You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
Berea en Athene  (23)

 

Dit hoofdstuk 13 gebaseerd op Hand, 17:11-34

 

Te Berea trof Paulus Joden aan die bereid waren de door hem onder­wezen waarheden nauwkeurig te onderzoeken. De beschrijving van Lucas zegt van hen:
“Dezen onderscheidden zich gunstig van die te Thessaionica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren. Velen dan van hen kwamen tot het geloof, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen".

 

De mensen in Berea waren niet door vooroordeel bevangen. Zij waren bereid de betrouwbaarheid van de door de apostelen gepredikte leer­stellingen na te gaan. Zij onderzochten de Schriften niet uit nieuws­gierigheid, maar opdat zij zouden leren wat over de beloofde Messias was geschreven. Dagelijks onderzochten zij de Heilige Schriften, en wanneer zij schriftgedeelte met schriftgedeelte vergeleken, stonden hemelse engelen hen terzijde, die hun verstand verlichtten en hun harten ontvankelijk maakten.

 

Overal waar de waarheden van het evangelie worden verkondigd, wor­den zij die oprecht verlangen het goede te doen, ertoe gebracht ijverig de Schriften te onderzoeken. Indien tijdens de eindgebeurtenissen van deze wereldgeschiedenis degenen aan wie beproefde waarheden zijn verkondigd, het voorbeeld van de gelovigen in Berea zouden volgen door dagelijks de Schriften te onderzoeken en de hun gebrachte bood­schappen met Gods Woord te vergelijken, dan zou er nu een groot aantal getrouw de voorschriften van Gods wet nakomen, wat nu maar betrekkelijk weinigen doen. Doch wanneer niet-geliefde bijbelse waar­heden naar voren worden gebracht, weigeren velen dit onderzoek. Ofschoon zij niet in staat zijn de duidelijke schriftuurlijke leerstellingen te weerleggen, tonen zij toch de grootst mogelijke tegenzin om het gegeven bewijsmateriaal te bestuderen. Sommigen matigen het zich aan te beweren dat, zelfs wanneer deze leringen inderdaad waar zijn, het er weinig toe doet of zij het nieuwe licht aannemen of niet. Zij blijven aangename verdichtselen aanhangen, die door de vijand worden gebruikt om zielen in het verderf te storten. Zo wordt hun geest door dwaling verblind en worden zij van de hemel gescheiden.

 

Allen zullen geoordeeld worden naar het licht dat hun werd geschon­ken. De Here zendt Zijn boden uit met een heilsboodschap en Hij zal de hoorders verantwoordelijk stellen voor de wijze waarop zij naar de woorden van deze dienaren hebben gehandeld. Allen die in oprechtheid naar de waarheid zoeken, zullen bij het licht van Gods Woord een nauwkeurig onderzoek instellen naar de hun verkondigde leerstellingen.

De ongelovige Joden te Thessalonica, die met naijver en haat jegens de apostelen waren vervuld, en die er geen genoegen mee namen dat ze hen uit hun stad hadden verdreven, volgden hen naar Berea en deden daar de geprikkelde hartstochten van de volksmassa tegen hen ontbranden. Omdat zij dezelfde gewelddaden vreesden die men te Thessalonica tegen Paulus aanwendde toen hij aldaar verblijf hield, zonden de broeders hem, vergezeld van enige inwoners van Berea die kort geleden het geloof hadden aanvaard, naar Athene.

 

Zo werden de leraars der waarheid van stad tot stad vervolgd. De vijanden van Christus konden de voortgang van het evangelie niet be­letten, maar zij slaagden erin het werk van de apostelen buitengewoon moeilijk te maken. Doch ondanks tegenstand en strijd rukte Paulus vastberaden voorwaarts, vast besloten om het voornemen Gods ten uit­voer te brengen, zoals hem dit in het visioen te Jeruzalem was geopen­baard: „Ik zal u uitzenden, ver weg, naar de heidenen.” (Hand.22:21)

 

Paulus' haastige vertrek uit Berea beroofde hem van de gelegenheid waarop hij had gehoopt, om de broeders in Thessalonica te bezoeken. Bij zijn aankomst in Athene zond de apostel de broeders uit Berea terug met de boodschap aan Silas en Timotheüs om zo spoedig mo­gelijk bij hem te komen. Timotheüs was vóór Paulus' vertrek naar Berea gekomen en was met Silas daar gebleven om het werk, dat zo goed was begonnen, voort te zetten en de pasbekeerden in de grond­beginselen van het geloot te onderrichten.

