Dit
hoofdstuk
13
gebaseerd
op Hand,
17:11-34
Te Berea
trof
Paulus
Joden
aan die
bereid
waren de
door hem
onderwezen
waarheden
nauwkeurig
te
onderzoeken.
De
beschrijving
van
Lucas
zegt van
hen:
“Dezen
onderscheidden
zich
gunstig
van die
te
Thessaionica,
daar zij
het
woord
met alle
bereidwilligheid
aannamen
en
dagelijks
de
Schriften
nagingen,
of deze
dingen
zo
waren.
Velen
dan van
hen
kwamen
tot het
geloof,
en van
de
aanzienlijke
Griekse
vrouwen
en
mannen
niet
weinigen".
De
mensen
in Berea
waren
niet
door
vooroordeel
bevangen.
Zij
waren
bereid
de
betrouwbaarheid
van de
door de
apostelen
gepredikte
leerstellingen
na te
gaan.
Zij
onderzochten
de
Schriften
niet uit
nieuwsgierigheid,
maar
opdat
zij
zouden
leren
wat over
de
beloofde
Messias
was
geschreven.
Dagelijks
onderzochten
zij de
Heilige
Schriften,
en
wanneer
zij
schriftgedeelte
met
schriftgedeelte
vergeleken,
stonden
hemelse
engelen
hen
terzijde,
die hun
verstand
verlichtten
en hun
harten
ontvankelijk
maakten.
Overal
waar de
waarheden
van het
evangelie
worden
verkondigd,
worden
zij die
oprecht
verlangen
het
goede te
doen,
ertoe
gebracht
ijverig
de
Schriften
te
onderzoeken.
Indien
tijdens
de
eindgebeurtenissen
van deze
wereldgeschiedenis
degenen
aan wie
beproefde
waarheden
zijn
verkondigd,
het
voorbeeld
van de
gelovigen
in Berea
zouden
volgen
door
dagelijks
de
Schriften
te
onderzoeken
en de
hun
gebrachte
boodschappen
met Gods
Woord te
vergelijken,
dan zou
er nu
een
groot
aantal
getrouw
de
voorschriften
van Gods
wet
nakomen,
wat nu
maar
betrekkelijk
weinigen
doen.
Doch
wanneer
niet-geliefde
bijbelse
waarheden
naar
voren
worden
gebracht,
weigeren
velen
dit
onderzoek.
Ofschoon
zij niet
in staat
zijn de
duidelijke
schriftuurlijke
leerstellingen
te
weerleggen,
tonen
zij toch
de
grootst
mogelijke
tegenzin
om het
gegeven
bewijsmateriaal
te
bestuderen.
Sommigen
matigen
het zich
aan te
beweren
dat,
zelfs
wanneer
deze
leringen
inderdaad
waar
zijn,
het er
weinig
toe doet
of zij
het
nieuwe
licht
aannemen
of niet.
Zij
blijven
aangename
verdichtselen
aanhangen,
die door
de
vijand
worden
gebruikt
om
zielen
in het
verderf
te
storten.
Zo wordt
hun
geest
door
dwaling
verblind
en
worden
zij van
de hemel
gescheiden.
Allen
zullen
geoordeeld
worden
naar het
licht
dat hun
werd
geschonken.
De Here
zendt
Zijn
boden
uit met
een
heilsboodschap
en Hij
zal de
hoorders
verantwoordelijk
stellen
voor de
wijze
waarop
zij naar
de
woorden
van deze
dienaren
hebben
gehandeld.
Allen
die in
oprechtheid
naar de
waarheid
zoeken,
zullen
bij het
licht
van Gods
Woord
een
nauwkeurig
onderzoek
instellen
naar de
hun
verkondigde
leerstellingen.
De
ongelovige
Joden te
Thessalonica,
die met
naijver
en haat
jegens
de
apostelen
waren
vervuld,
en die
er geen
genoegen
mee
namen
dat ze
hen uit
hun stad
hadden
verdreven,
volgden
hen naar
Berea en
deden
daar de
geprikkelde
hartstochten
van de
volksmassa
tegen
hen
ontbranden.
