Terwijl
Apollos
te
Corinthe
predikte,
verwezenlijkte
Paulus
zijn
belofte
om naar
Efeze
terug te
keren.
Hij had
een kort
bezoek
aan
Jeruzalem
gebracht,
en had
enige
tijd te
Antiochië,
de
plaats
van zijn
vroegere
werkzaamheden,
doorgebracht.
Vandaar
reisde
hij door
Klein-Azië,
“door
het land
van
Galatië
en
Phrygië"
(Hand.
18 :
23), en
bezocht
de door
hem
gestichte
gemeenten,
en
versterkte
de
broeders
in het
geloof.
In de
tijd der
apostelen
stond
het
westelijk
deel van
Klein-Azië
bekend
als de
Romeinse
provincie
Asia. De
hoofdstad
Efeze
was een
groot
handelscentrum.
De haven
lag vol
schepen,
en in de
straten
verdrongen
zich
mensen
uit alle
landen.
Evenals
Corinthe
was ook
deze
plaats
een
veelbelovend
zendingsterrein.
De Joden
die
destijds
over
alle
beschaafde
landen
verstrooid
waren,
verwachtten
algemeen
de komst
van de
Messias.
Toen
Johannes
de Doper
predikte,
waren
velen,
tijdens
hun
bezoek
aan
Jeruzalem
ter
gelegenheid
van de
jaarlijkse
feesten,
naar de
oevers
van de
Jordaan
gegaan
om hem
te
beluisteren.
Hier
hadden
zij
Jezus
als de
Beloofde
horen
verkondigen,
en zij
hadden
de
boodschap
naar
alle
delen
van de
wereld
uitgedragen.
Op deze
wijze
had de
Voorzienigheid
de weg
voor het
werk van
de
apostelen
voorbereid.
Bij zijn
aankomst
te Efeze
vond
Paulus
twaalf
broeders,
die
evenals
Apollos
discipelen
van
Johannes
de Doper
waren
geweest,
en die
evenals
hij
enige
kennis
van de
zending
van
Christus
hadden
verkregen.
Zij
bezaten
niet de
bekwaamheid
van
Apollos,
maar met
dezelfde
oprechtheid
en
hetzelfde
geloof
zochten
zij de
verkregen
kennis
naar
alle
richtingen
te
verspreiden.
Deze
broeders
wisten
niets
van de
komst
van de
Heilige
Geest.
Toen hun
door
Paulus
werd
gevraagd
of ze de
Heilige
Geest
hadden
ontvangen,
antwoordden
zij:
“Wij
hebben
zelfs
niet
gehoord,
dat er
een
Heilige
Geest
is".
„Waarin
zijt gij
dan
gedoopt?"
informeerde
Paulus.
Zij
zeiden:
„In de
doop van
Johannes".
Toen
legde de
apostel
hun de
grote
waarheden
voor,
die het
fundament
zijn van
de
christelijke
hoop.
Hij
vertelde
hun van
het
leven
van
Christus
op
aarde,
en van
Zijn
wrede en
schandelijke
dood.
Hij
verhaalde
hun hoe
de Heer
des
levens
de
banden
van de
dood had
verbroken,
en
triomferend
over de
dood was
opgestaan.
Hij
herhaalde
de
opdracht
van de
Verlosser
aan Zijn
discipelen
„Mij is
gegeven
alle
macht in
de hemel
en op
[de]
aarde.
Gaat dan
henen,
maakt al
de
volken
tot Mijn
discipelen
en doopt
hen in
de naam
des
Vader en
des
Zoons en
des
Heiligen
Geestes.”
(Matth.28:18,19)
Hij
vertelde
hun
eveneens
van
Christus'
belofte
om de
Trooster
te
zenden,
door
wiens
kracht
machtige
tekenen
en
wonderen
zouden
worden
teweeggebracht,
en hij
beschreef
hoe
glorierijk
deze
belofte
op de
Pinksterdag
in
vervulling
was
gegaan.
