|
||
You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White | ||
Een
waarschuwing
tegen
huichelarij
(7)
Toen de discipelen de waarheden van het evangelie in Jeruzalem verkondigden, gaf God getuigenis aan hun woord, en een grote menigte kwam tot het geloof. Velen van deze eerste gelovigen werden door de vurige, maar verkeerd gerichte geloofsijver der Joden onmiddellijk van hun familie en vrienden gescheiden, en het bleek noodzakelijk hun onderdak en voedsel te verlenen.
Het verhaal luidt: “Want er was ook niet één behoeftig onder hen", en er wordt verteld, hoe in de behoeften werd voorzien. Diegenen onder de gelovigen die geld en bezittingen hadden, offerden deze blijmoedig om aan deze onvoorziene moeilijkheden tegemoet te komen. Zij verkochten hun huizen of hun landerijen, brachten het geld en legden dit aan de voeten der apostelen, “en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte."
Deze vrijgevigheid van de zijde van de gelovigen was het gevolg van de uitstorting van de Heilige Geest. De tot het evangelie bekeerden waren “één van hart en ziel". Eén gemeenschappelijk belang beheerste hen — het welslagen van de hun toevertrouwde opdracht; en er was in hun leven geen plaats voor hebzucht. Hun liefde voor hun broeders en voor de zaak waaraan zij zich hadden gewijd was groter dan hun liefde voor geld en bezittingen. Hun werken getuigden ervan dat zij de zielen der mensen van hogere waarde achtten dan aardse rijkdom.
Zo zal het altijd zijn wanneer de Geest van God bezit neemt van het leven. Degenen wier harten met de liefde van Christus vervuld zijn, zullen het voorbeeld volgen van Hem die om onzentwil arm werd, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden. Geld, tijd, invloed — alle uit Gods hand ontvangen gaven zullen zij slechts op prijs stellen als middelen ter bevordering van het evangeliewerk. Zo was het in de eerste gemeente. En wanneer in de gemeente van vandaag wordt gezien dat de leden, door de kracht des Geestes, hun liefde tot de dingen dezer wereld hebben opgegeven, en dat zij bereid zijn zich opofferingen te getroosten om hun medemensen het evangelie te doen horen, zullen de waarheden die zij verkondigden, een machtige invloed op de toehoorders uitoefenen.
In scherpe tegenstelling tot het voorbeeld van vrijgevigheid, door de gelovigen betoond, stond het gedrag van Ananias en Saffira. Hun wedervaren, door de pen der Inspiratie opgetekend, heeft een donkere vlek op de geschiedenis der eerste gemeente achtergelaten. Deze belijdende discipelen hadden met anderen het voorrecht gehad het evangelie door de apostelen te horen prediken. Zij waren met andere gelovigen tegenwoordig geweest, toen, nadat de apostelen hadden gebeden, “de plaats waar zij vergaderd waren, bewogen werd, en zij allen vervuld werden met de Heilige Geest.” (Hand.4:31) Alle aanwezigen waren diep onder de indruk gekomen, en onder de directe invloed van Gods Geest hadden Ananias en Saffira de gelofte afgelegd om de Here de opbrengst van de verkoop van een bepaald stuk land te geven.
Naderhand bedroefden Ananias en Saffira de Heilige Geest door toe te geven aan gevoelens van hebzucht. Zij kregen berouw over de gedane belofte en verloren spoedig de weldadige invloed van de zegen, die hun harten had verwarmd met een verlangen om grote dingen te doen ten behoeve van de zaak van Christus. Zij dachten dat zij overijld hadden gehandeld en dat ze hun besluit nog eens moesten overwegen. Zij bespraken de zaak nog eens en besloten hun gelofte niet na te komen. Zij zagen evenwel dat degenen die afstand deden van hun bezittingen om daarmede de noden van hun arme broeders te leningen, in de kring der gelovigen zeer gewaardeerd werden; en zich uiteindelijk schamend om hun broeders te laten weten, dat hun zelfzuchtige harten zich datgene niet wilden ontzeggen wat ze God plechtig hadden toegezegd, besloten ze weloverwogen hun bezittingen te verkopen en te doen alsof ze de hele opbrengst in het algemene fonds stortten, doch in werkelijkheid een groot deel voor zichzelf te houden. Op deze wijze wilden ze zich een levensonderhoud uit de gemeenschappelijke voorraad verzekeren en tegelijkertijd de hoge achting van hun broeders verwerven.
