Dit
hoofdstuk
is
gebaseerd
op Hand.
14 :1-26
132
Vanuit
Antiochië
in Pisidië
begaven
Paulus en
Barnabas
zich naar
Iconium.
In deze
plaats
begonnen
zij,
evenals in
Antiochië,
hun werk
in de
synagogen
van hun
eigen
volk. Zij
hadden
opmerkelijk
succes;
“een grote
menigte,
zowel van
Joden als
van
Grieken,
kwam tot
het
geloof".
Maar zowel
in Iconium
als in
andere
plaatsen
waar de
apostelen
arbeidden,
„prikkelden
en
verbitterenden
de Joden,
die hun
geen
gehoor
gaven, de
zielen der
heidenen
tegen de
broeders.”
De
apostelen
keerden
zich
echter
niet van
hun
roeping
af, want
velen
namen het
evangelie
van
Christus
aan. Oog
in oog met
tegenstand,
afgunst en
vooroordeel,
zetten zij
hun werk
voort,
„vrijmoedig
sprekende
in
vertrouwen
op de Here",
en God
“gaf
getuigenis
aan het
woord
Zijner
genade, en
deed
tekenen en
wonderen
door hun
handen
geschieden".
Deze
bewijzen
van
goddelijke
bekrachtiging
hadden een
machtige
invloed op
hen wier
geest voor
overtuiging
openstond,
en het
aantal van
hen die
zich tot
het
evangelie
bekeerden,
nam toe.
De
toenemende
populariteit
van de
door de
apostelen
verkondigde
boodschap
vervulde
de
ongelovige
Joden met
haat en
nijd, en
zij
besloten
onmiddellijk
een einde
aan het
werk van
Paulus en
Barnabas
te maken.
Door
middel van
valse en
overdreven
berichten
wisten zij
de
overheid
vrees in
te
boezemen
dat de
gehele
stad in
gevaar
verkeerde
en tot
oproer
werd
aangezet.
Zij gaven
te kennen
dat grote
scharen
zich bij
de
apostelen
aansloten
en deden
het
voorkomen
dat dit
plaatsvond
met
heimelijke
en
gevaarlijke
bedoelingen.
Als gevolg
van deze
beschuldigingen
werden de
discipelen
herhaaldelijk
voor de
overheid
gebracht;
maar hun
verdediging
was zo
zuiver en
vol
inzicht,
en hun
verklaring
van
hetgeen
zij
leerden zo
rustgevend
en
begrijpelijk,
dat zich
een sterke
invloed in
hun
voordeel
deed
gelden.
Ofschoon
de
stadsbestuurders
door de
valse
geruchten
die ze
over de
apostelen
hadden
vernomen,
bevooroordeeld
waren,
waagden
zij het
toch niet
hen te
veroordelen.
Zij konden
slechts
tot de
erkenning
komen dat
het
onderwijs
van Paulus
en
Barnabas
ten doel
had de
mensen om
te vormen
tot
deugdzame,
ordelievende
burgers
van de
maatschappij,
en dat de
zedelijke
gedragingen
en de
goede orde
in de stad
zich
verbeterden
wanneer de
door de
apostelen
onderwezen
waarheden
werden
aanvaard.
Door de
tegenstand
die de
discipelen
ondervonden,
verkreeg
de
boodschap
der
waarheid
grote
bekendheid.
De Joden
zagen dat
hun
pogingen
om het
werk van
de nieuwe
leraars te
verijdelen
slechts
ten
gevolge
hadden dat
het aantal
gelovigen
steeds
toenam.
„Maar er
ontstond
verdeeldheid
onder het
volk in de
stad:
sommigen
waren voor
de Joden,
anderen
voor de
apostelen".
De Joden
waren zo
woedend
over de
wending
die de
zaak nam,
dat ze
besloten
hun doel
met geweld
te
bereiken.
Zij wekten
de laagste
hartstochten
van de
onontwikkelde,
luidruchtige
menigte en
slaagden
er op deze
wijze in
een oproer
te
veroorzaken,
dat zij
aan de
lering van
de
discipelen
toeschreven.