Met
grote
belangstelling
en
dankbaarheid,
met
vreugdevolle
bewondering,
luisterden
de
broeders
naar
Paulus'
woorden.
In
geloof
aanvaardden
zij de
waarheid
van
Christus'
zoenoffer,
en namen
Hem als
hun
Verlosser
aan.
Daarna
werden
zij
gedoopt
in de
naam van
Jezus.
En toen
Paulus
“hun de
handen
oplegde",
ontvingen
zij ook
de doop
van de
Heilige
Geest,
die hen
in staat
stelde
de talen
van
andere
volken
te
spreken
en te
profeteren.
Aldus
werden
ze
bekwaam
gemaakt
om als
zendelingen
in Efeze
en
omgeving
te
arbeiden,
en uit
te gaan
om het
evangelie
in
Klein-Azië
te
verkondigen.
De
geestelijke
belevenis
die deze
mannen
in staat
stelde
om als
arbeiders
in het
oogstveld
uit te
gaan,
ontvingen
zij
omdat
zij
nederig
waren en
bereid
waren om
iets aan
te
nemen.
Hun
voorbeeld
biedt de
christenen
een les
van
grote
waarde.
Velen
maken in
het
godsdienstige
leven
maar
weinig
vooruitgang,
omdat
zij te
ingenomen
zijn met
zichzelf
om de
plaats
van
leerlingen
in te
nemen.
Zij zijn
tevreden
met een
oppervlakkige
kennis
van Gods
Woord.
Zij
wensen
hun
geloof
of
gewoonten
niet te
veranderen,
en doen
dan ook
geen
pogingen
om meer
licht te
verkrijgen.
Indien
de
volgelingen
van
Christus
slechts
ernstige
zoekers
naar
wijsheid
waren,
zouden
ze
geleid
worden
in
kostelijke
gebieden
van
waarheid
die tot
nu toe
voor hen
geheel
onbekend
zijn.
Hij die
zich
geheel
aan God
wil
overgeven,
zal door
de
goddelijke
hand
worden
geleid.
Hij mag
misschien
onaanzienlijk
en
ogenschijnlijk
onbegaafd
zijn,
maar
indien
hij met
een
liefhebbend
hart vol
vertrouwen
iedere
aanwijzing
van Gods
wil
gehoorzaam
opvolgt,
zullen
zijn
krachten
gereinigd,
veredeld
en
gestaald
worden,
en
zullen
zijn
bekwaamheden
zich
vermeerderen.
Als hij
de
lessen
van
hemelse
wijsheid
waardeert,
zal hem
een
heilige
opdracht
worden
toevertrouwd.
Hij zal
in staat
gesteld
worden
zijn
leven
tot Gods
eer en
tot
zegen
van de
wereld
in te
zetten.
„Het
openen
van Uw
woorden
verspreidt
licht,
het
geeft de
onverstandigen
inzicht.”
(Ps.119:130)
Velen
zijn
heden
even
onbekend
met de
verrichtingen
van de
Heilige
Geest in
het hart
als die
gelovigen
te Efeze
waren.
Maar
geen
waarheid
is in
Gods
Woord
duidelijker
onderwezen
dan
deze.
Profeten
en
apostelen
hebben
zich met
dit
onderwerp
beziggehouden.
Christus
Zelf
vestigde
onze
aandacht
op de
wasdom
in de
plantenwereld
als een
illustratie
van de
werking
van Zijn
Geest
tot
instandhouding
van het
geestelijke
leven.
Het sap
van de
wijnstok,
dat
vanuit
de
wortel
opstijgt,
wordt
naar de
takken
verspreid,
zorgt
voor de
groei en
brengt
bloesem
en
vruchten
voort.
Zo
vervult
de
levengevende
kracht
van de
Heilige
Geest,
die van
de
Heiland
uitgaat,
de ziel,
vernieuwt
de
beweegredenen
en
neigingen,
brengt
zelfs de
gedachten
tot
onderworpenheid
aan Gods
wil, en
stelt de
ontvanger
in staat
om in de
vorm van
heilige
daden
kostelijke
vruchten
te
dragen.
