You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Een Persoonlijk God  

 

De machtige kracht, die werkt door de gehele natuur en alle dingen ondersteunt, is niet, zoals sommige ge­leerden naar voren brengen, enkel en alleen een alles doortrekkend beginsel, een steeds werkzame energie. God is een geest; nochtans is Hij een persoonlijk wezen, want de mens werd naar Zijn beeld geschapen.

 

DE NATUUR IS NIET GOD

 

Gods werk in de natuur is niet God Zelf in de natuur. De dingen der natuur zijn een uitdrukking van Gods karakter; daardoor kunnen wij Zijn liefde, Zijn kracht en Zijn heerlijkheid begrijpen; maar wij moeten de natuur niet als God gaan zien. De artistieke bekwaamheid van menselijke wezens doet vele mooie kunstwerken ont­staan, voortbrengselen die een lust voor de ogen zijn en deze voortbrengselen geven ons enigszins een denkbeeld van de bedoeling van de ontwerper; maar dat gemaakte product is niet de mens. Het is niet het werk, maar de werkman die de eer waardig wordt geacht. En daar ook de natuur een uitdrukking is van Gods gedachte, is het niet de natuur maar de God der natuur die verheerlijkt moet worden……

 

EEN PERSOONLIJK GOD SCHIEP DE MENS

 

In de schepping van de mens werd de werking van een persoonlijk God geopenbaard. Toen God de mens naar Zijn beeld had geschapen, was de menselijke vorm vol­maakt in geheel zijn samenstelling, maar hij was zonder leven. Toen blies een persoonlijk, in Zichzelf bestaand God, in die vorm de adem des levens en zo werd de mens een levend, ademend, verstandelijk wezen. Alle delen van het menselijk organisme traden in werking. Het hart, de grote en de kleine vaten, de tong, de han­den, de voeten, de zintuigen, de waarnemingen door het verstand — dat alles begon te werken en werd aan wetten onderworpen. De mens werd een levende ziel. Door Jezus Christus schiep een persoonlijk God de mens en begiftigde hem met verstand en kracht.

 

Ons wezen was voor Hem niet verborgen toen wij in het verborgene werden gemaakt. Zijn ogen zagen ons wezen, hoewel in onvolmaakte toestand; en in Zijn boek werden al onze leden beschreven, toen er nog niet één bestond.

Boven alle lagere orden van wezens, was het Gods bedoeling dat de mens, het kroonstuk van Zijn schep­ping, Zijn gedachte tot uitdrukking zou brengen en Zijn heerlijkheid zou openbaren. Maar de mens moet niet zichzelf verheerlijken als God……

 

GOD GEOPENBAARD IN CHRISTUS

 

Als een persoonlijk wezen heeft God Zichzelf geopen­baard in Zijn Zoon. Jezus, het afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders, „en het uitgedrukte beeld Zijner zelf­standigheid" (Hebreeën 1:3), werd op aarde gevonden in de gestalte van een mens. Als een persoonlijke Hei­land kwam Hij naar de wereld. Als een persoonlijke Hei­land voer Hij ten hemel. Als een persoonlijke Heiland bemiddelt Hij in de hemelse hoven. Vóór de troon van God dient ten onze gunste „Een de Zoon des mensen gelijk zijnde." Openbaring 1:13.

 

Christus, het Licht der wereld, omsluierde de verblin­dende glans van Zijn goddelijkheid, en kwam om als een mens te verkeren onder de mensen, opdat ze, zonder verteerd te worden, bekend zouden worden met hun Schepper. Geen mens heeft ooit God gezien, behalve wanneer Hij is geopenbaard door Christus.

„Ik en de Vader zijn één," heeft Christus gezegd. „Niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon, en wien het de Zoon wil openbaren." Johannes 10:30; Mattheüs 11 : 27.

 

Christus kwam om menselijke wezens te onderrichten wat God wil dat zij weten. In de hemelen hierboven, op de aarde, in de brede wateren van de oceaan, zien we het werk van Gods handen. Alle geschapen dingen ge­tuigen van Zijn kracht, Zijn wijsheid, Zijn liefde. Maar niet van de sterren of van de oceaan of van de grote waterval kunnen wij de persoonlijkheid van God leren kennen zoals deze geopenbaard is in Christus.

 

God zag dat een duidelijker openbaring dan de natuur nodig was om zowel Zijn persoonlijkheid als Zijn karak­ter te schilderen. Hij zond Zijn Zoon in de wereld om, zover als het menselijke oog dat kon verdragen, de aard en de kenmerken van de onzichtbare God te openbaren.

 

Had God verlangd om voorgesteld te worden als per­soonlijk verblijvende in de dingen der natuur — in de bloem, de boom, het grassprietje — zou Christus, toen Hij hier op aarde was, dat dan niet aan Zijn discipelen hebben verteld? Maar nergens wordt in de leer van Jezus van God op deze wijze gesproken. Christus en de apos­telen leerden duidelijk de waarheid van het bestaan van een persoonlijk God.

 

Christus openbaarde alles van God waf zondige men­selijke wezens konden dragen zonder vernietigd te wor­den. Hij is de Goddelijke Leraar, de Voorlichter. Had God gedacht dat wij aan andere openbaringen dan die ge­geven door Christus en Zijn geschreven Woord, be­hoefte zouden gehad hebben, dan zou Hij ze ons ge­geven hebben.

 

CHRISTUS' OPENBARING VAN GOD AAN DE DISCIPELEN

 

Laten we de woorden bestuderen die Christus sprak in de opperzaal in de nacht vóór Zijn kruisiging. Hij naderde het uur van Zijn verhoor en Hij probeerde Zijn discipelen die zo zwaar verzocht en beproefd zou­den worden, te troosten.

