Van
Sinaï
naar
Kades
(33)
Zie
Numeri
11 en 12
Eerst
toen
Israël
enige
tijd bij
de Sinaï
was,
werd
begonnen
met de
bouw van
de
tabernakel;
en dit
heiligdom
werd
voltooid
aan het
begin
van het
tweede
jaar na
de
uittocht.
Dit werd
gevolgd
door de
wijding
van de
priesters,
de
viering
van het
Pascha,
het
tellen
van het
volk en
het
voltooien
van
verschillende
regelingen,
noodzakelijk
voor hun
burgerlijk
of
godsdienstig
stelsel,
zodat
bijna
een jaar
in het
leger
bij de
Sinaï
werd
doorgebracht.
Hier nam
hun
eredienst
een
vaster
omlijnde
vorm
aan; de
wetten
waren
gegeven
voor het
besturen
van het
volk, en
een
betere
organisatie
was
geregeld
als
voorbereiding
voor het
binnengaan
in het
land
Kanaän.
Het
bestuur
van
Israël
werd
gekenmerkt
door een
uiterst
grondige
organisatie,
wonderbaar
door
haar
eenvoud
en
volkomenheid.
De orde,
die zo
kenmerkend
was in
de
volmaaktheid
en
regeling
van al
Gods
geschapen
werken,
openbaarde
zich in
de
Hebreeuwse
economie.
God was
het
middelpunt
van het
gezag en
het
bestuur,
de
Soeverein
van
Israël.
Mozes
was hun
zichtbare
leider,
door God
hiertoe
aangewezen,
om de
wetten
in Zijn
Naam te
handhaven.
Uit de
oudsten
van de
stammen
werd een
raad van
zeventig
gekozen
om Mozes
te
assisteren
in de
algemene
belangen
van het
volk.
Daarnaast
kwamen
de
priesters,
die de
Here
dienden
in het
heiligdom.
Oversten
werden
aangesteld
over de
stammen.
Dit
waren
"oversten
over
duizend,
oversten
over
honderd,
oversten
over
vijftig
en
oversten
over
tien"
Deuteronomium
1:15, en
ten
slotte
beambten
die voor
speciale
taken
waren
aangewezen.
Het
Hebreeuwse
kamp was
in
volmaakte
orde
gerangschikt.
Het was
verdeeld
in drie
grote
afdelingen,
die elk
een
bepaalde
positie
innamen
in de
legerplaats.
In het
midden
stond de
tabernakel,
de
woonplaats
van de
onzichtbare
Koning.
Rond het
heiligdom
woonden
de
priesters
en de
Levieten.
Daarachter
bevonden
zich
alle
andere
stammen.
De
Levieten
hadden
tot taak
te
zorgen
voor de
tabernakel
en alles
wat
daarmee
verbonden
was,
zowel in
het
legerkamp
als op
reis.
Als het
kamp
werd
opgebroken,
moesten
ze de
tabernakel
afbreken;
bij de
volgende
pleisterplaats
moesten
ze deze
oprichten.
Niemand
van een
andere
stam
mocht
naderbij
komen,
op
straffe
des
doods.
De
Levieten
waren
verdeeld
in drie
afdelingen,
de
afstammelingen
van de
drie
zonen
van Levi,
en elke
afdeling
had zijn
speciale
plaats
en werk.
Voor de
tabernakel,
het
dichtst
in de
nabijheid
ervan,
stonden
de
tenten
van
Mozes en
Aäron.
Ten
zuiden
waren de
Kohatieten,
die voor
de ark
en het
verdere
gereedschap
moesten
zorgen;
ten
noorden
de
Merarieten,
die
moesten
zorgen
voor de
pilaren,
de
voetstukken,
planken,
enz; en
achteraan
de
Gersonieten,
die de
zorg
hadden
voor de
gordijnen
en
kleden.
Ook de
positie
van elke
stam was
bepaald.
Ieder
moest
achter
zijn
eigen
vaandel
gaan en
zich
legeren,
zoals de
Here
bevolen
had: "De
Israëlieten
zullen
zich
legeren
ieder
bij zijn
vendel
onder de
veldtekenen
van hun
families;
op een
afstand
zullen
zij zich
rondom
de tent
der
samenkomst
legeren."
"Zoals
zij zich
zullen
legeren,
zullen
zij ook
opbreken,
ieder op
zijn
plaats
naar hun
vendels."