De
Auteur
van dit
geestelijke
leven is
onzichtbaar,
en het
ligt
buiten
de macht
van de
menselijke
verbeeldingskracht
om
precies
te
verklaren
hoe dit
leven
wordt
meegedeeld
en
onderhouden.
De
werkingen
des
Geestes
zijn
echter
altijd
in
overeenstemming
met het
geschreven
Woord.
Zoals
het is
in de
wereld
der
natuur,
zo is
het ook
in de
geestelijke
wereld.
Het
natuurlijke
leven
wordt
van
ogenblik
tot
ogenblik
door
goddelijke
macht in
stand
gehouden.
Het
wordt
echter
niet
door een
rechtstreeks
wonder
onderhouden,
maar
door
gebruik
te maken
van de
zegeningen
die
binnen
ons
bereik
zijn
geplaatst.
Zo wordt
ook het
geestelijk
leven in
stand
gehouden
door het
gebruik
van die
middelen
die de
Voorzienigheid
heeft
verschaft.
Wanneer
de
volgelingen
van
Christus
willen
opgroeien
tot „de
mannelijke
rijpheid,
de maat
van de
wasdom
der
volheid
van
Christus"
(Ef.4:13),
moet hij
van het
brood
des
levens
eten en
van het
water
des
heils
drinken.
Hij moet
waken en
bidden
en
werken,
in alle
dingen
aandacht
schenkend
aan de
onderwijzingen
van God
en Zijn
Woord.
Er ligt
voor ons
nog een
andere
les in
de
ervaring
van de
Joodse
bekeerlingen
besloten.
Toen zij
door
Johannes
werden
gedoopt,
hadden
zij geen
volledig
begrip
van de
zending
van
Jezus
als
degene
die de
zonde op
Zich
neemt.
Zij
zaten
nog vast
aan
ernstige
dwalingen.
Maar na
meer
licht
ontvangen
te
hebben,
namen
zij vol
blijdschap
Jezus
als hun
Verlosser
aan, en
toen zij
zover
waren,
kwam er
een
wijziging
in hun
verplichtingen.
Naarmate
hun
geloof
zuiverder
werd,
kwam er
in hun
leven
ook een
daarmee
overeenstemmende
verandering.
Ten
teken
van deze
verandering
en als
een
erkentenis
van hun
geloof
in
Christus,
werden
zij in
de naam
van
Jezus
herdoopt.
Naar
zijn
gewoonte
was
Paulus
zijn
werk te
Efeze
begonnen
met in
de
synagoge
van de
Joden te
prediken.
Hij
zette
zijn
arbeid
daar
gedurende
drie
maanden
voort,
“om hen
door
besprekingen
te
overtuigen
aangaande
het
Koninkrijk
Gods.”
In het
begin
viel hem
een
gunstige
ontvangst
ten
deel;
maar
zoals
ook in
andere
arbeidsvelden
ontmoette
hij
weldra
hevige
tegenstand.
“Sommigen
bleven
verhard
en
ongehoorzaam
en
bleven
ten
aanhoren
van de
menigte
kwaad
spreken
van de
weg".
Toen zij
volhardden
in hun
verwerping
van het
evangelie,
staakte
Paulus
zijn
prediking
in de
synagoge.
De Geest
van God
had met
en door
Paulus
in zijn
arbeid
voor
zijn
landgenoten
gewerkt.
Aan
allen
die
oprecht
verlangden
de
waarheid
te
kennen,
was
voldoende
bewijs
geboden
om hen
te
overtuigen.
Maar
velen
lieten
zich
door
vooroordeel
en
ongeloof
beheersen,
en
weigerden
voor het
meest
afdoende
bewijs
te
zwichten.