 

 

 

 

Athene was de hoofdstad van het heidendom. Paulus trof hier niet, zoals in Lystra, een onontwikkelde, lichtgelovige bevolking aan, maar mensen, vermaard om hun intelligentie en beschaving. Overal zag men standbeelden van hun goden en van door hen vereerde helden uit de geschiedenis en de poëzie, terwijl prachtige bouw- en schilderkunst de nationale roem en de algemene verering van heidense afgoden weergaven. De zinnen van het volk waren door de schoonheid en de praal van de kunst verrukt. De heilige plaatsen en tempels waaraan onnoemelijke kosten waren besteed, verhieven overal hun massieve vormen. Roemrijke wapenfeiten en daden van vermaarde mannen wer­den door beeldhouwwerk, altaren en gedenkplaten in gedachtenis ge­houden. Dit alles maakte Athene tot een geweldig kunstmuseum.

Toen Paulus de schoonheid en grootsheid rondom zich in ogenschouw nam. en toen hij zag dat de gehele stad aan afgodendienst was over­geleverd, vloeide zijn geest over van naijver voor God, die hij aan alle zijden zag onteerd. Zijn hart werd met medelijden vervuld voor de Atheners, die niettegenstaande hun verstandelijke ontwikkeling, onbe­kend waren met de ware God.

 

De apostel liet zich door hetgeen hij in dit centrum van wetenschap zag niet om de tuin leiden. Zijn geest was zo ontvankelijk voor de bekoring van de hemelse dingen, dat de vreugde en de heerlijkheid van de rijk­dommen die nooit zullen vergaan, de glans en de praal die hem omringden in zijn ogen waardeloos maakten.

Toen hij de glans van Athene zag, werd hij zich van de macht bewust die deze over de beminnaars van kunst en wetenschap bezat, en hij werd diep doordrongen van de belangrijkheid van het werk dat hem wachtte.

 

In deze grote stad waar God niet werd aanbeden, voelde Paulus zich terneergedrukt door een gevoel van eenzaamheid. Hij verlangde naar het medeleven en de hulp van zijn medearbeiders. Voor zover het menselijke vriendschap betrof, voelde hij zich geheel verlaten. In zijn brief aan de Thessalonicenzen geeft hij zijn gevoelens weer met de woorden: “alleen te Athene." (1 Thess.3:1) Klaarblijkelijk deden zich aan Paulus onoverkomelijke moeilijkheden voor, die het hem onmogelijk maakten om de harten der mensen te bereiken.

 

Terwijl Paulus op Silas en Timotheüs wachtte, liet hij zijn tijd niet ongebruikt voorbijgaan. „Hij hield…... in de synagoge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof.”  Maar zijn voornaamste werk in Athene was het uitdragen van de heilstijding aan hen die van God en Zijn voornemen ten opzichte van het gevallen mensdom geen helder be­grip hadden. Spoedig zou de apostel het heidendom in zijn meest scherpzinnige, bekorende vorm ontmoeten.

 

 

Het duurde niet lang of de geleerde mannen in Athene vernamen de aanwezigheid van een vreemde leraar In hun stad, die het volk nieuwe en vreemde leerstellingen verkondigde. Enigen van deze mannen zoch­ten Paulus op en knoopten een gesprek met hem aan. Spoedig ver­zamelde zich een menigte luisteraars om hen heen. Sommigen durfden de apostelen belachelijk te maken als iemand die zowel maatschappe­lijk als intellectueel ver beneden hen stond. Zij zeiden spottend onder elkaar: „Wat zou die betweter willen beweren?" Anderen zeiden: „HIJ schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding.”

 

Onder degenen die Paulus op de marktplaats ontmoetten, waren „eni­gen van de Epicureïsche en Stoïcijnse wijsgeren", maar zij, en alle anderen die met hem in contact kwamen, werden spoedig gewaar dat hij beschikte over een schat van kennis die nog groter was dan de hunne. Zijn geestvermogen dwong de geleerden eerbied af, terwijl zijn ernstige, logische redenering en de macht van zijn welsprekendheid de aandacht van alle toehoorders in beslag nam.