Omdat
zij
dezelfde
gewelddaden
vreesden
die men
te
Thessalonica
tegen
Paulus
aanwendde
toen hij
aldaar
verblijf
hield,
zonden
de
broeders
hem,
vergezeld
van
enige
inwoners
van
Berea
die kort
geleden
het
geloof
hadden
aanvaard,
naar
Athene.
Zo
werden
de
leraars
der
waarheid
van stad
tot stad
vervolgd.
De
vijanden
van
Christus
konden
de
voortgang
van het
evangelie
niet
beletten,
maar zij
slaagden
erin het
werk van
de
apostelen
buitengewoon
moeilijk
te
maken.
Doch
ondanks
tegenstand
en
strijd
rukte
Paulus
vastberaden
voorwaarts,
vast
besloten
om het
voornemen
Gods ten
uitvoer
te
brengen,
zoals
hem dit
in het
visioen
te
Jeruzalem
was
geopenbaard:
„Ik zal
u
uitzenden,
ver weg,
naar de
heidenen.”
(Hand.22:21)
Paulus'
haastige
vertrek
uit
Berea
beroofde
hem van
de
gelegenheid
waarop
hij had
gehoopt,
om de
broeders
in
Thessalonica
te
bezoeken.
Bij zijn
aankomst
in
Athene
zond de
apostel
de
broeders
uit
Berea
terug
met de
boodschap
aan
Silas en
Timotheüs
om zo
spoedig
mogelijk
bij hem
te
komen.
Timotheüs
was vóór
Paulus'
vertrek
naar
Berea
gekomen
en was
met
Silas
daar
gebleven
om het
werk,
dat zo
goed was
begonnen,
voort te
zetten
en de
pasbekeerden
in de
grondbeginselen
van het
geloot
te
onderrichten.
Athene
was de
hoofdstad
van het
heidendom.
Paulus
trof
hier
niet,
zoals in
Lystra,
een
onontwikkelde,
lichtgelovige
bevolking
aan,
maar
mensen,
vermaard
om hun
intelligentie
en
beschaving.
Overal
zag men
standbeelden
van hun
goden en
van door
hen
vereerde
helden
uit de
geschiedenis
en de
poëzie,
terwijl
prachtige
bouw- en
schilderkunst
de
nationale
roem en
de
algemene
verering
van
heidense
afgoden
weergaven.
De
zinnen
van het
volk
waren
door de
schoonheid
en de
praal
van de
kunst
verrukt.
De
heilige
plaatsen
en
tempels
waaraan
onnoemelijke
kosten
waren
besteed,
verhieven
overal
hun
massieve
vormen.
Roemrijke
wapenfeiten
en daden
van
vermaarde
mannen
werden
door
beeldhouwwerk,
altaren
en
gedenkplaten
in
gedachtenis
gehouden.
Dit
alles
maakte
Athene
tot een
geweldig
kunstmuseum.
Toen
Paulus
de
schoonheid
en
grootsheid
rondom
zich in
ogenschouw
nam. en
toen hij
zag dat
de
gehele
stad aan
afgodendienst
was
overgeleverd,
vloeide
zijn
geest
over van
naijver
voor
God, die
hij aan
alle
zijden
zag
onteerd.
Zijn
hart
werd met
medelijden
vervuld
voor de
Atheners,
die
niettegenstaande
hun
verstandelijke
ontwikkeling,
onbekend
waren
met de
ware
God.
De
apostel
liet
zich
door
hetgeen
hij in
dit
centrum
van
wetenschap
zag niet
om de
tuin
leiden.
Zijn
geest
was zo
ontvankelijk
voor de
bekoring
van de
hemelse
dingen,
dat de
vreugde
en de
heerlijkheid
van de
rijkdommen
die
nooit
zullen
vergaan,
de glans
en de
praal
die hem
omringden
in zijn
ogen
waardeloos
maakten.
Toen hij
de glans
van
Athene
zag,
werd hij
zich van
de macht
bewust
die deze
over de
beminnaars
van
kunst en
wetenschap
bezat,
en hij
werd
diep
doordrongen
van de
belangrijkheid
van het
werk dat
hem
wachtte.
In deze
grote
stad
waar God
niet
werd
aanbeden,
voelde
Paulus
zich
terneergedrukt
door een
gevoel
van
eenzaamheid.
