Dit
hoofdstuk
is
gebaseerd
op Hand.
12:1-23
„En
omstreeks
die tijd
sloeg
koning
Herodes de
hand aan
sommigen
van de
gemeente
om hun
kwaad te
doen".
Het
bestuur
over Judea
was
toentertijd
in handen
van
Herodes
Agrippa,
onderdaan
van de
Romeinse
keizer
Claudius.
Herodes
bekleedde
tegelijkertijd
het ambt
van
viervorst
over
Galilea.
Hij stond
bekend als
een
aanhanger
van het
joodse
geloof en
ogenschijnlijk
ijverde
hij zeer
voor het
volbrengen
van de
ceremoniën
der joodse
wet. Hij
trachtte
bij de
Joden in
de gunst
te komen
om zich
daardoor
van zijn
ambten en
aanzien te
verzekeren.
Door de
gemeente
van
Christus
te
vervolgen,
door de
huizen en
goederen
van de
gelovigen
te
plunderen
en de
leidinggevende
leden van
de
gemeente
gevangen
te nemen,
kwam hij
aan hun
verlangens
tegemoet.
Hij liet
Jacobus,
de broer
van
Johannes,
gevangennemen
en door de
scherprechter
met het
zwaard
doden,
zoals een
andere
Herodes de
profeet
Johannes
had laten
onthoofden.
Toen hij
zag dat de
Joden met
deze
maatregelen
zeer
ingenomen
waren,
liet hij
ook Petrus
gevangen
zetten.
Deze
wreedheden
hadden
plaats
gedurende
het
Pascha.
Terwijl de
Joden hun
bevrijding
uit Egypte
vierden en
grote
ijver voor
de wet van
God
voorwendden,
overtraden
zij
tegelijkertijd
ieder
beginsel
van die
wet door
de
gelovigen
in
Christus
te
vervolgen
en te
doden. De
dood van
Jacobus
veroorzaakte
onder de
gelovigen
grote
smart en
ontsteltenis.
Toen ook
Petrus
werd
gevangengenomen,
hield de
gehele
gemeente
zich
gedurig
bezig met
vasten en
bidden.
Herodes'
daad van
de
terechtstelling
van
Jacobus
vond bij
de Joden
bijval,
ofschoon
sommigen
het
betreurden
dat deze
in stilte
had
plaatsgevonden.
Zij waren
van mening
dat een
openbare
terechtstelling
de
gelovigen
en degenen
die met
hen
instemden
nog meer
zou hebben
verschrikt.
Daarom
hield
Herodes
Petrus in
bewaring,
om door
het
publieke
schouwspel
van diens
terechtstelling
de Joden
nog meer
te kunnen
behagen.
Maar de
gedachte
rees of
het wel
raadzaam
was de
eerbiedwaardige
apostel
voor al
het volk
dat zich
in
Jeruzalem
had
verzameld,
naar
buiten te
brengen.
Men
vreesde
dat de
aanblik
van zijn
executie
het
medelijden
van de
menigte
zou
opwekken.
Ook
vreesden
de
priesters
en
oversten
dat Petrus
zich met
een van
die
indrukwekkende
oproepen
tot het
volk zou
richten,
waarmee
hij hen
reeds
herhaaldelijk
had
aangespoord
het leven
en
karakter
van Jezus
te
overdenken
— oproepen
die zij
met al hun
argumenten
niet
hadden
kunnen
weerleggen.
Petrus'
ijver in
de
verdediging
van
Christus'
zaak had
velen
ertoe
geleid
zich aan
de zijde
van het
evangelie
te
scharen,
en de
leiders
vreesden,
dat,
indien
Petrus een
gelegenheid
werd
gegeven om
in de
tegenwoordigheid
van de
menigte
die naar
de stad
was
gekomen
om te
aanbidden,
zijn
geloof te
verdedigen,
men
wellicht
zijn
vrijlating
van de
hand des
konings
zou eisen.
