Gods
zorg voor zijn werk
Het was onder
moeilijke en
ontmoedigende
omstandigheden, dat
Jesaja, toen hij nog
een jongeman was,
geroepen werd tot een
profetische taak. Een
ramp bedreigde zijn
land. Door hun
overtreding van Gods
wet had de stam van
Juda Zijn bescherming
verspeeld, en het
Assyrische leger stond
op het punt zich tegen
het koninkrijk van
Juda te keren. Het
gevaar van de vijanden
was echter niet hun
grootste probleem. Het
was de afval van het
volk die de
boodschapper van de
Heer het meest
terneerdrukte. Door
hun afvalligheid en
rebellie vroegen zij
om Gods oordelen. De
jonge profeet was
geroepen om hen een
boodschap van
waarschuwing te
brengen, en hij wist
dat hij op hardnekkige
tegenstand zou
stuiten. Hij beefde
bij de gedachte aan de
koppigheid en het
ongeloof van het volk,
voor wie hij zich
moest inzetten. Zijn
taak scheen hem bijna
onmogelijk. Moest hij
uit wanhoop maar
afzien van zijn
opdracht, en Israël
overlaten aan hun
afgoderij? Moesten de
goden van Ninevé de
aarde beheersen en de
spot drijven met de
God des hemels?
Gedachten als deze
kwelden hem terwijl
hij op het voorplein
van de heilige tempel
stond. Plotseling
leken de poort en de
voorhang van de tempel
te wijken, en mocht
hij een blik naar
binnen werpen, in het
heilige der heiligen,
waar zelfs de profeet
zich niet mocht
begeven. Voor zijn
ogen ontvouwde zich
een visioen van Jehova
die op een hoge en
verheven troon zat,
terwijl Zijn zomen de
tempel vulden. Aan
iedere zijde van de
troon zweefde een
seraf boven Hem; met
twee vleugels vloog
hij, met twee bedekte
hij zijn aangezicht,
en met twee bedekte
hij zijn voeten. Deze
boodschappers
verhieven hun stem tot
een eerbiedige
oproep:
"Heilig, heilig,
heilig is de Here der
heerscharen, de ganse
aarde is van zijn
heerlijkheid vol," tot
de dorpelposten
beefden van het luide
geroep en het huis
werd gevuld met hun
lof.
Nooit tevoren had
Jesaja zich zo
volledig de grootheid
van Jehova en Zijn
volmaakte heiligheid
gerealiseerd, en hij
voelde dat hij in zijn
menselijke zwakheid en
onwaardigheid zou
omkomen in de
aanwezigheid van God.
"Wee mij!" riep hij
uit, "ik ga ten onder,
want ik ben een man,
onrein van lippen, en
woon temidden van een
volk, dat onrein van
lippen is, - en mijn
ogen hebben de Koning,
de Here der
heerscharen, gezien."
Een seraf kwam echter
naar hem toe om hem
bekwaam te maken voor
zijn grote taak. Met
een gloeiende kool,
die hij van het altaar
had genomen, raakte
hij zijn lippen aan en
zei: "Zie deze heeft
uw lippen aangeraakt;
nu is uw
ongerechtigheid
geweken en uw zonde
verzoend." Toen werd
de stem van God
gehoord, die zei: "Wie
zal Ik zenden en wie
zal voor ons gaan?"
Vol heilig vertrouwen
antwoordde Jesaja:
"Hier ben ik, zend
mij."
Wat als aardse machten
zich tegen Juda zouden
richten? Wat als
Jesaja met tegenstand
en verzet tegen zijn
opdracht te maken zou
krijgen? Hij had de
Koning gezien, de Heer
der heerscharen; hij
had het lied van de
serafs gehoord: "De
ganse aarde is van
Zijn heerlijkheid
vol," en de profeet
werd kracht gegeven
voor het werk dat voor
hem lag. De
herinnering aan dit
visioen droeg hij
gedurende zijn lange
en inspannende werk
met zich mee.
Ezechiël, de treurende
profeet in
ballingschap, in het
land van de Chaldeeën,
werd een visioen
gegeven dat hem
dezelfde les van
vertrouwen moest geven
in de machtige God van
Israël. Toen hij aan
de oever van de rivier
de Chebar stond, kwam
er een stormwind uit
het noorden, "een
zware wolk met
flikkerend vuur en
omgeven door een
glans; daarbinnen,
midden in het vuur,
was wat er uitzag als
blinkend metaal."
Een aantal vreemd
uitziende wielen,
"alsof er een rad was
midden in een rad,"
werd voortbewogen door
vier levende wezens.