Numeri
2:2,17
De
menigte
van
allerlei
slag die
Israël
vanuit
Egypte
had
vergezeld,
mocht
niet
samenwonen
met de
stammen,
maar
moest
buiten
de
legerplaats
blijven;
en hun
nakomelingen
werden
tot het
derde
geslacht
buiten
de
gemeenschap
gesloten.
Deuteronomium
23:7
Pijnlijke
reinheid
zowel
als
strikte
orde
werd
bevolen
in heel
het
legerkamp
en in de
omgeving
ervan.
Grondige
gezondheidsvoorschriften
werden
gegeven.
Ieder
die
onrein
was om
één of
andere
oorzaak,
moest
buiten
de
legerplaats
blijven.
Deze
maatregelen
waren
absoluut
noodzakelijk
voor de
bescherming
van de
gezondheid
van zulk
een
grote
menigte;
en het
was
noodzakelijk
dat
volmaakte
orde en
reinheid
gehandhaafd
werden,
zodat
Israël
de
tegenwoordigheid
van een
heilig
God kon
smaken.
Hij zei:
"De Here
uw God
wandelt
in uw
legerplaats,
om u te
redden
en uw
vijanden
aan u
over te
geven;
daarom
zal de
legerplaats
heilig
zijn."
Deuteronomium
23:14
Op alle
reizen
van
Israël
ging "de
ark van
het
verbond
des
Heren
vóór hen
uit...
om voor
hen een
rustplaats
te
zoeken."
Numeri
10:33 De
heilige
kist,
die
gedragen
werd
door de
zonen
van
Kehat,
en welke
Gods
heilige
wet
bevatte,
moest de
stoet
leiden.
Vooraan
gingen
Mozes en
Aäron,
en de
priesters
die
zilveren
bazuinen
bij zich
hadden,
bevonden
zich in
de
nabijheid.
Deze
priesters
kregen
aanwijzingen
van
Mozes,
die ze
door
middel
van hun
bazuinen
aan het
volk
moesten
doorgeven.
Het was
de taak
van de
leiders
van elke
groep om
nauwkeurig
aan te
geven
wat
gedaan
moest
worden,
zulks
naar de
bevelen
via de
bazuinen.
Wie
naliet
zich te
houden
aan de
gegeven
aanwijzingen,
werd met
de dood
bestraft.
God is
een God
van
orde.
Alles
wat met
de hemel
verbonden
is, is
in
volmaakte
harmonie;
onderdanigheid
en
grondige
discipline
kenmerken
de
hemelse
heerscharen.
Succes
kan
slechts
plaatsvinden
waar
orde en
harmonie
bestaan.
Evenals
vroeger
eist God
ook nu
orde en
regelmaat
in Zijn
werk.
Allen
die voor
Hem
werken,
moeten
op
verstandige
wijze
werken,
en niet
op een
zorgeloze
willekeurige
manier.
God wil
dat Zijn
werk
getrouw
en
nauwgezet
wordt
verricht,
zodat
Hij
daarop
het
zegel
van Zijn
goedkeuring
kan
plaatsen.
God zelf
leidde
de
Israëlieten
op al
hun
reizen.
De
plaats
waar ze
zich
moesten
legeren,
werd
aangegeven
doordat
de
wolkkolom
neerdaalde;
en
zolang
ze in
het
legerkamp
moesten
blijven,
rustte
de wolk
boven de
tabernakel.
Wanneer
ze hun
tocht
moesten
voortzetten,
verhief
de wolk
zich
hoog
boven
het
heiligdom.
Een
plechtige
oproep
kenmerkte
zowel de
aankomst
als het
vertrek.
"Wanneer
nu de
ark
opbrak,
zeide
Mozes:
Sta op,
Here,
opdat Uw
vijanden
verstrooid
worden
en Uw
haters
van Uw
aangezicht
wegvluchten.
En
wanneer
zij
bleef
rusten,
zeide
hij:
Keer
weder,
Here,
tot de
tienduizenden
der
duizenden
Israëls."
Numeri
10:35,36
Tussen
Sinaï en
Kades,
aan de
grenzen
van
Kanaän,
lag een
afstand
van elf
dagreizen;
en met
het
vooruitzicht
op een
spoedig
binnengaan
in het
beloofde
land
braken
de
scharen
van
Israël
op toen
de wolk
eindelijk
het
teken
gaf om
verder
te gaan.
Jehova
had
wonderen
gedaan
door hen
uit
Egypte
te
leiden,
en welke
zegeningen
konden
ze nu
niet
verwachten
nadat ze
Hem
formeel
als hun
Soeverein
trouw
hadden
beloofd
en
erkend
waren
als het
uitverkoren
volk van
de
Allerhoogste?