Door deze
valse
aanklacht
hoopten
zij voor
de
uitvoering
van hun
plan de
medewerking
van de
stadsbestuurders
te
verkrijgen.
Zij
bepaalden
dat de
discipelen
geen
gelegenheid
moesten
hebben om
zich te
verdedigen
en dat het
gepeupel
moest
ingrijpen
door
Paulus en
Barnabas
te
stenigen,
om zo een
eind aan
hun arbeid
te maken.
Vrienden
van de
apostelen,
ofschoon
ongelovigen,
waarschuwden
hen voor
de
boosaardige
plannen
van de
Joden en
drongen er
bij hen op
aan zich
niet
nodeloos
aan de
woede van
de menigte
bloot te
stellen,
maar hun
leven in
veiligheid
te
brengen.
Paulus en
Barnabas
verlieten
daarop
vrijwillig
en in het
geheim
Iconium en
lieten het
aan de
gelovigen
over het
werk voor
een tijd
alléén
voort te
zetten.
Doch zij
namen in
geen geval
voorgoed
afscheid.
Zij waren
voornemens
terug te
keren
zodra de
opwinding
was geluwd
om dan het
begonnen
werk te
voltooien.
Te allen
tijde en
in ieder
land
hebben de
boodschappers
van God
bittere
tegenstand
ondervonden
van
degenen
die
weloverwogen
verkozen
om het
licht van
de hemel
te
verwerpen.
Dikwijls
hebben de
vijanden
van het
evangelie
door
miskenning
en leugen
ogenschijnlijk
gezegevierd,
doordat
zij de
deuren
waardoor
Gods boden
toegang
tot het
volk
konden
verkrijgen,
sloten.
Maar deze
deuren
konden
niet
altijd
gesloten
blijven.
En wanneer
Gods
dienstknechten
na een
zekere
tijd
terugkeerden
om hun
arbeid te
hervatten,
had de
Here vaak
machtig in
hun
voordeel
gewerkt en
het hun
mogelijk
gemaakt
om, tot
eer van
Zijn naam,
gedenkwaardige
dingen tot
stand te
brengen.
Nadat zij
door
vervolging
uit
Iconium
waren
verdreven,
begaven de
apostelen
zich naar
Lystra en
Derbe, in
de
landstreek
Lycaonië.
Deze
steden
waren
grotendeels
door een
heidens,
bijgelovig
volk
bewoond,
maar er
waren er
enigen
onder hen
die de
evangelieboodschap
wilden
horen en
aannemen.
De
apostelen
besloten
in deze
steden en
in de
omliggende
streek te
arbeiden,
in de hoop
het
vooroordeel
en de
vervolging
van de
zijde der
Joden te
ontgaan.
Ofschoon
er enige
Joden in
Lystra
woonden,
was er in
de stad
geen
synagoge.
Veel
inwoners
van Lystra
oefenden
hun
godsdienst
uit in een
tempel die
aan
Jupiter
was
gewijd.
Toen
Paulus en
Barnabas
in de stad
verschenen,
en zij de
inwoners
van Lystra
om zich
heen
verzamelden
en hun de
eenvoudige
waarheid
van het
evangelie
verklaarden,
probeerde
velen deze
leringen
in verband
te brengen
met hun
eigen
bijgelovige
verering
van
Jupiter.
De
apostelen
trachtten
deze
afgodendienaars
de kennis
van God de
Schepper,
en van
Zijn Zoon,
de Redder
van het
mensdom,
bij te
brengen.
Allereerst
richtten
zij hun
aandacht
op de
wonderbaarlijke
werken van
God — de
zon, de
maan en de
sterren,
de
prachtige
regelmaat
van de
steeds
weerkerende
jaargetijden,
de
machtige
met sneeuw
bedekte
bergen, de
statige
bomen en
andere
wisselende
wonderen
der
natuur,
die
getuigen
van een
meesterschap
dat het
menselijk
begrip te
boven
gaat.