Terwijl de
terechtstelling
van Petrus
onder
verschillende
voorwendsels
tot na het
Pascha
werd
uitgesteld,
hadden de
leden der
gemeente
tijd voor
diepgaand
zelfonderzoek
en ernstig
gebed. Zij
baden
zonder
ophouden
voor
Petrus,
want zij
voelden
dat hij
voor het
werk niet
kon worden
gemist.
Zij waren
zich ervan
bewust dat
een
tijdstip
was
bereikt
waarop,
zonder de
speciale
hulp van
God, de
gemeente
van
Christus
zou worden
uitgeroeid.
Intussen
zochten
aanbidders
uit alle
natiën de
tempel op
die gewijd
was aan de
aanbidding
van God.
In de
schittering
van goud
en
kostbaar
gesteente
bood deze
een
prachtige
en
verheven
aanblik.
Maar
Jehova was
in dat
lieflijke
paleis
niet
langer te
vinden.
Israël als
natie had
zichzelf
van God
losgemaakt.
Toen
Christus
tegen het
einde van
Zijn
aardse
bediening
voor het
laatst een
blik sloeg
op het
inwendige
van de
tempel,
zeide Hij:
„Zie, uw
huis wordt
aan u
overgelaten.”
(Matth. 23
: 38) Tot
nu toe had
Hij de
tempel
Zijns
Vaders
huis
genoemd,
maar toen
de Zoon
van God
buiten
deze muren
trad, werd
Gods
tegenwoordigheid
aan de
tempel die
tot Zijn
eer was
gebouwd,
onttrokken.
De dag van
Petrus'
terechtstelling
was ten
slotte
vastgesteld,
maar nog
steeds
stegen de
gebeden
van de
gelovigen
ten hemel.
En terwijl
zij met
alle
inspanning
en
deelneming
in vurige
smeekbeden
om hulp
riepen,
hielden
Gods
engelen
over de
gevangen
apostel de
wacht.
Herodes
herinnerde
zich de
bevrijding
van de
apostelen
die
eertijds
had
plaatsgevonden
en hij nam
daarom in
dit geval
dubbele
voorzorgsmaatregelen.
Om iedere
mogelijkheid
tot
bevrijding
uit te
sluiten
was Petrus
onder de
bewaking
van
zestien
soldaten
gesteld,
die, in
verschillende
wachten
ingedeeld,
hem dag en
nacht
bewaakten.
In zijn
cel werd
hij tussen
twee
soldaten
gezet,
gebonden
met twee
kettingen.
Elke
ketting
was aan de
pols van
een der
soldaten
bevestigd.
Hij kon
zich
onmogelijk
bewegen
zonder dat
ze dit
bemerkten.
Met stevig
vergrendelde
en streng
bewaakte
gevangenisdeuren
was, voor
zover het
menselijke
hulp
betrof,
iedere
kans op
bevrijding
of
ontvluchting
uitgesloten.
Maar
wanneer de
nood het
hoogst is,
is Gods
redding
nabij.
Petrus was
in een uit
een rots
uitgehouwen
cel
opgesloten,
de deuren
waren
versperd
en goed
gesloten,
en de
bewakers
waren voor
de
veiligheid
van de
gevangene
aansprakelijk.
Maar de
grendels,
de tralies
en de
Romeinse
wacht die
op
doeltreffende
wijze elke
mogelijkheid
van
menselijke
hulp
buitengesloten,
zouden
slechts
dienen om
de triomf
van God in
de
bevrijding
van Petrus
des te
volkomener
te maken.
Herodes
verhief
zijn hand
tegen de
Allerhoogste,
maar hij
zou totaal
verslagen
worden.
Gods
machtige
arm
strekte
zich uit
om het
kostbare
leven dat
de Joden
wilde
vernietigen,
te redden.
Het is de
laatste
nacht voor
de
vastgestelde
terechtstelling.
Vanuit de
hemel is
een
machtige
engel
gezonden
om Petrus
te
verlossen.