Toch
verlieten
velen
bijna
met
tegenzin
de
plaats
waar ze
zolang
gelegerd
hadden.
Ze waren
het
haast
als hun
tehuis
gaan
beschouwen.
Binnen
de
beveiliging
van deze
granieten
muren
had God
Zijn
volk
vergaderd,
gescheiden
van alle
andere
volkeren,
om hun
Zijn
heilige
wet
bekend
te
maken.
Ze
hielden
ervan te
zien op
de ruwe
rotsen
en kale
toppen
waarop
zo
menigmaal
Gods
heerlijkheid
had
gerust.
Het
toneel
was zó
nauw
verbonden
met de
tegenwoordigheid
van God
en van
heilige
engelen,
dat het
te
heilig
scheen
om
gedachteloos,
of zelfs
blij,
verder
te
trekken.
Op het
sein van
de
bazuinblazers
ging
echter
het
gehele
leger op
weg, met
de
tabernakel
in het
midden
en elke
stam op
de
aangewezen
plaats
onder
zijn
eigen
vaandel.
Aller
ogen
waren
vol
spanning
gericht
op de
wolk om
te zien
in welke
richting
ze
moesten
gaan.
Toen de
wolk
zich
richtte
naar het
oosten,
waar
alleen
maar
bergen
te zien
waren,
die er
donker
en woest
uitzagen,
kwamen
in menig
hart
gevoelens
van
droefheid
en
twijfel.
Bij het
verder
trekken
werd de
weg
moeilijker.
Hun weg
voerde
door
steenachtige
ravijnen
en
woeste
vlakte.
Rondom
hen was
een
uitgestrekte
woestijn
- "een
land van
steppen
en
kuilen,
een land
van
droogte
en diepe
duisternis,
een
land,
waar
niemand
door
trekt en
geen
mens
woont."
Jeremia
2:6
De
rotsachtige
passen
waren
over een
grote
afstand
bedekt
met
mannen,
vrouwen
en
kinderen,
met vee
en
wagens
en lange
rijen
kudden
en
herders.
Vanzelfsprekend
ging de
stoet
maar
langzaam
voorwaarts;
ook
waren de
menigten
na hun
langdurige
legering
niet
voorbereid
op de
gevaren
en
ongemakken
van de
weg.
Na een
tocht
van drie
dagen
werden
openlijke
klachten
vernomen.
Deze
vonden
hun
oorsprong
bij de
menigte
van
allerlei
slag,
waarvan
velen
het niet
volledig
eens
waren
met
Israël,
en die
steeds
uitzagen
naar een
reden om
te
klagen.
Ze waren
niet
tevreden
over de
richting
die ze
volgden,
en
steeds
hadden
ze
kritiek
op de
weg
waarin
Mozes
hen
leidde,
hoewel
ze heel
goed
wisten
dat hij
evenals
zij de
wolk
volgde
die hen
voorging.
Ontevredenheid
is
aanstekelijk,
en
spoedig
verbreidde
ze zich
in heel
het
leger.
Opnieuw
begonnen
ze te
roepen
om vlees
als
voedsel.
Hoewel
ze
overvloedig
voorzien
werden
van
manna,
waren ze
niet
voldaan.
Gedurende
hun
dienstbaarheid
in
Egypte
hadden
de
Israëlieten
zich
tevreden
moesten
stellen
met het
eenvoudigste
voedsel;
maar de
eetlust,
die
veroorzaakt
werd
door
ontberingen
en harde
arbeid,
had het
begeerlijk
gemaakt.
Velen
van de
Egyptenaren
echter
die nu
met hen
waren,
waren
gewoon
geweest
aan een
overvloediger
voedsel;
en zij
waren
het die
het
eerst
begonnen
te
klagen.
Kort
voor hun
aankomst
bij de
Sinaï
had de
Here
hen,
toen Hij
hun het
manna
gaf,
voorzien
van
vlees in
antwoord
op hun
eisen;
maar dat
was
slechts
voor een
enkele
dag
geweest.
God had
hen
evengoed
van
vlees
als van
manna
kunnen
voorzien,
maar Hij
legde
hen voor
hun
bestwil
een
beperking
op. Het
was Zijn
bedoeling
dat ze
beter
voedsel
kregen
dan het
prikkelend
dieët
waaraan
velen
zich in
Egypte
hadden
gewend.
