.
Hij
zocht
geen
ontheffing
van de
strijd,
voordat
hij zijn
wapenrusting
aan de
voeten
van zijn
Verlosser
zou
afleggen.
("Van
Jeruzalem
tot
Rome" -
E.G.White)