Hoog boven dit alles
"was wat er uitzag als
lazuursteen, dat de
vorm had van een
troon; en daarboven,
op hetgeen een troon
geleek, een gedaante,
die er uitzag als een
mens." "En wat de
gedaante der wezens
betreft, hun aanblik
was als die van
brandende vuurkolen,
als van fakkels, -
zich bewegend tussen
de wezens; en het vuur
glansde en bliksemen
schoten daaruit." "Bij
de cherubs was onder
hun vleugels iets
zichtbaar, dat de vorm
had van een
mensenhand."
Er waren wielen in
wielen, in een
opstelling die zo
ingewikkeld was, dat
ze voor Ezechiël op
het eerste gezicht in
elkaar verward zaten.
Wanneer ze echter
bewogen, ging dat met
een prachtige precisie
en in perfecte
harmonie. Hemelse
wezens bewogen deze
wielen, en daarboven,
op de heerlijke
lazuurstenen troon,
zat de Eeuwige God,
terwijl Zijn troon
omgeven werd door de
regenboog, het symbool
van genade en liefde.
Overweldigd door de
schrikwekkende
heerlijkheid van het
tafereel, viel
Ezechiël op zijn
aangezicht, toen een
stem hem gebood op te
staan en naar het
woord van de Heer te
luisteren. Toen werd
hem een boodschap van
waarschuwing gegeven
voor Israël.
Dit visioen werd
Ezechiël gegeven in
een tijd waarin zijn
gedachten in beslag
werden genomen door
sombere
vooruitzichten. Hij
zag het land van zijn
vaderen er verlaten
bij liggen. De stad
die eens vol mensen
was, was niet langer
bewoond. De stem van
vreugde en het loflied
werden niet meer
binnen haar muren
gehoord. De profeet
was zelf een
vreemdeling in een
vreemd land, waar
grenzeloze ambities en
onvoorstelbare
wreedheden
allesoverheersend
waren. Wat hij zag en
hoorde over menselijke
tirannie en
wreedheden, smartte
zijn ziel, en hij
weende bitter, dag en
nacht. De prachtige
symbolen echter die
hem aan de oever van
de rivier de Chebar
waren getoond,
openbaarden een kracht
groter dan die van
aardse heersers. Boven
de trotse en wrede
vorsten van Assyrië en
Babylon troonde de God
van genade en
waarheid.
De constructies in de
vorm van raderen die
in de ogen van de
profeet zo verwarrend
leken, stonden onder
leiding van een
machtige hand. De
Geest van God, hem
geopenbaard als Degene
die deze wielen
voortbewoog en
stuurde, bracht
harmonie in de
verwarring; de hele
wereld stond dus onder
Zijn controle. Talloze
verheerlijkte wezens
stonden klaar om op
Zijn bevel de macht en
de boze bedoelingen
van slechte mensen te
overheersen, en het
goede te brengen aan
degenen die Hem
getrouw zijn.
Op dezelfde wijze,
toen God op het punt
stond de geliefde
apostel Johannes de
geschiedenis te
openbaren van de
gemeente in de
toekomstige eeuwen,
gaf Hij hem de
verzekering van de
belangstelling van de
Verlosser voor Zijn
volk, door "Iemand als
eens mensen zoon" te
openbaren, die
temidden van
kandelaren wandelde,
die de zeven gemeenten
symboliseerden.
Terwijl aan Johannes
de laatste grote
worstelingen van de
gemeente met aardse
machten getoond werd,
werd hem ook
toegestaan de
uiteindelijke
overwinning en de
verlossing van de
gelovigen te zien. Hij
zag hoe de gemeente in
een dodelijk conflict
met het beest en zijn
beeld werd gebracht,
en hoe de aanbidding
van dat beest op
straffe des doods werd
opgelegd. Toen hij
echter over de rook en
het geraas van de
strijd heen keek, zag
hij op de berg Sion
een gezelschap bij het
Lam, "op wier
voorhoofden Zijn naam
en de naam des Vaders
geschreven stond," in
plaats van het
merkteken van het
beest. Daarna zag hij
"de overwinnaars van
het beest en van zijn
beeld en van het getal
van zijn naam, staande
aan de glazen zee, met
de citers Gods." Zij
zongen het lied van
Mozes en van het Lam.
Deze lessen zijn
bedoeld voor ons
welzijn. Wij moeten
ons geloof in God
vasthouden, want er
ligt een tijd voor ons
die de mens op de
proef zal stellen. Op
de Olijfberg somde
Christus de vreselijke
taferelen op die aan
Zijn tweede komst
vooraf zouden gaan:
"Ook zult gij horen
van oorlogen en van
geruchten van
oorlogen." "Volk zal
opstaan tegen volk, en
koninkrijk tegen
koninkrijk, en er
zullen nu hier, dan
daar, hongersnoden en
aardbevingen zijn.