Door deze
werken van
de
Almachtige
brachten
de
apostelen
de
heidenen
tot
nadenken
over de
grote
Heerser
van het
heelal. Na
deze
grondwaarheden
aangaande
de
Schepper
duidelijk
te hebben
gemaakt,
vertelden
de
apostelen
de mensen
in Lystra
van de
Zoon van
God, die
vanuit de
hemel op
aarde
kwam,
omdat Hij
de
mensenkinderen
liefhad.
Zij
spraken
over Zijn
leven en
werken,
Zijn
verwerping
door
degenen
die Hij
kwam
redden,
Zijn
verhoor en
kruisiging,
Zijn
opstanding,
en Zijn
opvaren
ten hemel
om daar
als
Voorspraak
van de
mensen op
te treden.
Zo
predikten
Paulus en
Barnabas
in de
Geest en
de kracht
van God
het
evangelie
in Lystra.
Eens toen
Paulus de
mensen
vertelde
van
Christus'
werk als
Heelmeester
van de
zieken en
ellendigen,
zag hij
onder zijn
toehoorders
een lamme
wiens ogen
op hem
waren
gericht en
die zijn
woorden
aannam en
geloofde.
Paulus'
hart ging
in
medelijden
uit naar
deze
ongelukkige
man, in
wie hij
iemand
bespeurde
die
“geloof
had om
genezing
te
vinden".
In
tegenwoordigheid
van de
bijgelovige
schare
beval
Paulus de
kreupele
recht op
zijn
voeten te
staan.
Tevoren
was de
lijder
slechts in
staat
geweest
een
zittende
houding
aan te
nemen.
Maar nu
gehoorzaamde
hij
ogenblikkelijk
het bevel
van
Petrus, en
voor het
eerst van
zijn leven
stond hij
op zijn
voeten.
Deze
geloofsdaad
ging met
kracht
gepaard,
en deze
kreupele
“sprong
overeind
en liep
heen en
weer.”
“Toen de
scharen
zagen wat
Paulus
gedaan
had,
verhieven
zij hun
stem en
zeiden in
het
Lycaonisch:
De goden
zijn, in
mensengedaante,
tot ons
neergedaald".
Deze
bewering
was in
overeenstemming
met één
van hun
overleveringen,
volgens
welke de
goden zo
nu en dan
de aarde
bezochten.
Barnabas
noemden
zij
vanwege
zijn
eerbiedwaardig
voorkomen,
zijn
waardige
houding en
zijn
welwillende
gelaatsuitdrukking,
Jupiter,
de vader
der goden.
Van Paulus
dachten ze
dat hij
Mercurius
was,
“omdat hij
het was,
die het
woord
voerde",
en
ernstig,
actief en
welbespraakt,
woorden
van
waarschuwing
en
vermaning
tot hen
richtte.
De
inwoners
van Lystra
verlangden
ernaar om
hun
dankbaarheid
te tonen
en wisten
de
priester
van
Jupiter te
bewegen de
apostelen
te eren.
Deze
“bracht
stieren en
kransen
aan bij
het
poortgebouw
en wilde
met de
scharen
offeren".
Paulus en
Barnabas,
die
afzondering
en rust
hadden
gezocht,
merkten
van deze
voorbereidingen
niets.
Spoedig
echter
werd hun
aandacht
getrokken
door het
geluid van
muziek en
het
geestdriftige
gejuich
van een
grote
volksmenigte
die tot
voor het
huis was
gekomen
waar zij
zich
ophielden.
Toen de
apostelen
de oorzaak
van dit
bezoek en
de hiermee
gepaard
gaande
opgewondenheid
begrepen,
“scheurden
zij hun
mantels en
sprongen
naar voren
onder de
schare",
in de hoop
verdere
handelingen
te
voorkomen.
Met luid
weerklinkende
stem die
zich boven
het
gejuich
van de
menig
verhief,
vroeg
Paulus hun
aandacht;
en toen
het rumoer
plotseling
verstomde,
zei hij:
„Mannen,
wat doet
gij daar?