Maar God haat huichelarij en leugens. Ananias en Saffira pleegden bedrog in hun overeenkomst met God. Zij logen tegen de Heilige Geest, en hun zonde werd met een snel en vreselijk oordeel gestraft. Toen Ananias met zijn gave kwam, zei Petrus: „Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land? Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de opbrengst niet te uwer beschikking? Hoe kondt gij aan deze daad in uw hart plaats geven? Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God.”
“En bij het horen van deze woorden viel Ananias neder en blies de adem uit. En een grote vrees kwam over allen, die het hoorden”. „Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u?" had Petrus gevraagd. Er was op Ananias geen onrechtmatige invloed uitgeoefend om hem te dwingen zijn bezittingen aan het algemeen belang op te offeren. Hij had naar eigen verkiezing gehandeld. Maar toen hij de discipelen trachtte te misleiden, had hij de Almachtige belogen. “En het geschiedde na verloop van ongeveer drie uur, dat zijn vrouw binnenkwam, onkundig van wat er gebeurd was. En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gij het stuk land voor zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel. En Petrus zeide tot haar: Hoe hebt gij kunnen overeenkomen om de Geest des Heren te verzoeken? Zie, de voeten van hen, die uw man hebben begraven, zijn aan de deur en zij zullen ook u uitdragen. En zij viel terstond neder voor zijn voeten en blies de adem uit; en de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en zij droegen haar uit en begroeven haar bij haar man. En een grote vrees kwam over de gehele gemeente en over allen, die dit hoorden.”
De Alwijze zag, dat deze duidelijke manifestatie van Zijn toorn nodig was om de jonge gemeente voor verdorvenheid te behoeden. De gemeente breidde zich snel uit. En ze zou in groot gevaar zijn gekomen als, door de snelle aanwas der bekeerden, mannen en vrouwen werden opgenomen die voorgaven God te dienen doch die in werkelijkheid de mammon aanbaden. Dit oordeel laat zien, dat men God niet kan bedriegen, dat Hij de verborgen zonden van het hart ontdekt, en dat Hij Zich niet laat bespotten. Het was bedoeld als een waarschuwing voor de gemeenteleden, om hen ertoe te brengen schijnvertoon en huichelarij te mijden en hen ervoor te bewaren God te beroven.
Dit voorbeeld van Gods afkeer van hebzucht, bedrog en huichelarij was niet alleen als een waarschuwing voor de eerste gemeente gegeven, maar was tevens bestemd voor alle toekomstige generaties. Het was hebzucht, die Ananias en Saffira aanvankelijk hadden gekoesterd. Het verlangen om voor zichzelf een deel te houden van hetgeen zij de Here hadden beloofd, leidde hen tot bedrog en huichelarij. God heeft de verkondiging van het evangelie afhankelijk gesteld van de inspanningen en gaven van Zijn volk. Vrijwillige gaven en de tienden vormen het inkomen voor het werk Gods. Van de middelen die aan de mens worden toevertrouwd eist God een zeker deel — de tienden. Hij laat iedereen vrij om te oordelen of zij meer willen geven dan dit of niet. Maar als het hart door de invloed van de Heilige Geest wordt bewogen en een belofte is gedaan dat men een bepaald deel zal geven, dan heeft degene die de belofte deed, geen recht meer op dit gewijde deel. Soortgelijke beloften, aan mensen gedaan, worden als bindend beschouwd. Zijn de aan God gedane beloften niet veel meer bindend? Zijn de beloften gedaan in het gerechtshof van het geweten minder bindend dan geschreven overeenkomsten van mensen?