Hij
verlangde
naar het
medeleven
en de
hulp van
zijn
medearbeiders.
Voor
zover
het
menselijke
vriendschap
betrof,
voelde
hij zich
geheel
verlaten.
In zijn
brief
aan de
Thessalonicenzen
geeft
hij zijn
gevoelens
weer met
de
woorden:
“alleen
te
Athene."
(1
Thess.3:1)
Klaarblijkelijk
deden
zich aan
Paulus
onoverkomelijke
moeilijkheden
voor,
die het
hem
onmogelijk
maakten
om de
harten
der
mensen
te
bereiken.
Terwijl
Paulus
op Silas
en
Timotheüs
wachtte,
liet hij
zijn
tijd
niet
ongebruikt
voorbijgaan.
„Hij
hield…...
in de
synagoge
samensprekingen
met de
Joden en
met hen,
die God
vereerden,
en op de
markt
dagelijks
met hen,
die hij
er
aantrof.”
Maar
zijn
voornaamste
werk in
Athene
was het
uitdragen
van de
heilstijding
aan hen
die van
God en
Zijn
voornemen
ten
opzichte
van het
gevallen
mensdom
geen
helder
begrip
hadden.
Spoedig
zou de
apostel
het
heidendom
in zijn
meest
scherpzinnige,
bekorende
vorm
ontmoeten.
Het
duurde
niet
lang of
de
geleerde
mannen
in
Athene
vernamen
de
aanwezigheid
van een
vreemde
leraar
In hun
stad,
die het
volk
nieuwe
en
vreemde
leerstellingen
verkondigde.
Enigen
van deze
mannen
zochten
Paulus
op en
knoopten
een
gesprek
met hem
aan.
Spoedig
verzamelde
zich een
menigte
luisteraars
om hen
heen.
Sommigen
durfden
de
apostelen
belachelijk
te maken
als
iemand
die
zowel
maatschappelijk
als
intellectueel
ver
beneden
hen
stond.
Zij
zeiden
spottend
onder
elkaar:
„Wat zou
die
betweter
willen
beweren?"
Anderen
zeiden:
„HIJ
schijnt
een
verkondiger
van
vreemde
goden te
zijn;
want hij
bracht
het
evangelie
van
Jezus en
van de
opstanding.”
Onder
degenen
die
Paulus
op de
marktplaats
ontmoetten,
waren
„enigen
van de
Epicureïsche
en
Stoïcijnse
wijsgeren",
maar
zij, en
alle
anderen
die met
hem in
contact
kwamen,
werden
spoedig
gewaar
dat hij
beschikte
over een
schat
van
kennis
die nog
groter
was dan
de
hunne.
Zijn
geestvermogen
dwong de
geleerden
eerbied
af,
terwijl
zijn
ernstige,
logische
redenering
en de
macht
van zijn
welsprekendheid
de
aandacht
van alle
toehoorders
in
beslag
nam.
Zijn
hoorders
begrepen
dat zij
niet met
een
beginneling
te doen
hadden,
maar dat
hij in
staat
was alle
klassen
der
maatschappij
met
overtuigende
bewijsgronden,
tot
staving
van de
leerstellingen
die hij
onderwees,
tegemoet
te
treden.
Zo stond
de
apostel
daar
onverschrokken
en hij
bestreed
zijn
tegenstanders
op hun
eigen
gebied,
doordat
hij
logica
tegenover
logica,
filosofie
tegenover
filosofie
en
welsprekendheid
tegenover
welsprekendheid
stelde.
Zijn
heidense
tegenstanders
richtten
zijn
aandacht
op het
lot van
Socrates,
die men
ter dood
had
veroordeeld
omdat
hij een
verkondiger
van
vreemde
goden
was. Zij
gaven
Paulus
de raad
niet op
gelijke
wijze
zijn
leven in
gevaar
te
brengen.
Maar de
redevoering
van de
apostel
boeide
de
aandacht
van het
volk, en
zijn
ongekunstelde
wiize
van
spreken
dwong
hun
eerbied
en
bewondering
af. Hij
liet
zich
noch
door de
geleerdheid
van de
filosofen,
noch
door hun
ironie
tot
zwijgen
brengen.