Hun
bedorven
smaak
moest in
een
gezondere
leefwijze
veranderen,
opdat ze
konden
genieten
van het
voedsel
dat God
oorspronkelijk
voor de
mens had
bestemd
- de
vruchten
der
aarde,
die God
in het
paradijs
aan Adam
en Eva
gegeven
had. Om
deze
reden
was
Israël
in grote
mate van
dierlijk
voedsel
verstoken
gebleven.
Satan
leidde
hen in
verzoeking
om deze
beperking
te zien
als
onrechtvaardig
en
wreed.
Hij
maakte
dat hun
begeerte
naar
verboden
dingen
uitging,
omdat
hij wist
dat het
ongebreidelde
toegeven
aan de
eetlust
zou
leiden
tot het
vormen
van
zinnelijkheid,
waardoor
het volk
gemakkelijker
onder
zijn
controle
kon
worden
gebracht.
De
verwekker
van
ziekte
en
jammer
zal de
mensen
daar
aanvallen
waar hij
het
meeste
succes
heeft.
Door hen
te
verzoeken
in hun
eetlust
heeft
hij in
grote
mate
mensen
verleid
om te
zondigen,
vanaf de
tijd dat
hij Eva
verleidde
om te
eten van
de
verboden
vrucht.
Om
dezelfde
oorzaak
bracht
hij
Israël
ertoe te
morren
tegen
God.
Onmatigheid
in eten
en
drinken
voert
tot het
toegeven
aan
lagere
hartstochten
en opent
de weg
voor het
negeren
van alle
morele
verplichtingen.
Wanneer
men dan
door
verzoekingen
wordt
getroffen,
heeft
men
weinig
kracht
om
weerstand
te
bieden.
God had
de
Israëlieten
uit
Egypte
geleid
om hen
te
vestigen
in het
land
Kanaän,
als een
rein,
heilig
en
gelukkig
volk. In
de
uitvoering
van dit
plan
onderwierp
Hij hen
aan een
bepaalde
tucht,
zowel
voor hun
eigen
bestwil
als voor
het
bestwil
van hun
nakomelingen.
Als ze
bereid
waren
geweest
hun
eetlust
te
beheersen,
gehoorzaam
aan Zijn
wijze
beperkingen,
zouden
zwakten
en
ziekten
bij hen
onbekend
gebleven
zijn.
Hun
nakomelingen
zouden
zowel
lichamelijke
als
geestelijke
kracht
gehad
hebben.
Ze
zouden
een
duidelijk
begrip
hebben
gehad
van
waarheid
en
plicht,
een
helder
onderscheidingsvermogen
en een
gezond
oordeel.
Maar hun
onwil om
zich te
onderwerpen
aan de
beperkingen
en eisen
van God
verhinderde
hen voor
een
groot
deel om
de hoge
maatstaf
te
bereiken
die God
voor hen
bedoelde,
en ze
misten
de
zegeningen
die Hij
overvloedig
wilde
schenken.
De
Psalmist
zegt:
"Zij
verzochten
God in
hun hart
door
spijze
te
vragen
naar hun
lust;
zij
spraken
tegen
God, zij
zeiden:
Kan God
een dis
aanrichten
in de
woestijn?
Zie, Hij
sloeg de
rots dat
er water
vloeide,
en beken
stroomden;
zou Hij
ook
brood
kunnen
geven,
of vlees
verschaffen
aan Zijn
volk?
Daarom
werd de
Here,
toen Hij
het
hoorde,
verbolgen."
Psalm
78:18-21
Morren
en
opstanden
hadden
menigmaal
plaatsgevonden
tijdens
de reis
van de
Rode Zee
naar de
Sinaï,
maar uit
medelijden
met hun
onwetendheid
en
blindheid
had God
hen toen
niet
bezocht
met Zijn
oordelen.
Maar
sinds
die tijd
had Hij
Zich op
Horeb
aan hen
geopenbaard.
Ze
hadden
groot
licht
ontvangen,
toen ze
de
majesteit,
de macht
en de
barmhartigheid
van God
hadden
aanschouwd;
en hun
ongeloof
en
ontevredenheid
maakte
hun
schuld
des te
groter.
Meer
nog, ze
hadden
beloofd
Jehova
als hun
Koning
te
aanvaarden
en zich
te
onderwerpen
aan Zijn
gezag.