Ook wij
zijn maar
zwakke
mensen
zoals gij
en
verkondigen
u, dat gij
u van dit
ijdel
bedrijf
moet
bekeren
tot de
levende
God, die
de hemel,
de aarde,
de zee en
al wat er
in is
gemaakt
heeft.
Hij heeft
ten tijde
der
geslachten,
die achter
ons
liggen,
alle
volken op
hun eigen
wegen
laten
gaan, en
toch heeft
Hij Zich
niet
onbetuigd
gelaten
door wél
te doen,
door u van
de hemel
regen en
vruchtbare
tijden te
geven en
aan uw
harten
overvloed
van spijs
en
vrolijkheid
te
schenken".
Niettegenstaande
de
apostelen
uitdrukkelijk
ontkenden
dat zij
goden
waren, en
ondanks de
pogingen
van Paulus
om de
gedachten
van het
volk te
richten op
de ware
God als
het enige
Wezen dat
verering
toekomt,
was het
bijna niet
mogelijk
de
heidenen
van hun
voornemen
om een
offerande
aan te
bieden, af
te
brengen.
Zij
geloofden
zo vast
dat deze
mannen
goden
waren, en
zij waren
zo vol
geestdrift,
dat zij
met
tegenzin
hun
vergissing
erkenden.
Het
verhaal
zegt dat
zij
„ternauwernood"
waren te
weerhouden.
De
inwoners
van Lystra
voerden
aan dat
zij met
eigen ogen
de
wonderbaarlijke
macht van
de
apostelen
hadden
gezien.
Zij hadden
gezien hoe
een
kreupele
die nooit
had kunnen
gaan, zich
nu in
uitstekende
gezondheid
en kracht
kon
verheugen.
Eerst na
veel
overredingskracht
van de
zijde van
Paulus, en
een
zorgvuldige
uiteenzetting
betreffende
de zending
van
hemzelf en
Barnabas
als
afgezanten
van de God
des hemels
en van
Zijn Zoon,
de grote
Heelmeester,
gelukte
het om het
volk van
hun
voornemen
af te
brengen.
De
werkzaamheden
van Paulus
en
Barnabas
werden
plotseling
belemmerd
door de
boosaardigheid
van zekere
„Joden van
Antiochië
en Iconium",
die bij
het
vernemen
van het
succes dat
hel werk
van de
apostelen
onder de
Lycaoniërs
had,
besloten
hadden hen
na te gaan
en hen te
vervolgen.
In Lystra
aangekomen,
gelukte
het deze
Joden
spoedig
het volk
te
vervullen
met
dezelfde
bitterheid
van geest
die hun
eigen
gemoed in
beweging
bracht.
Met
misleidende
en
lasterlijke
woorden
werden zij
die
kortgeleden
Paulus en
Barnabas
als
goddelijke
wezens
beschouwden,
tot de
overtuiging
gebracht
dat de
apostelen
in
werkelijkheid
slechter
waren dan
moordenaars,
en de dood
verdienden.
De
teleurstelling
die de
inwoners
van Lystra
ondergingen
doordat
hun het
voorrecht
werd
ontzegd om
aan de
apostelen
een offer
te
brengen,
bracht hen
ertoe zich
tegen
Paulus en
Barnabas
te keren
met een
geestdrift,
bijna even
groot als
die
waarmee
zij hen
als goden
hadden
begroet.
Opgehitst
door de
Joden,
namen zij
zich voor
de
apostelen
met geweld
aan te
grijpen.
De Joden
drongen er
bij hen op
aan om
Paulus
geen
gelegenheid
tot
spreken te
geven, met
de
bewering
dat,
indien zij
hem dit
voorrecht
verleenden,
hij het
volk zou
betoveren.
Weldra
werden de
moorddadige
plannen
van de
vijanden
van het
evangelie
tot
uitvoering
gebracht.
De
inwoners
van Lystra
gaven zich
over aan
de invloed
van het
kwaad; een
satanische
woede
maakte
zich van
hen
meester,
en zij
grepen
Paulus en
stenigden
hem
meedogenloos.
De apostel
dacht dat
zijn einde
was
gekomen.