En daar
zij
ervan
overtuigd
waren
dat hij
besloten
had zijn
roeping
onder
hen te
vervullen
en hun
tot elke
prijs
zijn
verhaal
te
vertellen,
besloten
ze hem
een
vrijwillig
gehoor
te
verlenen.
Daarom
leidden
zij hem
naar de
Areopagus.
In
geheel
Athene
was dit
een van
de
heiligste
plaatsen,
waar de
religieuze
overpeinzingen
en de
historische
tradities
zozeer
in acht
werden
genomen
dat ze
de
mensen
tot een
bijgelovige
verering
brachten,
die voor
sommigen
vreesaanjagend
was.
Hier ter
plaatse
werden
zaken
die met
de
religie
in
verband
stonden,
nauwkeurig
overwogen
door
mannen
die als
rechters
optraden
om in
alle
meer
belangrijke
aangelegenheden,
zowel op
zedelijk
als op
burgerlijk
terrein,
de
definitieve
beslissing
uit te
spreken.
Hier,
ver van
het
rumoer
en het
verkeer
op de
weg en
van het
tumult
van
verwarde
besprekingen,
kon de
apostel
zonder
onderbreking
worden
beluisterd.
Om hem
heen
verzamelden
zich
dichters,
kunstenaars
en
filosofen,
— de
studenten
en
wijsgeren
van
Athene,
die hem
het
volgende
vroegen:
”Zouden
wij ook
mogen
vernemen,
wat dit
voor een
nieuwe
leer is,
waarvan
gij
spreekt?
Want gij
brengt
ons
enige
vreemde
dingen
ten
gehore;
wij
wensten
dan wel
te
weten,
wat dit
zeggen
wil".
In dit
ogenblik
van
grote
verantwoordelijkheid
was de
apostel
rustig
en
bewees
Mij zijn
tegenwoordigheid
van
geest.
De last
van een
belangrijke
boodschap
drukte
hem op
Het
hart, en
de
woorden
die hem
over de
lippen
kwamen,
overtuigden
zijn
toehoorders
ervan
dat hij
geen
ijdele
prater
was.
“Mannen
van
Athene",
zei hij,
“ik zie
voor
mijn
ogen.
dat gij
in elk
opzicht
buitengewoon
ontzag
voor
godheden
hebt;
want
toen ik
door uw
stad
liep en
de
voorwerpen
uwer
verering
aanschouwde,
heb ik
ook een
altaar
gevonden
met het
opschrift:
Aan een
onbekende
god. Wat
gij dan,
zonder
het te
kennen,
vereert,
dat
verkondig
ik u".
Met al
hun
verstand
en
algemene
ontwikkeling
kenden
ze niet
de God
die het
heelal
had
geschapen.
Toch
waren er
onder
hen die
naar
meer
licht
verlangden.
Zij
trachtten
de
Oneindige
te
bereiken.
Met de
hand
wijzend
op de
met
afgoden
overladen
tempel,
stortte
Paulus
zijn
bezwaard
gemoed
uit, en
belichtte
hij de
dwaalbegrippen
van de
godsdienst
der
Atheners.
De
verstandigsten
onder
zijn
toehoorders
verbaasden
zich
toen zij
zijn
bewijsvoering
aanhoorden.
Hij Het
uitkomen
dat hij
met hun
kunstwerken,
hun
literatuur
en hun
godsdienst
bekend
was. Op
hun
beeldhouwwerken
en
afgoden
wijzend,
verklaarde
hij dat
God niet
door
vormen
van
menselijk
maaksel
kan
worden
uitgebeeld.
Deze met
de
beitel
bewerkte
beelden
konden
in de
verste
verte
niet de
heerlijkheid
van
Jehova
uitbeelden.
Hij
maakte
er hen
opmerkzaam
op dat
deze
beelden
levenloos
waren,
en door
menselijke
kracht
werden
beheerst
en
zich
slechts
bewogen
wanneer
mensenhanden
hen in
beweging
brachten.
Daarom
stonden
degenen
die deze
beelden
aanbaden
in elk
opzicht
boven
hetgeen
zij
dienden.