De sterke
deuren die
de heilige
man Gods
insluiten,
gaan
zonder
toedoen
van
mensenhanden
open. De
engel van
de
Allerhoogste
gaat
erdoor en
de deuren
sluiten
zich
geruisloos
achter
hem. Hij
treedt de
cel binnen
en daar
ligt
Petrus in
een
vredige
slaap van
volkomen
vertrouwen.
Het licht
dat de
engel
omgeeft
vervult de
cel, maar
doet de
apostel
niet
ontwaken.
Niet
voordat
hij de
aanraking
van de
engelenhand
voelt en
een stem
hoort
zeggen:
„Sta snel
op!" is
hij
voldoende
wakker om
te zien
hoe zijn
cel door
hemels
licht
verlicht
is en hoe
een engel
van grote
heerlijkheid
voor hem
staat.
Mechanisch
gehoorzaamt
hij de tot
hem
gesproken
woorden en
als hij
zijn
handen
opheft, is
hij er
zich
nauwelijks
van bewust
dat de
ketenen
van zijn
polsen
zijn
gevallen.
Opnieuw
beveelt de
stem van
de hemelse
bode:
„Omgord u
en bind uw
sandalen
aan", en
weer
gehoorzaamt
Petrus
werktuiglijk,
zijn
verwonderde
blik op
zijn
bezoeker
gericht,
in de
mening dat
hij droomt
of een
visioen
ziet.
Nog eens
beveelt de
engel:
„Sla uw
mantel om
en volg
mij". Hij
loopt op
de deur
toe,
gevolgd
door de
gewoonlijk
spraakzame
Petrus,
die thans
echter
stom van
verbazing
is. Zij
stappen
over de
wacht heen
en komen
bij de
zwaar
vergrendelde
deur, die
vanzelf
opengaat
en zich
onmiddellijk
weer
sluit,
terwijl de
wachten
binnen en
buiten
bewegingloos
op hun
post
staan.
Zij
bereiken
de tweede
deur, die
evenals de
eerste van
binnen en
van buiten
wordt
bewaakt.
Deze gaat
evenals de
eerste
zonder
geknars
van
scharnieren
of lawaai
van
ijzeren
grendels
open. Zij
gaan
erdoor en
de deur
gaat weer
geruisloos
dicht. Op
gelijke
wijze gaan
ze door de
derde deur
en
bevinden
zich dan
vrij op
straat.
Geen woord
wordt
gesproken.
Er is geen
geluid van
voetstappen.
Omhuld
door licht
van
verblindende
glans
zweeft de
engel
voorop en
Petrus,
verward en
nog steeds
gelovend
dat hij
droomt,
volgt zijn
bevrijder.
Zo gaan
zij één
straat
ver,
waarna de
engel,
wiens
opdracht
hiermee is
vervuld,
plotseling
verdwijnt.
Het
hemelse
licht
verdween
en Petrus
bevond
zich in
dikke
duisternis.
Maar toen
zijn ogen
aan de
duisternis
wenden,
scheen
deze
geleidelijk
aan af te
nemen. Hij
bevond
zich
alleen in
een stille
straat,
terwijl de
koele
nachtlucht
hem langs
het gelaat
streek. Nu
begreep
hij dat
hij vrij
was en
zich in
een bekend
deel van
de stad
bevond.
Hij
herkende
deze
plaats
waar hij
dikwijls
was
geweest,
en hij had
verwacht
hier de
volgende
morgen
voor het
laatst te
lopen.
Hij
probeerde
zich de
gebeurtenissen
van de
laatste
ogenblikken
weer voor
de geest
te halen.
Hij
herinnerde
zich dat
hij,
gebonden
tussen
twee
soldaten,
zonder
sandalen
en
overkleed,
was
ingeslapen.
Hij bekeek
zichzelf
en zag dat
hij
volledig
gekleed en
omgord
was. Zijn
polsen,
gezwollen
door het
dragen van
de wrede
ijzers,
waren van
de
handboeien
bevrijd.