Vrezende
dat het
geloof
van de
bekeerden
door
voortgezette
omgang
met deze
tegenstanders
van de
waarheid
in
gevaar
zou
worden
gebracht,
scheidde
Paulus
zich van
hen af.
Hij
verzamelde
zijn
discipelen
tot een
aparte
groep,
terwijl
hij zijn
openlijke
besprekingen
in de
school
van
Tyrannus,
een
bekende
leraar,
voortzette.
Paulus
zag dat
“een
grote en
machtige
deur"
voor hem
was
geopend,
ofschoon
er “vele
tegenstanders"
waren.
(1 Cor.
16 :
9)
Efeze
was niet
alleen
de meest
luisterrijke,
maar ook
de meest
verdorven
stad van
Asia.
Bijgelovigheid
en
zinnelijk
genot
beheersten
haar
talrijke
bevolking.
In de
schaduw
van haar
tempels
vonden
misdadigers
van elk
allooi
bescherming,
en
gedijden
de meest
krenkende
ondeugden.
Efeze
was een
geliefd
middelpunt
voor de
Artemis-aanbidding.
De
vermaardheid
van de
luisterrijke
tempel
voor de
“Artemis
van de
Efeziërs",
strekte
zich uit
door
geheel
Asia en
de
wereld.
Zijn
weergaloze
pracht
maakte
deze
niet
alleen
tot de
trots
van de
stad,
maar van
de
gehele
natie.
Het
afgodsbeeld
dat zich
in de
tempel
bevond,
zou
volgens
overlevering
uit de
hemel
zijn
gevallen.
Het
droeg
symbolische
tekens
waaraan
grote
macht
werd
toegekend.
De
Efeziërs
hadden
boeken
geschreven,
waarin
de
betekenis
en het
gebruik
van deze
symbolen
werden
verklaard.
Onder
degenen
die deze
kostbare
boeken
nauwkeurig
hadden
bestudeerd,
waren
vele
tovenaars,
die een
machtige
invloed
op de
gemoederen
van de
bijgelovige
vereerders
van het
beeld in
de
tempel
uitoefenden.
Aan de
apostel
Paulus
werden
tijdens
zijn
arbeid
in Efeze
bijzondere
kentekenen
van
goddelijke
gunst
geschonken.
De
kracht
van God
vergezelde
zijn
streven
en velen
werden
van hun
lichaamskwalen
genezen.
“God
deed
buitengewone
krachten
door de
handen
van
Paulus,
zodat
ook
zweetdoeken
of
gordeldoeken
van zijn
lichaam
aan de
zieken
gebracht
werden
en hun
kwalen
van hen
weken en
de boze
geesten
uitvoeren".
Deze
openbaringen
van
bovennatuurlijke
macht
waren
van veel
meer
invloed
dan ooit
eerder
in Efeze
was
beleefd,
en waren
zodanig
van
aard,
dat zij
niet
door een
bedreven
goochelaar
of door
de
bezweringen
van een
tovenaar
konden
worden
nagebootst.
Toen
deze
wonderen
in de
naam van
Jezus
van
Nazareth
werden
verricht,
had het
volk de
gelegenheid
om te
zien dat
de God
des
hemels
machtiger
was dan
de
tovenaars
die de
godin
Artemis
vereerden.
Voor de
ogen van
de
afgodendienaars
verhoogde
de Here
op deze
wijze
Zijn
dienaars
onmetelijk
boven de
machtigste
en de
populairste
tovenaars.
Doch
Hij, aan
wie alle
boze
geesten
onderworpen
zijn, en
die Zijn
dienaren
macht
over hen
gegeven
had,
maakte
Zich op
om nog
grotere
schande
en
vernedering
over hen
te
brengen,
die Zijn
heilige
naam
verachtten
en
onteerden.
Toverij
was door
de
Mozaïsche
wet op
straffe
des
doods
verboden.
Toch
werd ze
van tijd
tot tijd
heimelijk
door
afvallige
Joden
bedreven.