Paulus
hief de
geest
van
zijn
afgodische
toehoorders
uit
boven
de
grenzen
van hun
valse
godsdienst
naar een
waar
begrip
omtrent
de
godheid
die
zij de
„Onbekende
God"
hadden
genoemd.
Dit
Wezen
dat hij
hun nu
bekendmaakte,
was van
mensen
onafhankelijk
en had
uit
mensenhanden
niets
nodig
om Zijn
macht
en
heerlijkheid
te
vermeerderen.
Het volk
werd
meegesleept
door
bewondering
voor
Paulus'
ernstige
en
logische
toespraak
over de
eigenschappen
van de
ware
God, —
van Zijn
scheppende
macht en
van het
bestaan
van Zijn
allesbeheersende
voorzienigheid.
De
apostel
verklaarde
met
ernstige
en
innige
overtuiging:
“De God,
die de
wereld
gemaakt
heeft en
al wat
daarin
is, die
een Heer
is van
hemel en
aarde,
woont
niet in
tempels
met
handen
gemaakt,
en laat
Zich ook
niet
door
mensenhanden
dienen,
alsof
Hij nog
iets
nodig
had,
daar Hij
Zelf aan
allen
leven en
adem en
alles
geeft".
De
hemelen
zijn
niet
groot
genoeg
om God
te
kunnen
bevatten,
hoeveel
minder
dan de
tempels,
door
mensenhanden
gemaakt!
In die
tijd van
klassenstelsel,
toen de
rechten
van de
mens
dikwijls
met
voeten
werden
getreden,
zette
Paulus
de grote
waarheid
van de
menselijke
broederschap
uiteen,
en
verklaarde
hij dat
God “uit
één
enkele
het
gehele
menselijke
geslacht
gemaakt
heeft om
op de
ganse
oppervlakte
der
aarde te
wonen.”
In Gods
ogen
zijn
allen
gelijk.
Ieder
menselijk
wezen is
aan de
Schepper
de
hoogste
onderdanigheid
verschuldigd.
Toen
toonde
de
apostel
hun aan
hoe Gods
genaderijke
en
erbarmingsvolle
voornemen
als een
gouden
draad
loopt
door al
Zijn
handelingen
met de
mens.
“Hij
heeft de
hun
toegemeten
tijden
en de
grenzen
van hun
woonplaatsen
bepaald,
opdat
zij God
zouden
zoeken,
of zij
Hem al
tastende
vinden
mochten,
hoewel
Hij niet
ver is
van een
ieder
van
ons".
Terwijl
Paulus
op de
edelmoedige
vertegenwoordigers
der
mensheid
rondom
zich
wees,
beschreef
hij hun
met
woorden,
ontleend
aan één
van hun
eigen
dichters,
de
oneindige
God als
een
Vader,
wiens
kinderen
zij
waren,
„In Hem
leven
wij,
bewegen
wij ons
en zijn
wij,
gelijk
ook
enigen
van uw
dichters
hebben
gezegd:
Want wij
zijn ook
van Zijn
geslacht.
Daar wij
dan van
Gods
geslacht
zijn,
moeten
wij niet
menen,
dat de
godheid
gelijk
is aan
goud of
zilver
of steen
door
menselijke
kunstvaardigheid
gesneden
of
bedacht.”
“God dan
verkondigt,
met
voorbijzien
van de
tijden
der
onwetendheid,
heden
aan de
mensen,
dat zij
allen
overal
tot
bekering
moeten
komen".
In de
duistere
eeuwen
die aan
Christus'
komst
waren
voorafgegaan,
had de
eeuwige
Bestuurder
de
afgodendienst
van de
heidenen
door de
vingers
gezien.
Maar nu
had Hij
de
mensen
door
Zijn
Zoon het
licht
der
waarheid
gezonden.
En Hij
verwachtte
van
allen
berouw
tot
zaligheid,
niet
slechts
van de
armen en
nederigen,
maar ook
van de
hoogmoedige
wijsgeren
en de
vorsten
der
aarde.
“Omdat
Hij een
dag
heeft
bepaald,
waarop
Hij de
aardbodem
rechtvaardig
zal
oordelen
door een
Man, die
Hij
aangewezen
heeft,
waarvan
Hij voor
allen
het
bewijs
geleverd
heeft
door Hem
uit de
doden op
te
wekken".