Hun
morren
was nu
opstand,
en als
zodanig
moest
het
direct
en
duidelijk
bestraft
worden,
zodat
Israël
gespaard
zou
blijven
voor
anarchie
en
ondergang.
"Het
vuur des
Heren
ontbrandde
onder
hen en
woedde
aan de
rand van
de
legerplaats."
De
grootste
schuldigen
onder de
klagers
werden
door de
bliksem
vanuit
de wolk
gedood.
Vol
ontzetting
smeekte
het volk
Mozes om
de Here
voor hen
te
bidden.
Dit deed
hij, en
het vuur
doofde.
Als
herinnering
aan dit
oordeel
noemde
hij de
naam van
die
plaats
Tabera,
"een
brand."
Maar
spoedig
werd het
kwaad
erger
dan
ooit. In
plaats
van de
overlevenden
nederig
en
berouwvol
te
maken,
scheen
dit
verschrikkelijk
oordeel
alleen
maar
aanleiding
te zijn
voor een
toenemen
van het
morren.
Overal
stond
het volk
in de
deuren
van hun
tenten,
terwijl
ze
weenden
en
klaagden.
"Het
samenraapsel
nu, dat
zich
onder
hen
bevond,
werd met
gulzig
begeren
vervuld;
ook de
Israëlieten
begonnen
weer te
jammeren
en
zeiden:
Wie
geeft
ons
vlees te
eten?
Wij
denken
terug
aan de
vis, die
wij in
Egypte
aten om
niet,
aan de
komkommers
en de
meloenen,
het
look, de
uien en
het
knoflook.
Maar nu
drogen
wij uit,
er is in
het
geheel
niets,
wij
krijgen
alleen
dit
manna te
zien."
Zo
toonden
ze hun
ontevredenheid
over het
voedsel
dat ze
van hun
Schepper
kregen.
Toch
hadden
ze
steeds
bewijzen
gehad
dat het
voor hen
geschikt
was,
want
niettegenstaande
de
ontberingen
die ze
moesten
doorstaan,
was er
in hun
stammen
geen
enkele
zieke.
Het hart
van
Mozes
was
bezwaard.
Hij had
gesmeekt
dat
Israël
niet
verdelgt
zou
worden,
als zou
zijn
eigen
nageslacht
dan tot
een
groot
volk
worden.
In zijn
grote
liefde
voor hen
had hij
gebeden
dat hij
liever
zijn
naam uit
het boek
des
levens
liet
wegdoen
dan hen
aan hun
lot over
te
laten.
Hij had
alles
voor hen
in de
weegschaal
gesteld,
en dit
was hun
antwoord.
Al hun
ontberingen,
zelfs
hun
denkbeeldig
lijden
schreven
ze aan
hem toe;
en hun
goddeloos
morren
maakte
de last
van de
zorg en
verantwoordelijkheid
waaronder
hij
gebukt
ging,
dubbel
zo
zwaar.
Door
zijn
bezorgdheid
kwam hij
zelfs
ertoe
God te
wantrouwen.
Zijn
gebed
klonk
haast
als een
aanklacht:
"Waarom
hebt Gij
uw
knecht
slecht
behandeld
en
waarom
heb ik
geen
genade
gevonden
in Uw
ogen,
dat Gij
de last
van dit
gehele
volk op
mij
legt?"
vroeg
hij.
"Vanwaar
zou ik
het
vlees
halen om
aan dit
gehele
volk te
geven?
Want zij
jammeren
tegen
mij:
Geef ons
vlees te
eten! Ik
alleen
kan de
zorg
voor dit
gehele
volk
niet
dragen;
dat is
mij te
zwaar."
De Here
luisterde
naar dit
gebed,
en gaf
hem
bevel om
zeventig
oudsten
van
Israël
bijeen
te
roepen -
mannen
niet
alleen
op
leeftijd,
maar ook
met een
gezond
oordeel,
een
waardig
gedrag
en
ervaring.
"En
breng
hen naar
de tent
der
samenkomst,
opdat
zij zich
daar bij
u
opstellen.
Dan zal
Ik
nederdalen
en daar
met u
spreken
en een
deel van
de Geest
die op u
is,
nemen en
op hen
leggen,
opdat
zij met
u de
last van
het volk
dragen,
en gij
die niet
alleen
behoeft
te
dragen."
De Here
liet
Mozes
zelf de
meest
getrouwe
en
bekwame
mannen
uitkiezen
om zijn
verantwoordelijkheid
met hen
te
delen.