Hij
besefte
dat zijn
vrijheid
geen
misleiding,
geen droom
of visioen
was, maar
een
gezegende
werkelijkheid.
De komende
morgen zou
hij ter
dood
worden
gebracht,
maar zie,
een engel
had hem
uit de
gevangenis
en van de
dood
bevrijd.
“En
Petrus,
tot
zichzelf
gekomen,
zeide: Nu
weet ik
waarlijk,
dat de
Here Zijn
engel
uitgezonden
heeft en
mij gerukt
heeft uit
de hand
van
Herodes en
uit al wat
het volk
der Joden
verwachtte.”
De apostel
ging
terstond
op weg
naar het
huis waar
zijn
broeders
bijeengekomen
waren en
waar zij
op dat
ogenblik
te samen
ernstig
voor hem
baden.
Toen
Petrus
“aan de
deur van
het
voorportaal
klopte,
kwam een
slavin,
met name
Rhode,
voor om te
horen wat
er was; en
toen zij
de stem
van Petrus
herkende,
deed zij
van
blijdschap
het
voorportaal
niet open,
maar liep
naar
binnen om
mede te
delen, dat
Petrus
voor het
portaal
stond. En
zij zeiden
tot haar:
Gij
spreekt
wartaal.
Doch zij
bleef
volhouden,
dat het zo
was. En
zij
zeiden:
Het is
zijn
engel".
”Maar
Petrus
bleef
kloppen en
toen zij
opengedaan
hadden,
zagen zij
hem en
waren
verbijsterd.
En hij
wenkte met
zijn hand,
dat zij
zwijgen
moesten,
en
verhaalde
hun, hoe
de Here
hem uit de
gevangenis
had
geleid".
En Petrus
“vertrok
en reisde
naar een
andere
plaats”.
Blijdschap
en
dankbaarheid
vervulde
de harten
van de
gelovigen,
omdat God
hun
gebeden
had
gehoord en
verhoord,
en Petrus
uit de
handen van
Herodes
had
bevrijd.
Des
morgens
verzamelde
zich een
grote
menigte om
de
terechtstelling
van de
apostel
bij te
wonen.
Herodes
zond
bevelvoerders
naar de
gevangenis
om Petrus
onder
groot
vertoon
van
militairen
en wapens
te halen,
ten einde
niet
alleen
zijn
ontvluchting
te
verhinderen,
maar ook
om allen
die hem
gunstig
gezind
waren,
vrees aan
te jagen
en de
macht van
de koning
te tonen.
Toen de
bewakers
ontdekten
dat Petrus
was
ontkomen,
waren ze
hevig
ontsteld.
Er was hun
nadrukkelijk
gezegd dat
zij voor
het leven
van degene
die onder
hun
bewaking
was
gesteld,
met hun
leven borg
stonden,
en met het
oog hierop
waren zij
bijzonder
waakzaam
geweest.
Toen de
dienaren
kwamen om
Petrus te
halen,
stonden de
soldaten
nog steeds
voor de
deur van
de
gevangenis;
de sloten
en
grendels
zaten nog
vast, de
boeien
zaten nog
steeds ter
beveiliging
aan de
polsen van
de twee
soldaten,
maar de
gevangene
was weg.
Toen het
bericht
van
Petrus'
ontsnapping
aan
Herodes
werd
overgebracht,
was hij
verbitterd
en
woedend.
Hij legde
de
gevangeniswacht
de
beschuldiging
van
ontrouw
ten laste
en gaf
bevel hen
ter dood
te
brengen.
Herodes
wist dat
geen
menselijke
macht
Petrus had
bevrijd,
maar hij
was
besloten
niet toe
te geven
dat een
goddelijke
kracht
zijn plan
had
verijdeld
en hij
ging ermee
door zich
vermetel
tegen God
op te
stellen.
Niet lang
na Petrus'
bevrijding
begaf
Herodes
zich naar
Caesaréa.
Tijdens
zijn
verblijf
in die
stad
richtte
hij een
groot
feest aan
om
bewondering
te wekken
en in de
gunst van
het volk
te
geraken.