Toen
Paulus
van de
opstanding
der
doden
sprak,
“spotten
sommigen,
maar
anderen
zeiden:
Wij
zullen u
hierover
nog wel
eens
horen.”
Zo werd
het werk
van de
apostel
te
Athene,
het
middelpunt
van
heidense
wetenschap,
besloten.
De
Atheners
bleven
in hun
afgodendienst
volharden
en
keerden
zich van
het
licht
van de
ware
godsdienst
af.
Wanneer
mensen
met hun
eigen
verworvenheden
volkomen
tevreden
zijn,
valt er
niet
veel van
hen te
verwachten.
Ofschoon
de
Atheners
om hun
geleerdheid
en
beschaving
vermaard
waren,
werden
zij
steeds
meer
verdorven,
en
stelden
zij zich
steeds
meer
tevreden
met de
onduidelijke
mysteries
van de
afgodendienst.
Onder
hen die
naar de
woorden
van
Paulus
hadden
geluisterd,
waren er
enige
die zich
door de
hun
verkondigde
waarheden
hadden
laten
overtuigen.
Maar zij
wilden
zich
niet
verootmoedigen
om tot
erkenning
van God
te komen
en het
verlossingsplan
te
aanvaarden.
Geen
overtuigende
woorden,
geen
krachtig
argument
kan de
zondaar
bekeren.
Alleen
de
kracht
van God
kan de
waarheid
in het
hart
ingang
doen
winden.
Wie zich
halsstarrig
van deze
kracht
afwendt,
kan niet
worden
bereikt.
De
Grieken
zochten
naar
wijsheid,
doch de
boodschap
van het
kruis
was voor
hen een
dwaasheid,
omdat
zij hun
eigen
wijsheid
hoger
achtten
dan de
wijsheid
die van
boven
Komt.
De reden
waarom
de
evangelieboodschap
onder de
Atheners
betrekkelijk
weinig
succes
oogstte,
moet
worden
gezocht
in hun
geestelijke
hoogmoed
en hun
menselijke
wijsheid.
De
wereldwijze
mensen
die als
arme,
verloren
zondaars
tot
Christus
komen,
zullen
wijs
worden
tot
zaligheid.
Maar zij
die
komen
als
voortreffelijke
mensen,
en die
zich op
eigen
wijsheid
beroemen,
zullen
het
licht en
de
kennis
die Hij
alleen
kan
geven,
niet
ontvangen.
Op deze
wijze
trad
Paulus
het
heidendom
van zijn
tijd
tegemoet.
Zijn
werk te
Athene
was toch
niet
helemaal
tevergeefs.
Dionysius,
een van
de
vooraanstaande
burgers,
en enige
anderen
aanvaardden
de
evangelieboodschap
en
sloten
zich in
volle
oprechtheid
bij de
gelovigen
aan. De
Heilige
Geest
schonk
ons deze
kijk op
het
leven
van de
Atheners,
die met
al hun
wetenschap,
beschaving
en kunst
in de
zonden
waren
verzonken,
en laat
ons zien
hoe God
door
Zijn
dienaar
de
afgoderij
en de
zonden
van een
hovaardig,
zelfgenoegzaam
volk
berispt.
De
woorden
van de
apostel
en de
beschrijving
van zijn
opvattingen
en
omgang,
zoals
deze
door de
pen der
inspiratie
werden
beschreven,
zouden
voor
alle
komende
geslachten
bewaard
blijven
en
getuigenis
afleggen
van zijn
onwankelbaar
vertrouwen,
zijn
moed in
eenzaamheid
en
tegenspoed,
en van
de
overwinning
die hij
voor het
christendom
behaalde
te
midden
van het
heidendom.
Paulus'
woorden
bevatten
een
schat
van
wetenswaardigheden
voor de
gemeente.
Hij
bevond
zich in
een
positie
waarin
hij
licht
iets had
kunnen
zeggen
wat zijn
toehoorders
verbitterd
had
gemaakt
en
waarmee
hij
zichzelf
in
moeilijkheden
zou
hebben
kunnen
brengen.