Ten
tijde
van
Paulus'
bezoek
aan
Efeze
waren er
in de
stad
“rondreizende
Joodse
geestenbezweerders".
Toen zij
de
wonderen
zagen
die
Paulus
deed,
waagden"
zij “het
over
hen, die
zulke
boze
geesten
hadden,
de naam
van de
Here
Jezus te
noemen".
“Zeven
zonen
van een
zekere
Sceva,
een
Joodse
overpriester",
trachtten
zulks te
doen.
Toen zij
een man
ontmoetten
die van
een boze
geest
was
bezeten,
zeiden
zij tot
hem: “Ik
bezweer
u bij de
Jezus,
die
Paulus
predikt".
Maar “de
boze
geest
antwoordde
en zeide
tot hen:
Jezus
ken ik
en van
Paulus
weet ik,
maar wie
zijt
gij? En
de mens,
in wie
de boze
geest
was,
sprong
op hen
af,
overweldigde
hen
tezamen
en bleek
zoveel
sterker
dan zij,
dat zij
zonder
kleren
en
gewond
uit dat
huis
moesten
vluchten".
Zo werd
een
onmiskenbaar
bewijs
gegeven
van de
heiligheid
van de
naam van
Christus
en van
het
gevaar
dat
diegenen
lopen
die deze
naam
aanroepen
zonder
in de
goddelijkheid
van de
zending
van de
Heiland
te
geloven.
“Vrees
overviel
hen
allen,
en de
naam van
de Here
Jezus
werd
grootgemaakt".
Feiten
die
tevoren
verborgen
waren
gebleven,
werden
nu aan
het
licht
gebracht.
Enige
gelovigen
hadden,
toen zij
het
christendom
aanvaardden,
hun
bijgelovigheid
niet
geheel
laten
varen.
Tot op
zekere
hoogte
hadden
zij de
uitoefening
van
toverij
voortgezet.
Nu, van
hun
dwaling
overtuigd,
“kwamen
velen
van hen,
die
gelovig
geworden
waren,
hun
schuld
belijden
en
uitspreken
wat zij
bedreven
hadden".
Zelfs op
enige
tovenaars
had het
goede
werk
zijn
invloed
uitgeoefend.
“Enigen
van
degenen,
die
toverkunsten
hadden
uitgeoefend,
brachten
hun
boeken
bijeen
en
verbrandden
ze ten
aanschouwen
van
allen.
En men
berekende
de
waarde
ervan en
stelde
die vast
op
vijftigduizend
zilverstukken.
Zo wies
het
woord
des
Heren
krachtig
en het
werd
sterker".
Door het
verbranden
van hun
toverboeken
lieten
de
bekeerden
van
Efeze
zien dat
zij de
dingen
waarin
ze eens
genoegen
hadden
gevonden,
nu
verafschuwden.
Vooral
door hun
toverkunst
hadden
zij God
gekrenkt
en hun
zielen
in
gevaar
gebracht.
Juist
tegen
deze
toverij
uitten
zij nu
zo'n
verontwaardiging.
En zo
gaven
zij
blijk
van een
oprechte
bekering.
Deze
boeken
over
waarzeggerij
bevatten
regels
over het
contact
met boze
geesten.
Het
waren
voorschriften
tot
aanbidding
van
satan, —
aanwijzingen
om zijn
hulp te
verzoeken
en
informatie
van hem
los te
krijgen.
Door
deze
boeken
te
behouden,
zouden
de
discipelen
zichzelf
in
verzoeking
hebben
gebracht.
Door ze
te
verkopen,
zouden
ze
verzoekingen
op de
weg van
anderen
hebben
geplaatst.
Zij
hadden
het rijk
der
duisternis
verworpen
en
schuwden
geen
offer om
de macht
daarvan
teniet
te doen.
Zodoende
triomfeerde
de
waarheid
over de
vooroordelen
van de
mensen
en over
hun
liefde
tot het
geld.