Als het goddelijke licht met ongewone helderheid en kracht in het hart schijnt, zal de aangeboren zelfzucht haar macht verliezen, en is er het verlangen om te geven aan de zaak van God. Maar niemand moet denken dat het hem vergund wordt de gedane beloften na te komen zonder tegenstand van de zijde van satan. Hij is er niet mee ingenomen te zien hoe het Koninkrijk van de Verlosser op aarde wordt opgebouwd. Hij suggereert dat de toezegging te hoog was, dat het hen in hun pogingen om een vermogen te verwerven zal belemmeren, of dat het de verlangens van hun familieleden niet zal bevredigen.
God is het die de mensen met goederen zegent. Hij doet dit om hen in staat te stellen voor de voortgang van Zijn werk te kunnen geven. Hij geeft zonneschijn en regen. Hij doet de planten groeien. Hij schenkt gezondheid en de bekwaamheid om middelen te vergaren. Al onze zegeningen komen van Zijn milde hand. Hij wil dat mannen en vrouwen op hun beurt dankbaarheid tonen door Hem een deel in tienden en gaven, in dankoffers, in vrijwillige offers en in zoenoffers, terug te betalen. Zouden de middelen in de schatkist vloeien in overeenstemming met dit goddelijk vastgestelde plan — een tiende van alle inkomsten, en milde offergaven — dan zou er overvloed zijn voor de bevordering van het werk des Heren.
Maar de harten van de mensen worden door zelfzucht verhard, en gelijk Ananias en Saffira worden zij verleid een gedeelte van de prijs achter te houden, terwijl ze voorgeven aan Gods eisen te voldoen. Velen geven met kwistige hand geld uit voor eigen genoegens. Mannen en vrouwen streven naar genot en bevredigen hun smaak, terwijl ze God met tegenzin een karig toegemeten offer brengen. Zij vergeten dat God eenmaal nauwkeurig afrekening zal eisen van de wijze waarop Zijn goederen zijn gebruikt en dat Hij evenmin de karige gave die zij in de schatkist werpen, aanneemt, als het offer van Ananias en Saffira.
Met de strenge bestraffing die aan deze meinedigen werd voltrokken, wil God ook ons leren hoe groot Zijn haat tegen en Zijn afkeer van alle huichelarij en bedrog zijn. Door voor te wenden dat ze alles hadden afgedragen, logen Ananias en Saffira tegen de Heilige Geest, en als gevolg daarvan verloren zij dit leven en het leven hierna. Dezelfde God die hen strafte, veroordeelt ook heden nog alle bedrog. De lippen die leugen spreken, zijn Hem een gruwel. Hij verklaart dat in de heilige stad „niets onreins zal binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet.” (Openb. 21:27)
Laten wij met het spreken der waarheid niet de hand lichten of om de waarheid heendraaien. Laat het spreken der waarheid een deel van ons leven worden. Het niet zo nauw nemen met de waarheid en deze aan eigen zelfzuchtige plannen aanpassen, betekent schipbreuk lijden van het geloof. „Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid.” (Ef.6:14)
Hij die onwaarheid spreekt, verkwanselt zijn ziel. Zijn leugens mogen hem ogenschijnlijk in moeilijke omstandigheden dienen. Hij kan zo, naar het schijnt, goede vooruitgang boeken in zaken, welke hij door eerlijke transacties niet kon verkrijgen, maar uiteindelijk raakt hij in een toestand waarin hij niemand kan vertrouwen. Zelf een leugenaar, heeft hij in het woord van anderen geen vertrouwen meer. In het geval van Ananias en Saffira werd de zonde van bedrog jegens God snel gestraft. Deze zelfde zonde werd in de latere geschiedenis van de gemeente nog dikwijls herhaald en wordt ook in onze tijd door velen bedreven. Maar ofschoon ze niet met de zichtbare openbaring van Gods misnoegen gepaard gaat, is ze in Zijn oog niet minder afschuwelijk dan ten tijde der apostelen. De waarschuwing is gegeven. God heeft duidelijk Zijn afkeer van deze zonde getoond. En allen die zich aan huichelarij en gierigheid overgeven, kunnen ervan verzekerd zijn dat zij hun eigen zielen te gronde richten. ("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White) |
||