Was zijn
redevoering
een
directe
aanval
op hun
afgoden
en op de
voorname
mannen
van de
stad
geweest,
dan had
hij het
gevaar
gelopen
hetzelfde
lot te
moeten
ondergaan
als
Socrates.
Maar met
een tact
die aan
eeuwige
liefde
was
ontsproten,
leidde
hij met
omzichtigheid
hun
gedachten
van de
heidense
goden af
door aan
hen de
ware God
te
openbaren,
die aan
hen
onbekend
was.
Heden
ten dage
moeten
de
waarheden
van de
Schrift
aan de
groten
der
aarde
worden
voorgelegd,
zodat
zij
tussen
gehoorzaamheid
aan Gods
wet en
onderworpenheid
aan de
vorst
der
duisternis
kunnen
kiezen.
God
houdt
hun
eeuwige
waarheden
voor, —
waarheden
die hen
wijs
kunnen
maken
tot
zaligheid,
maar Hij
dwingt
ze er
niet toe
deze aan
te
nemen.
Wanneer
zij er
zich van
afwenden,
laat Hij
hen over
aan
zichzelf
om zich
met de
vruchten
van hun
eigen
werken
te
verzadigen.
“Want
het
woord
des
kruises
is wel
voor
hen, die
verloren
gaan,
een
dwaasheid,
maar
voor
ons, die
behouden
worden,
is het
een
kracht
Gods.
Want er
staat
geschreven:
Verderven
zal Ik
de
wijsheid
der
wijzen,
en het
verstand
der
verstandigen
zal Ik
verdoen".
“Wat
voor de
wereld
zwak is,
heeft
God
uitverkoren
om wat
sterk is
te
beschamen;
en wat
voor de
wereld
onaanzienlijk
en
veracht
is,
heeft
God
uitverkoren,
dat, wat
niets
is, om
aan
hetgeen
wél iets
is, zijn
kracht
te
ontnemen.”
(1
Cor.1:18,19,27,28)
Vele
vooraanstaande
geestelijken
en
staatslieden,
de
voortreffelijke
mannen
der
wereld,
zullen
zich in
deze
laatste
dagen
van het
licht
afwenden,
omdat de
wijsheid
der
wereld
God niet
erkent.
Toch
moeten
Gods
dienaren
iedere
gelegenheid
waarnemen
om de
waarheid
aan deze
mensen
mee te
delen.
Sommigen
zullen
hun
onwetendheid
met de
dingen
van God
erkennen
en als
deemoedige
leerlingen
hun
plaats
innemen
aan de
voeten
van
Jezus,
hun
Meester-Leraar.
Bij
iedere
poging
om de
hogere
standen
te
bereiken
heeft
Gods
arbeider
een
sterk
geloof
nodig.
De
omstandigheden
mogen
onaanlokkelijk
schijnen,
maar in
de
donkerste
ure
schijnt
het
licht
van
boven.
De
kracht
van hen
die God
liefhebben
en
dienen,
zal van
dag tot
dag
vernieuwd
worden.
Het
begrip
van de
Oneindige
is hun
ten
dienste
gesteld,
zodat
zij bij
het
volbrengen
van Gods
raadsbesluiten
niet
behoeven
te
wanhopen.
Laten de
arbeiders
in hun
aanvankelijke
vertrouwen
standvastig
blijven
tot het
einde
toe en
eraan
denken
dat het
licht
van Gods
waarheid
moet
schijnen
midden
in onze
in
duisternis
gehulde
wereld.
In
verbondenheid
aan de
dienst
van God
mag er
geen
moedeloosheid
heersen.
Het
geloof
van de
toegewijde
arbeider
moet bij
iedere
beproeving
die hij
ontmoet,
standhouden.
God is
bij
machte
en
gewillig
Zijn
dienaren
alle
kracht
te
verlenen
die zij
nodig
hebben,
en hen
de
wijsheid
te geven
die zij
in
verschillende
omstandigheden
nodig
hebben.
Hij wil
meer dan
de
hoogste
verwachtingen
van hen
die hun
vertrouwen
in Hem
stellen,
vervullen.
("Van
Jeruzalem
tot
Rome" -
E.G.White)