Dit feest
werd door
genotzuchtigen
uit alle
windstreken
bijgewoond,
en men
genoot van
de
feestvreugde
en de
wijn. Met
grote
praal en
veel
ceremoniën
verscheen
Herodes
voor het
volk en
richtte
zich tot
hen in een
schitterende
redevoering.
Gekleed in
een van
zilver en
goud
fonkelend
gewaad,
dat de
zonnestralen
opving in
zijn
glinsterende
plooien en
dat de
ogen van
de
toeschouwers
verblindde,
was hij
een
schitterende
figuur.
De
majesteit
van zijn
voorkomen
en de
kracht van
zijn
welsprekendheid
beheersten
de
vergadering
in grote
mate. De
mensen van
wie de
zinnen
door
feestvreugde
en
wijngenot
reeds
verstoord
waren,
werden
door de
praal van
Herodes
verblind,
en werden
bekoord
door zijn
optreden
en
redenaarstalent;
en in wild
enthousiasme
overstelpten
zij hem
met
vleierijen
en zeiden
dat geen
sterveling
er zo
verbazingwekkend
uit kon
zien of
over zulk
een
verbazingwekkende
welbespraaktheid
kon
beschikken.
Verder
verklaarden
zij dat,
terwijl
zij hem
tot nu toe
als een
vorst
hadden
geëerbiedigd,
hem
voortaan
als een
god wilden
vereren.
Sommigen
van hen
die nu een
verachtelijke
zondaar
verheerlijkten,
hadden nog
maar enige
jaren
geleden de
waanzinnige
oproep
uitgekreten:
Weg met
Jezus!
Kruisig
Hem! De
Joden
hadden
geweigerd
Christus
aan te
nemen,
wiens
gewaad,
grof en
dikwijls
vuil van
de reis,
een hart
van
goddelijke
liefde
overdekte.
Hun ogen
konden
onder het
bescheiden
uiterlijk
niet de
God van
leven en
heerlijkheid
ontdekken,
ofschoon
de macht
van
Christus
hun werd
geopenbaard
door
werken die
zomaar een
mens niet
kon
verrichten.
Toch waren
zij bereid
een
hooghartige
koning
wiens
weelderige
gewaden
van zilver
en goud
een
verdorven
en wreed
hart
verborgen,
als een
god te
vereren.
Herodes
wist dat
hij de
loftuitingen
en
huldebetuigingen
die hem
werden
aangeboden,
volstrekt
niet
verdiende;
toch
aanvaardde
hij de
vergoding
van het
volk als
iets dat
hem
toekwam.
Zijn hart
juichte
van
triomf, en
een glans
van
voldane
trots
spreidde
zich over
zijn
gelaat,
toen hij
zich
hoorde
toejuichen:
„De stem
van een
god en
niet van
een mens!"
Maar
plotseling
kwam er
een
verschrikkelijke
verandering
over hem.
Zijn
gelaat
werd
doodsbleek
en
verwrongen
van pijn.
Grote
zweetdroppels
kwamen uit
de poriën
te
voorschijn.
Hij stond
voor een
ogenblik
als aan de
grond
genageld
door pijn
en schrik.
Dan wendde
hij zijn
vaalbleek
gelaat tot
zijn
ontstelde
vrienden,
hij
schreeuwde
met holle,
vertwijfelde
klanken:
Hem die
gij als
een god
hebt
verheerlijkt,
is ten
dode
opgeschreven.
Onder de
meest
folterende
zielsangst
werd hij
weggedragen
van de
plaats van
festijn en
vertoon.
Een moment
tevoren
had hij
hovaardig
de hem
toegezwaaide
lof en eer
van de
ontelbare
menigte
aanvaard.
Maar nu
was hij
zich ervan
bewust dat
hij in de
handen was
van een
Heerser,
machtiger
dan
hijzelf.