Zijn hoorders begrepen dat zij niet met een beginneling te doen hadden, maar dat hij in staat was alle klassen der maatschappij met overtuigende bewijsgronden, tot staving van de leerstellingen die hij onderwees, tegemoet te treden. Zo stond de apostel daar onverschrokken en hij bestreed zijn tegenstanders op hun eigen gebied, doordat hij logica tegenover logica, filosofie tegenover filosofie en welsprekendheid tegenover welspre­kendheid stelde.

 

Zijn heidense tegenstanders richtten zijn aandacht op het lot van Socrates, die men ter dood had veroordeeld omdat hij een verkondiger van vreemde goden was. Zij gaven Paulus de raad niet op gelijke wijze zijn leven in gevaar te brengen. Maar de redevoering van de apostel boeide de aandacht van het volk, en zijn ongekunstelde wiize van spre­ken dwong hun eerbied en bewondering af. Hij liet zich noch door de geleerdheid van de filosofen, noch door hun ironie tot zwijgen brengen. En daar zij ervan overtuigd waren dat hij besloten had zijn roeping onder hen te vervullen en hun tot elke prijs zijn verhaal te vertellen, besloten ze hem een vrijwillig gehoor te verlenen.

 

Daarom leidden zij hem naar de Areopagus. In geheel Athene was dit een van de heiligste plaatsen, waar de religieuze overpeinzingen en de historische tradities zozeer in acht werden genomen dat ze de mensen tot een bijgelovige verering brachten, die voor sommigen vrees­aanjagend was. Hier ter plaatse werden zaken die met de religie in verband stonden, nauwkeurig overwogen door mannen die als rechters optraden om in alle meer belangrijke aangelegenheden, zowel op zede­lijk als op burgerlijk terrein, de definitieve beslissing uit te spreken.

 

Hier, ver van het rumoer en het verkeer op de weg en van het tumult van verwarde besprekingen, kon de apostel zonder onderbreking wor­den beluisterd. Om hem heen verzamelden zich dichters, kunstenaars en filosofen, — de studenten en wijsgeren van Athene, die hem het volgende vroegen:
”Zouden wij ook mogen vernemen, wat dit voor een nieuwe leer is, waarvan gij spreekt? Want gij brengt ons enige vreemde dingen ten gehore; wij wensten dan wel te weten, wat dit zeggen wil".

 

In  dit ogenblik van  grote verantwoordelijkheid was de apostel rustig en bewees Mij zijn tegenwoordigheid van geest.  De last van een be­langrijke boodschap drukte hem op Het hart, en de woorden die hem over de  lippen kwamen, overtuigden  zijn  toehoorders  ervan  dat  hij geen ijdele prater was. “Mannen van Athene", zei hij, “ik zie voor mijn ogen. dat gij in elk opzicht buitengewoon ontzag voor godheden hebt; want toen ik door uw stad liep en de voorwerpen uwer verering aan­schouwde, heb ik ook een altaar gevonden met het opschrift: Aan een onbekende god. Wat gij dan, zonder het te kennen, vereert, dat verkondig ik u". Met al hun verstand en algemene ontwikkeling kenden ze niet de God die het heelal had geschapen. Toch waren er onder hen die naar meer licht verlangden. Zij trachtten de Oneindige te bereiken.

Met  de  hand  wijzend  op  de  met  afgoden  overladen  tempel,  stortte Paulus zijn bezwaard gemoed uit, en belichtte hij de dwaalbegrippen van  de  godsdienst  der Atheners.  

 

De  verstandigsten  onder  zijn  toe­hoorders verbaasden zich toen zij zijn bewijsvoering  aanhoorden.  Hij Het uitkomen dat hij met hun kunstwerken, hun literatuur en hun gods­dienst bekend was. Op hun beeldhouwwerken en afgoden wijzend, ver­klaarde hij dat God niet door vormen van menselijk maaksel kan wor­den  uitgebeeld.  Deze met de  beitel  bewerkte  beelden  konden  in de verste verte niet de heerlijkheid van Jehova uitbeelden. Hij maakte er hen opmerkzaam op dat deze beelden levenloos waren, en door men­selijke   kracht   werden   beheerst   en   zich   slechts   bewogen  wanneer mensenhanden  hen  in  beweging  brachten.  Daarom  stonden degenen die deze beelden aanbaden in elk opzicht boven hetgeen zij dienden.