Doch dat alles is het
begin der weeën."
Hoewel deze profetieën
gedeeltelijk vervuld
werden bij de
verwoesting van
Jeruzalem, zijn ze
meer direct van
toepassing op de tijd
van het einde.
Wij staan op de
drempel van grote en
ernstige
gebeurtenissen. De
profetie gaat snel in
vervulling. De Heer
staat voor de deur.
Spoedig gaan wij een
periode in die voor
alle mensen van
overweldigend belang
zal zijn. De strijd
uit het verleden zal
weer oplaaien. Er
zullen zich taferelen
afspelen waarvan men
zich geen voorstelling
kan maken. Satan maakt
bij zijn werk gebruik
van mensen. Zij die
pogen de grondwet te
wijzigen en een wet
willen uitvaardigen
die de zondagsrust
dwingend oplegt,
beseffen nauwelijks
wat daarvan de
gevolgen zullen zijn.
Er staat ons een
crisis te wachten.
In deze grote
noodtoestand moeten
Gods dienstknechten
echter niet op
zichzelf vertrouwen.
In de visioenen die
gegeven werden aan
Jesaja, Ezechiël en
Johannes, zien wij hoe
nauw de hemel
betrokken is bij de
gebeurtenissen die op
aarde plaatsvinden, en
hoe groot Gods zorg is
voor hen die Hem trouw
zijn. De wereld is
niet zonder heerser.
Het programma van de
komende gebeurtenissen
ligt in Gods hand. De
Majesteit van de hemel
heeft het lot van de
naties, evenals dat
van Zijn gemeente, in
Zijn beheer.
Wij laten toe dat we
ons te zeer
terneergeslagen voelen
door zorgen,
moeilijkheden en
tegenslagen in het
werk van de Heer.
Sterfelijke mensen
worden niet aan hun
lot overgelaten om de
last van de
verantwoordelijkheid
alleen te dragen. Wij
moeten op God
vertrouwen, in Hem
geloven en voorwaarts
gaan. De
onvermoeibare
waakzaamheid van de
hemelse boodschappers,
en hun onophoudenlijk
bezig zijn in hun werk
voor het welzijn van
de mensen op aarde,
laat ons zien hoe Gods
hand het wiel binnenin
het wiel leidt. De
goddelijke Leraar zegt
tegen elke leerling in
Zijn werk: "Ik gordde
u, hoewel gij mij niet
kendet."
In Ezechiëls visioen
hield God Zijn hand
onder de vleugels van
de cherubim. Dit is om
Zijn dienstknechten te
leren dat het Zijn
goddelijke kracht is
die hun succes geeft.
Hij zal met hen
samenwerken als zij de
zonde wegdoen en
zuiver van hart en
leven worden.
Het heldere licht dat
zich met de snelheid
van de bliksem tussen
de levende wezens
bewoog, stelt de
snelheid voor waarmee
dit werk uiteindelijk
de voltooiing zal
bereiken. Hij die niet
sluimert, Die
voortdurend bezig is
met het verwezenlijken
van Zijn bedoelingen,
kan Zijn grote werk op
harmonieuze wijze
vooruit doen gaan. Wat
voor het beperkte
verstand ingewikkeld
en gecompliceerd
lijkt, kan de hand van
de Heer in perfecte
orde houden. Hij kan
wegen openen en
middelen aanwenden om
de bedoelingen van
slechte mensen te
verijdelen, en Hij zal
de beraadslagingen van
hen die snode plannen
tegen Zijn volk
smeden, in verwarring
brengen.
Broeders, er is nu
geen tijd voor treuren
en wanhoop, geen tijd
om u over te geven aan
twijfel en ongeloof.
Christus is nu geen
Verlosser in het
nieuwe graf van Jozef,
dat met een grote
steen is afgesloten en
verzegeld met een
Romeins zegel; wij
hebben een verrezen
Verlosser. Hij is de
Koning, de Heer der
heerscharen; Hij zit
tussen de cherubim, en
temidden van de strijd
en beroering van de
naties, waakt Hij nog
steeds over Zijn volk.
Hij die in de hemelen
heerst is onze
Verlosser. Hij meet
elke beproeving af.
Hij slaat de vurige
oven gade die iedere
ziel moet toetsen.
Wanneer de sterkten
van konin-gen
omvergeworpen zullen
zijn, wanneer de
pijlen van Gods toorn
Zijn vijanden in het
hart zullen treffen,
zal Zijn volk veilig
in Zijn handen zijn.
(Getuigenissen v.d.
Gemeente 5,
hoofdst.37, p.609-612
/ Testimonies 5, p.749-754
E.G.White)