Zelfverwijt
greep hem
aan; hij
herinnerde
zich zijn
wrede
vervolging
van de
navolgers
van
Christus;
hij
herinnerde
zich zijn
gruwelijke
bevel om
de
onschuldige
Jacobus te
doden en
zijn
voornemen
om de
apostel
Petrus ter
dood te
brengen;
hij dacht
eraan hoe
hij in
zijn
ergernis
en
teleurgestelde
woede een
onredelijke
wraak had
genomen op
de
gevangenbewaarders.
Hij wist
dat God nu
met hem,
de
meedogenloze
vervolger,
afrekende.
Hij vond
geen
verlichting
van
lichaamspijn
of
zielsangst,
en hij
verwachtte
dit ook
niet.
Herodes
kende de
wet die
zei: „Gij
zult geen
andere
goden voor
Mijn
aangezicht
hebben"
(Ex.20:3)
en hij
wist dat
hij de
maat van
zijn
ongerechtigheid
had
volgemaakt
door de
verering
van het
volk te
aanvaarden
en dat hij
zich de
gerechtvaardigde
gramschap
van Jehova
op de hals
had
gehaald.
Dezelfde
engel die
vanuit de
koninklijke
hoven was
neergekomen
om Petrus
te
bevrijden,
was voor
Herodes de
bode van
toorn en
gericht.
De engel
stootte
Petrus in
zijn zijde
om hem uit
zijn
sluimering
te doen
ontwaken;
maar het
was een
heel
verschillende
stoot die
hij de
goddeloze
koning
toebracht,
om zijn
trots
teniet te
doen en
aan hem de
straf van
de
Almachtige
te
voltrekken.
Herodes
stierf
onder
zware
geestelijke
en
lichamelijke
folteringen,
onder het
vergeldend
oordeel
van God.
Dit bewijs
van
goddelijke
rechtvaardigheid
had op het
volk een
machtige
indruk
gemaakt.
De
berichten
dat de
apostel
van
Christus
op
wonderbare
wijze uit
de
gevangenis
en van de
dood was
bevrijd,
terwijl
zijn
vervolger
door de
vloek Gods
werd
gedood,
werden
naar alle
landen
verspreid
en werden
het middel
om velen
tot het
geloof in
Christus
te
brengen.
De
ervaring
van
Philippus
die door
een engel
des hemels
geleid
werd naar
de plaats
waar hij
iemand zou
ontmoeten
die naar
waarheid
zocht, en
van
Cornelius
die door
een engel
met een
boodschap
van God
werd
bezocht,
en van
Petrus die
gevangen
en ter
dood
veroordeeld,
door een
engel in
veiligheid
was
gebracht —
dit alles
toont de
nauwe
gemeenschap
tussen
hemel en
aarde.
Het
vermelden
van deze
bezoeken
van
engelen
zal kracht
en moed
verlenen
aan Gods
arbeiders.
Even zeker
als in de
dagen der
apostelen
doorkruisen
ook heden
ten dage
hemelse
boodschappers
het land
in alle
richtingen
en zoeken
zij de
bedroefden
te
troosten,
de
onboetvaardigen
tot inkeer
te
brengen,
de harten
van de
mensen
voor
Christus
te winnen.
We kunnen
deze boden
niet met
onze ogen
waarnemen,
toch zijn
ze met
ons, om
ons te
leiden en
te
beschermen.
De hemel
is met de
aarde
verbonden
door die
geheimenisvolle
ladder
waarvan
het
ondereinde
stevig op
de aarde
staat,
terwijl de
bovenste
sport
reikt tot
de troon
van de
Oneindige.
Engelen
gaan langs
deze fel
schitterende
ladder op
en neer;
zij
brengen de
gebeden
van de
nooddruftigen
en de
bedroefden
omhoog tot
de Vader
en brengen
zegen en
hoop, moed
en hulp
aan de
mensenkinderen.
Deze
engelen
des lichts
scheppen
rond de
ziel een
hemelse
atmosfeer
en richten
ons
opwaarts
naar het
onzienlijke
en
eeuwige.