Paulus  hief de geest van  zijn  afgodische  toehoorders  uit  boven  de grenzen van hun valse godsdienst naar een waar begrip omtrent de godheid  die  zij  de  „Onbekende  God"  hadden  genoemd.   Dit  Wezen dat hij hun nu bekendmaakte, was van mensen onafhankelijk en  had uit mensenhanden  niets nodig  om Zijn  macht en  heerlijkheid te ver­meerderen.

 

Het volk werd meegesleept door bewondering voor Paulus' ernstige en logische toespraak over de eigenschappen van de ware God, — van Zijn scheppende macht en van het bestaan van Zijn allesbeheersende voorzienigheid. De apostel verklaarde met ernstige en innige overtui­ging: “De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt, en laat Zich ook niet door mensenhanden dienen, alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij Zelf aan allen leven en adem en alles geeft". De hemelen zijn niet groot genoeg om God te kunnen bevatten, hoeveel minder dan de tempels, door mensenhanden gemaakt!

 

In die tijd van klassenstelsel, toen de rechten van de mens dikwijls met voeten werden getreden, zette Paulus de grote waarheid van de menselijke broederschap uiteen, en verklaarde hij dat God “uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt heeft om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen.” In Gods ogen zijn allen gelijk. Ieder menselijk wezen is aan de Schepper de hoogste onderdanigheid ver­schuldigd. Toen toonde de apostel hun aan hoe Gods genaderijke en erbarmingsvolle voornemen als een gouden draad loopt door al Zijn handelingen met de mens. “Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons".

 

Terwijl Paulus op de edelmoedige vertegenwoordigers der mensheid rondom zich wees, beschreef hij hun met woorden, ontleend aan één van hun eigen dichters, de oneindige God als een Vader, wiens kinde­ren zij waren, „In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enigen van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van Zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht.”

 

“God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen". In de duistere eeuwen die aan Christus' komst waren voorafgegaan, had de eeuwige Bestuurder de afgodendienst van de heidenen door de vingers gezien. Maar nu had Hij de mensen door Zijn Zoon het licht der waarheid gezonden. En Hij verwachtte van allen berouw tot zalig­heid, niet slechts van de armen en nederigen, maar ook van de hoog­moedige wijsgeren en de vorsten der aarde.

“Omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een Man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs ge­leverd heeft door Hem uit de doden op te wekken". Toen Paulus van de opstanding der doden sprak, “spotten sommigen, maar anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen.”

 

Zo werd het werk van de apostel te Athene, het middelpunt van hei­dense wetenschap, besloten. De Atheners bleven in hun afgodendienst volharden en keerden zich van het licht van de ware godsdienst af. Wanneer mensen met hun eigen verworvenheden volkomen tevreden zijn, valt er niet veel van hen te verwachten. Ofschoon de Atheners om hun geleerdheid en beschaving vermaard waren, werden zij steeds meer verdorven, en stelden zij zich steeds meer tevreden met de on­duidelijke mysteries van de afgodendienst.

 

Onder hen die naar de woorden van Paulus hadden geluisterd, waren er enige die zich door de hun verkondigde waarheden hadden laten overtuigen. Maar zij wilden zich niet verootmoedigen om tot erkenning van God te komen en het verlossingsplan te aanvaarden. Geen overtuigende woorden, geen krachtig argument kan de zondaar bekeren. Alleen de kracht van God kan de waarheid in het hart ingang doen winden. Wie zich halsstarrig van deze kracht afwendt, kan niet worden bereikt. De Grieken zochten naar wijsheid, doch de boodschap van het kruis was voor hen een dwaasheid, omdat zij hun eigen wijsheid hoger achtten dan de wijsheid die van boven Komt.

 

De reden waarom de evangelieboodschap onder de Atheners betrek­kelijk weinig succes oogstte, moet worden gezocht in hun geestelijke hoogmoed en hun menselijke wijsheid. De wereldwijze mensen die als arme, verloren zondaars tot Christus komen, zullen wijs worden tot zaligheid. Maar zij die komen als voortreffelijke mensen, en die zich op eigen wijsheid beroemen, zullen het licht en de kennis die Hij alleen kan geven, niet ontvangen.