„Uw hart worde niet ontroerd," zei Hij, „gijlieden ge­looft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben, ik ga henen om u plaats te bereiden. ..."

 

„Thomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet waar Gij henengaat en hoe kunnen wij de weg weten? Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem en hebt Hem gezien. ..."

 

„Here, toon ons de Vader," zeide Filippus, „en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelf niet, maar de Vader Die in Mij blijft, Die doet de werken." Johannes 14 : 1-10.

En toch hadden de discipelen nog geen begrip van de woorden van Christus aangaande Zijn verhouding tot God. Veel van Zijn onderricht was voor hen nog duister. Zij hadden tal van vragen gesteld die hun onwetendheid aangaande Gods verhouding tot hen en tot hun huidige en toekomstige belangen aan het licht brachten. Christus wenste dat zij een duidelijker, omlijnder begrip van God hadden.

 

„Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gespro­ken", zei Hij, „maar de ure komt dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van de Vader zal verkondigen." Johannes 16:25.

 

Toen op de dag van Pinksteren de Heilige Geest op de discipelen werd uitgestort, verstonden zij de waar­heden die Christus in gelijkenissen had gesproken. De leerpunten die voor hen verborgenheden waren geweest, werden nu duidelijk gemaakt. Het begrip dat zij kregen door de uitstorting van de Geest, maakte dat zij zich schaamden over hun hersenschimmige theorieën. Hun veronderstellingen en uitleggingen waren in alle opzich­ten dwaas, wanneer ze vergeleken werden met de kennis van de hemelse dingen die ze nu ontvingen. Zij werden geleid door de Geest, en licht scheen in hun eens ver­duisterd verstand.

 

Maar de discipelen hadden nochtans niet de algehele vervulling van Gods belofte ontvangen. Zij ontvingen al de kennis van God die zij konden verwerken, maar de volledige vervulling van de belofte, dat Christus hen duidelijk de Vader zou openbaren, moest nog komen. En zo is het ook heden. Onze kennis van God is onvol­ledig en onvolmaakt. Wanneer de strijd ten einde is en de Mens Jezus Christus vóór de Vader Zijn trouwe arbei­ders erkent, die, in een wereld van zonde, een waar­achtig getuigenis van Hem hebben uitgedragen, zullen ze duidelijk verstaan wat nu voor hen verborgenheden zijn.

 

Christus nam Zijn verheerlijkte menselijkheid met Zich mee naar de hemelse hoven. Aan degenen die Hem aannemen, verleent Hij kracht om kinderen Gods te wor­den, zodat ten slotte God hen zal aannemen als de Zijnen om bij Hem te blijven in alle eeuwigheid. Wan­neer ze in dit leven God trouw zijn, zullen ze uiteindelijk „Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden wezen". Openbaring 22 : 4. En bestaat het ge­luk des hemels niet daarin dat we God zien? Wat groter blijdschap zou over de zondaar kunnen komen die gered is door de genade van Christus, dan het aangezicht Gods te aanschouwen en Hem als Vader te kennen?

 

HET GETUIGENIS DER SCHRIFTEN

 

De Schriften tonen duidelijk de verhouding tussen God en Christus, en van een ieder brengen ze de persoonlijk­heid en de eigen aard duidelijk naar voren.

„God voorheen vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon, Welke Hij gesteld heeft tot een erfgenaam van alles, door Welke Hij ook de wereld gemaakt heeft. Welke alzo Hij is het afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelf teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste heme­len, zoveel voortreffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft. Want tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?" Hebreeën 1:1- 5.

 

God is de Vader van Christus; Christus is de Zoon van God. Een verheven positie is aan Christus gegeven. Hij staat nu op één lijn met de Vader. Al de besluiten Gods liggen open voor Zijn Zoon.

 

Jezus zei tot de Joden: „Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook..... De Zoon kan niets van Zichzelf doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen; want zo wat Die doet, dat doet ook de Zoon desgelijks. Want de Vader heeft de Zoon lief, en toont Hem alles wat Hij doet." Johan­nes 5:17-20.

 

Hier wordt opnieuw de persoonlijkheid van de Vader en de Zoon naar voren gebracht en wordt de eenheid gezien tussen hen beiden.

 

Deze eenheid komt ook tot uitdrukking in het zeven­tiende hoofdstuk van Johannes, in het gebed van Chris­tus voor Zijn discipelen:

„Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als Wij één zijn. Ik in hen en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één en opdat de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt gelijk Gij Mij liefgehad hebt." Johannes 17:20-23.

 

Welke wonderschone woorden! De eenheid die bestaat tussen Christus en Zijn discipelen vernietigt de persoon­lijkheid van geen van beiden. Ze zijn één in doel, in geest, in karakter, maar niet in persoon. Zo zijn ook God en Christus één.   

 

ZIJN VOORZIENIGE ZORG

 

Onze God heeft hemel en aarde tot Zijn beschikking en Hij weet precies wat wij nodig hebben. Wij kunnen slechts een weinig vooruitzien, „maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen dergenen met wie wij te doen hebben". Hebreeën 4:13. Boven de onrust der aarde zit Hij op Zijn troon; alle dingen liggen open onder Zijn goddelijke blik; en vanuit Zijn grote en rustige eeuwigheid beveelt Hij wat naar Zijn voorzienigheid het beste is.

 

Zelfs geen musje valt op de grond zonder dat de Vader het merkt. Satans haat tegen God bracht hem ertoe dat hij zich verheugde in de vernietiging van het stomme gedierte. Het komt alleen door Gods beschermende zorg dat de vogels bewaard worden om ons te verblijden met hun vreugdezang. Maar zelfs de mussen vergeet Hij niet. „Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven." Mattheüs 10:31.  (E.G.White, 8.Test. p.263-273 of Schatk. III, blz.268-274)