Door
deze
openbaring
van de
macht
van
Christus
werd een
machtige
overwinning
voor het
christendom
behaald
middenin
het
bolwerk
van
bijgeloof.
De
invloed
van wat
had
plaatsgehad
was van
verdergaande
strekking
dan
Paulus
zich
zelfs
maar kon
indenken.
Van
Efeze
uit werd
het
nieuws
wijd
verspreid
en de
zaak van
Christus
werd
daardoor
sterk
bevorderd.
Lang
nadat de
apostel
zijn
loop had
beëindigd,
leefden
deze
gebeurtenissen
in de
herinnering
van de
mensen
voort en
waren ze
het
middel
om
zielen
tot het
evangelie
te
bekeren.
Graag
veronderstelt
men dat
het
heidense
bijgeloof
plaats
heeft
gemaakt
voor de
beschaving
van de
twintigste
eeuw.
Maar het
Woord
van God
en het
afschrikwekkend
bewijs
der
feiten
getuigen
ervan
dat
tovenarij
in deze
eeuw
even
zeker
wordt
bedreven
als in
de tijd
der
magiërs
van
weleer.
De oude
methode
van
magie is
in wezen
hetzelfde
als wat
heden
bekendstaat
als
modern
spiritualisme.
Satan
vindt
toegang
tot de
gemoederen
van
duizenden
door
zichzelf
voor te
stellen
onder de
gedaante
van
overleden
vrienden.
De
Schrift
verklaart
dat “de
doden
niets
weten.”
(Pred.9:5)
Hun
gedachten,
hun
liefde,
hun haat
zijn
vergaan.
De doden
onderhouden
geen
verbinding
met de
levenden.
Doch
zijn
sluwheid
van
weleer
getrouw,
wendt
satan
deze
misleiding
aan om
de
heerschappij
over de
gemoederen
te
verkrijgen.
Door
middel
van
spiritualisme
onderhouden
vele
zieken,
bedroefden
en
nieuwsgierigen
gemeenschap
met boze
geesten.
Allen
die zich
hieraan
wagen,
bevinden
zich op
gevaarlijk
terrein.
Het
woord
der
waarheid
zegt hoe
God hen
beschouwt.
In oude
tijden
heeft
Hij een
streng
oordeel
uitgesproken
over een
koning
die tot
een
heidens
orakel
om raad
had
gezonden:
„Is er
dan geen
God in
Israël,
dat gij
Baal-Zebub,
de god
van
Ekron,
gaat
raadplegen?
Daarom,
zo zegt
de Here:
Van het
bed
waarop
gij zijt
komen te
liggen,
zult gij
niet
afkomen,
maar gij
zult
voorzeker
sterven.”
(2
Kon.1:3,4)
De
tovenaars
uit
heidense
tijden
hebben
hun
tegenhangers
in de
spiritualistische
media,
de
helderzienden
en de
waarzeggers
van
vandaag.
De
geheimzinnige
stemmen
die te
Endor en
Efeze
spraken,
verleiden
de
mensenkinderen
nog
steeds
door hun
leugenachtige
woorden.
Wanneer
de
sluier
voor
onze
ogen zou
worden
opgelicht,
zouden
we boze
engelen
waarnemen,
die al
hun
listen
aanwenden
om te
misleiden
en de
verderven.
Overal
waar
geprobeerd
wordt om
de
mensen
God te
doen
vergeten,
oefent
satan
zijn
betoverende
macht
uit.
Wanneer
mensen
zich
onder
zijn
invloed
stellen,
wordt
hun
geest
verward
en hun
ziel
verontreinigd.
De
vermaning
van de
apostel
aan de
gemeente
van
Efeze
moet
heden
door het
volk van
God ter
harte
worden
genomen:
„Neemt
geen
deel aan
de
onvruchtbare
werken
der
duisternis,
maar
ontmaskert
ze
veeleer.”
(Ef.5:11)
("Van
Jeruzalem
tot
Rome" -
E.G.White)