 

Op deze wijze trad Paulus het heidendom van zijn tijd tegemoet. Zijn werk te Athene was toch niet helemaal tevergeefs. Dionysius, een van de vooraanstaande burgers, en enige anderen aanvaardden de evange­lieboodschap en sloten zich in volle oprechtheid bij de gelovigen aan. De Heilige Geest schonk ons deze kijk op het leven van de Atheners, die met al hun wetenschap, beschaving en kunst in de zonden waren verzonken, en laat ons zien hoe God door Zijn dienaar de afgoderij en de zonden van een hovaardig, zelfgenoegzaam volk berispt.

De woorden van de apostel en de beschrijving van zijn opvattingen en omgang, zoals deze door de pen der inspiratie werden beschreven, zouden voor alle komende geslachten bewaard blijven en getuigenis afleggen van zijn onwankelbaar vertrouwen, zijn moed in eenzaamheid en tegenspoed, en van de overwinning die hij voor het christendom behaalde te midden van het heidendom.

 

Paulus' woorden bevatten een schat van wetenswaardigheden voor de gemeente. Hij bevond zich in een positie waarin hij licht iets had kunnen zeggen wat zijn toehoorders verbitterd had gemaakt en waar­mee hij zichzelf in moeilijkheden zou hebben kunnen brengen. Was zijn redevoering een directe aanval op hun afgoden en op de voor­name mannen van de stad geweest, dan had hij het gevaar gelopen hetzelfde lot te moeten ondergaan als Socrates.

Maar met een tact die aan eeuwige liefde was ontsproten, leidde hij met omzichtigheid hun gedachten van de heidense goden af door aan hen de ware God te openbaren, die aan hen onbekend was.

 

Heden ten dage moeten de waarheden van de Schrift aan de groten der aarde worden voorgelegd, zodat zij tussen gehoorzaamheid aan Gods wet en onderworpenheid aan de vorst der duisternis kunnen kiezen. God houdt hun eeuwige waarheden voor, — waarheden die hen wijs kunnen maken tot zaligheid, maar Hij dwingt ze er niet toe deze aan te nemen.

Wanneer zij er zich van afwenden, laat Hij hen over aan zichzelf om zich met de vruchten van hun eigen werken te verzadigen. “Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen".

“Wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wél iets is, zijn kracht te ontnemen.” (1 Cor.1:18,19,27,28)

 

Vele vooraanstaande geestelijken en staatslieden, de voortreffelijke mannen der wereld, zullen zich in deze laatste dagen van het licht afwenden, omdat de wijsheid der wereld God niet erkent. Toch moeten Gods dienaren iedere gelegenheid waarnemen om de waarheid aan deze mensen mee te delen. Sommigen zullen hun on­wetendheid met de dingen van God erkennen en als deemoedige leer­lingen hun plaats innemen aan de voeten van Jezus, hun Meester-Leraar.

 

Bij iedere poging om de hogere standen te bereiken heeft Gods arbei­der een sterk geloof nodig. De omstandigheden mogen onaanlokkelijk schijnen, maar in de donkerste ure schijnt het licht van boven. De kracht van hen die God liefhebben en dienen, zal van dag tot dag vernieuwd worden. Het begrip van de Oneindige is hun ten dienste gesteld, zodat zij bij het volbrengen van Gods raadsbesluiten niet behoeven te wan­hopen.

Laten de arbeiders in hun aanvankelijke vertrouwen standvastig blijven tot het einde toe en eraan denken dat het licht van Gods waar­heid moet schijnen midden in onze in duisternis gehulde wereld. In verbondenheid aan de dienst van God mag er geen moedeloosheid heersen. Het geloof van de toegewijde arbeider moet bij iedere be­proeving die hij ontmoet, standhouden. God is bij machte en gewillig Zijn dienaren alle kracht te verlenen die zij nodig hebben, en hen de wijsheid te geven die zij in verschillende omstandigheden nodig hebben. Hij wil meer dan de hoogste verwachtingen van hen die hun ver­trouwen in Hem stellen, vervullen.
(
"Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)