Het
martelaarschap
van
Stefanus
en de
wrede rol
die hij
daar zelf
in had
gespeeld,
Kwamen hem
duidelijk
voor de
geest. Met
kneuzingen
overdekt
en
uitgeput
door pijn,
viel hij
ter aarde,
en de
woedende
scharen
„sleepten
hem de
stad uit,
menende,
dat hij
dood was".
In dit
donkere
uur van
beproeving
bleef de
groep van
gelovigen
te Lystra,
die door
het werk
van Paulus
en
Barnabas
tot het
geloof in
Jezus was
gekomen,
trouw en
standvastig.
De
redeloze
tegenstand
en de
wrede
vervolging
van hun
vijanden
dienden
slechts om
het geloof
van deze
toegewijde
broeders
te
versterken.
En nu, in
het
aangezicht
van gevaar
en hoon,
toonden
zij hun
trouw door
het
lichaam
van hem
die zij
dood
waanden,
te
omringen.
Hoe groot
was hun
verbazing
toen de
apostel
midden in
hun
geklaag
het hoofd
ophief en,
met de lof
van God op
de lippen,
opstond.
Voor de
gelovigen
gold dit
onverwachte
herstel
van Gods
dienstknecht
als een
wonder van
goddelijke
kracht, en
het scheen
's Hemels
zegel te
drukken op
hun
verandering
van
levensovertuiging.
Zij
verheugden
zich met
onuitsprekelijke
blijdschap,
en prezen
God met
een
hernieuwd
geloof.
Onder hen
die zich
te Lystra
hadden
bekeerd en
die
ooggetuigen
waren van
het lijden
van
Paulus,
bevond
zich
iemand die
later een
uitnemende
werker
voor
Christus
zou worden
en die de
beproevingen
en de
vreugden
van het
pionierswerk
in
moeilijke
gebieden
met de
apostelen
zou delen.
Dit was
een jonge
man,
Timotheüs
genaamd.
Toen
Paulus
uit de
stad werd
gesleept,
bevond
deze
jeugdige
discipel
zich onder
de mensen
die zich
om het
schijnbaar
levenloze
lichaam
schaarden
en die hem
zagen
opstaan,
gewond en
met bloed
besmeurd,
maar met
lofprijzingen
op de
lippen
omdat hij
ter wille
van
Christus
had mogen
lijden.
De dag
nadat
Paulus
werd
gestenigd,
vertrokken
de
apostelen
naar Derbe,
waar hun
arbeid
werd
gezegend
en waar
vele
zielen
ertoe
werden
gebracht
om
Christus
als Hun
verlosser
aan te
nemen.
Maar „toen
zij aan
die stad
het
evangelie
verkondigd
hadden en
er
verscheidene
discipelen
gemaakt
hadden",
voelden
Paulus
noch
Barnabas
zich
bevredigd,
bij de
gedachte,
het werk
elders op
te nemen
zonder het
geloof te
versterken
van de
bekeerden
die zij
voor een
tijd
alleen
hadden
moeten
laten in
de
plaatsen
waar ze
onlangs
hadden
gearbeid.
En zo niet
voor
gevaar
terugschrikkend,
“keerden
zij terug
naar
Lystra,
Iconium en
Antiochië,
om de
zielen der
discipelen
te
versterken
en hen te
vermanen
om te
blijven
bij het
geloof".
Velen
hadden de
blijde
tijdingen
van het
evangelie
aanvaard
en
zodoende
zichzelf
aan
schande en
verzet
blootgesteld.
De
apostelen
probeerden
deze in
hun geloof
te
bevestigen,
opdat het
door hen
verrichte
werk in
stand
mocht
blijven.
Als een
belangrijke
factor in
de
geestelijke
groei van
de
nieuwbekeerden,
zorgden de
apostelen
ervoor hen
met de
waarborgen
van de
evangelische
verordening
te
omringen.
In alle
steden van
Lycaonië
en Pisidië
waar zich
gelovigen
bevonden,
werden
bijgevolg
een aantal
gemeenten
gesticht.