Met onze
natuurlijke
ogen
kunnen we
hun
gedaanten
niet
aanschouwen;
alleen
door
geestelijk
inzicht
kunnen we
de hemelse
dingen
onderscheiden.
Alleen het
geestelijke
oor kan de
harmonie
van de
hemelse
stemmen
horen. “De
engel des
Heren
legert
zich
rondom wie
Hem
vrezen, en
redt hen.”
(Ps. 34:8)
God geeft
Zijn
engelen
opdracht
om Zijn
uitverkorenen
te bewaren
voor
rampen en
hen te
beschermen
tegen „de
pest, die
in het
duister
rondwaart"
en „het
verderf,
dat op de
middag
vernielt.”
(Ps. 91 :
6)
Steeds
weer
hebben
engelen
met mensen
gesproken
zoals een
man
spreekt
met een
vriend en
hebben ze
hen naar
veilige
plaatsen
geleid.
Steeds
weer
hebben de
bemoedigende
woorden
van
engelen de
moedeloze
gelovigen
versterkt,
en door
hun geest
te richten
boven de
dingen
dezer
aarde,
noodzaakten
zij hen om
in het
geloof de
witte
klederen,
de kronen,
de
palmtakken
der
overwinning
te
aanschouwen,
die
overwinnaars
zullen
ontvangen
wanneer ze
staan om
de grote,
witte
troon.
Het is het
werk van
engelen om
de
beproefden,
de
lijdenden,
de
verzochten
nauw
terzijde
te staan.
Onvermoeibaar
werken ze
ten gunste
van hen
voor wie
Christus
stierf.
Wanneer
zondaren
zover
gebracht
zijn dat
zij zich
aan de
Heiland
overgeven,
brengen
engelen
deze
tijdingen
hemelwaarts
en is er
grote
vreugde in
het
hemelse
heerleger.
„Alzo zal
er
blijdschap
zijn in de
hemel over
één
zondaar,
die zich
bekeert,
meer dan
over negen
en
negentig
rechtvaardigen,
die geen
bekering
nodig
hebben.”
(Luc.15:7)
Van iedere
geslaagde
poging
onzerzijds
om de
duisternis
te
verdrijven
en de
kennis van
Christus
naar alle
kanten te
verbreiden
wordt een
bericht
naar de
hemel
gebracht.
Zodra de
daad aan
de Vader
wordt
medegedeeld,
wordt het
hemelse
leger met
blijdschap
vervuld.
De
overheden
en machten
des hemels
slaan de
strijd
gade die
Gods
dienstknechten
onder
ogenschijnlijk
ontmoedigende
omstandigheden
voeren.
Nieuwe
veroveringen
worden
gemaakt,
nieuwe eer
verkregen,
als de
christenen,
geschaard
rond de
banier van
hun
Verlosser,
de goede
strijd des
geloofs
blijven
strijden.
Alle
hemelse
engelen
staan ten
dienste
van het
ootmoedige,
gelovige
volk Gods;
en wanneer
het leger
van 's
Heren
arbeiders
hier op
aarde Zijn
lofliederen
zingt,
stemt het
koor des
hemels met
hen in om
God en
Zijn Zoon
lof toe te
kennen.
Het is
noodzakelijk
dat wij
een beter
begrip
krijgen
van de
dienst der
engelen.
Het zou
goed zijn
eraan te
denken dat
ieder
oprecht
kind van
God de
medewerking
geniet van
hemelse
wezens.
Onzichtbare
scharen
van licht
en kracht
staan ten
dienste
van
zachtmoedigen
en
nederigen
die de
beloften
Gods
geloven en
daarin hun
vertrouwen
stellen.
Cherubim
en serafim
en engelen
die in
kracht
uitmunten,
staan aan
Gods
rechterhand,
“allen
dienende
geesten,
die
uitgezonden
worden
ten
dienste
van hen,
die het
heil
zullen
beerven. (Hebr.1:14)
("Van
Jeruzalem
tot Rome"
-
E.G.White)