In iedere
gemeente
werden
ambtsdragers
aangesteld,
en gepaste
orde en
regelmaat
werden
vastgesteld
voor de
behandeling
van alle
zaken die
op het
geestelijk
welzijn
van de
gelovigen
betrekking
hadden.
Dit was in
overeenstemming
met het
evangelische
plan om
allen die
in
Christus
geloven,
in één
lichaam te
verenigen,
en Paulus
droeg er
zorg voor
dit plan
gedurende
zijn
gehele
leraarsloopbaan
te volgen.
Degenen
die door
zijn
arbeid tot
het geloof
in
Christus,
als hun
Verlosser,
waren
gekomen,
werden te
rechter
tijd tot
een
gemeente
georganiseerd.
Zelfs als
de
gelovigen
maar
gering in
aantal
waren,
gebeurde
dit. Op
deze wijze
werd de
christenen
geleerd
elkaar te
helpen,
gedachtig
aan de
belofte:
„Want waar
twee of
drie
vergaderd
zijn in
Mijn naam,
daar ben
Ik in hun
midden.”
(Matth.18:20)
En Paulus
vergat de
op deze
wijze tot
stand
gebrachte
gemeenten
niet. De
zorg voor
deze
gemeenten
drukte als
een steeds
zwaarder
wordende
last op
zijn
gemoed.
Hoe klein
een
gezelschap
ook mocht
zijn, het
was
niettemin
het
voorwerp
van zijn
aanhoudende
zorg.
Teder
waakte hij
over de
kleine
gemeenten,
in het
bewustzijn
dat zij
bijzondere
zorg nodig
hadden,
opdat de
leden
volkomen
in de
waarheid
zouden
worden
bevestigd
en zouden
leren
ernstige,
onzelfzuchtige
pogingen
aan te
wenden
voor
degenen
die hen
omringden.
Bij al hun
zendingswerkzaamheden
streefden
Paulus en
Barnabas
ernaar het
voorbeeld
van
Christus
te volgen
door
zichzelf
op te
offeren en
gelovig en
ernstig
voor
zielen te
arbeiden.
Omzichtig,
ijverig en
onvermoeid
gingen zij
niet te
rade bij
begeerte
of
zelfzucht,
maar met
vrome
bezorgdheid
strooiden
zij in
voortdurende
activiteit
het zaad
der
waarheid
uit. En
bij het
uitstrooien
van het
zaad
zorgden de
apostelen
ervoor om
aan allen
die op het
evangelie
bouwden,
praktisch
onderricht
van
onschatbare
waarde te
geven.
Deze
ernstige,
godvruchtige
geest
maakte op
de nieuwe
discipelen
een
blijvende
indruk en
overtuigde
hen van de
belangrijkheid
van de
evangelieboodschap.
Wanneer
veelbelovende
en bekwame
mannen,
zoals
Timotheüs,
werden
bekeerd,
probeerden
Paulus en
Barnabas
hen
ernstig
van de
noodzakelijkheid
te
overtuigen
om in de
wijngaard
te
arbeiden.
En wanneer
de
apostelen
naar een
andere
plaats
gingen,
faalde het
geloof van
deze
mannen
niet, maar
het werd
veeleer
versterkt.
Zij waren
zorgvuldig
onderricht
in de
wegen des
Heren, en
hun was
geleerd
hoe zij
voor het
heil van
hun
medemensen
onzelfzuchtig,
vurig en
volhardend
moesten
arbeiden.
Deze
zorvuldige
opleiding
van nieuwe
discipelen
was een
belangrijke
factor in
het
opmerkelijk
succes dat
Paulus en
Barnabas
bij hun
prediking
in
heidense
landen
vergezelde.
De eerste
zendingsreis
naderde
snel haar
einde. De
apostelen
droegen de
nieuw
georganiseerde
gemeente
op aan de
Here en
gingen
naar
Pamphylië,
„en zij
spraken
het woord
te Perge
en trokken
naar
Attalia;
en vandaar
voeren zij
naar
Antiochië".
("Van
Jeruzalem
tot Rome"
-
E.G.White)