Hun
invloed
zou
ertoe
bijdragen
het
geweld
van het
volk te
beteugelen
en
opstand
te
weerhouden;
toch zou
ten
slotte
ernstig
kwaad
voortkomen
uit hun
aanstelling.
Ze
zouden
nooit
gekozen
zijn als
Mozes
trouw
had
getoond
in
overeenstemming
met de
bewijzen
waarvan
hij
getuige
was
geweest
betreffende
Gods
macht en
goedheid.
Maar hij
had zijn
eigen
lasten
en
dienst
overdreven,
en bijna
uit het
oog
verloren
dat hij
slechts
het
middel
was
waardoor
God Zijn
werk had
gedaan.
Hij was
niet te
verontschuldigen
dat hij,
al was
het in
nog zo'n
geringe
mate, de
geest
van
morren,
die de
vloek
van
Israël
was,
voedsel
had
gegeven.
Als hij
ten
volle op
God had
vertrouwd,
zou de
Here hem
gedurig
gesterkt
hebben
en hem
kracht
voor
elke
gebeurtenis
hebben
gegeven.
Mozes
kreeg
opdracht
het volk
voor te
bereiden
op
datgene
wat God
voor hen
zou
doen.
"Heiligt
u tegen
morgen,
dan zult
gij
vlees
eten;
gij hebt
immers
ten
aanhoren
des
Heren
gejammerd:
Wie zal
ons
vlees te
eten
geven?
Wij
hadden
het zo
goed in
Egypte.
- De
Here zal
u vlees
geven en
gij zult
eten.
Gij zult
het niet
één dag
eten en
geen
twee
dagen,
geen
vijf
dagen,
geen
tien
dagen en
geen
twintig
dagen,
maar een
volle
maand
lang,
totdat
het uw
neus
uitkomt
en gij
ervan
walgt -
omdat
gij de
Here
hebt
veracht,
die in
uw
midden
is en
aldus
voor
Zijn
aangezicht
hebt
gejammerd:
Waarom
toch
zijn wij
uit
Egypte
getrokken?"
"Zeshonderdduizend
man te
voet
bedraagt
dit
volk",
riep
Mozes
uit, "en
Gij
zegt:
vlees
zal Ik
hun
geven,
en een
volle
maand
zullen
zij het
eten!
Kunnen
er
zoveel
schapen
en
runderen
voor hen
geslacht
worden,
dat ze
er
genoeg
aan
hebben?
Of
kunnen
alle
vissen
uit de
zee voor
hen
gevangen
worden?"
Om zijn
ongeloof
werd hij
bestraft:
"Zou de
hand des
Heren te
kort
zijn? Nu
zult gij
zien, of
Mijn
woord
aan u
geschieden
zal of
niet!"
Mozes
deelde
de
vergadering
de
woorden
van de
Here
mee, en
maakte
bekend
dat de
zeventig
oudsten
gekozen
zouden
worden.
De
opdracht
van de
grote
leider
voor
deze
gekozen
mannen
zou zeer
goed
dienen
als
model
van
rechterlijke
verantwoordelijkheid
voor
rechters
en
wetgevers
van onze
tijd:
"Hoort
(de
geschillen)
tussen
uw
broeders
en
oordeelt
rechtvaardig
tussen
de één
en de
ander,
of dit
diens
broeder
is dan
wel de
vreemdeling
die bij
hem
woont.
Gij zult
in de
rechtspraak
de
persoon
niet
aanzien;
gij zult
de
onaanzienlijke
evenzeer
horen
als de
aanzienlijke;
gij zult
voor
niemand
vrezen,
want de
rechtspraak
is Godes."
Deuteronomium
1:16,17
Mozes
riep nu
de
zeventig
naar de
tabernakel.
"Toen
daalde
de Here
in de
wolk
neder en
sprak
tot hem,
en Hij
nam een
deel van
de Geest
die op
hem was,
en legde
dat op
de
zeventig
mannen,
op de
oudsten;
toen de
Geest op
hen
rustte,
profeteerden
zij,
doch
daarna
niet
meer."
Evenals
de
discipelen
op het
Pinksterfeest
werden
ze
begiftigd
met
kracht
van
omhoog.
Het
behaagde
de Here
hen op
deze
wijze
voor te
bereiden
voor hun
taak, en
hen te
eren
voor de
vergadering,
opdat
men
vertrouwen
in hen
zou
stellen
als
mannen,
door God
gekozen
om samen
met
Mozes
Israël
te
besturen.
Opnieuw
werd een
bewijs
geleverd
van de
verheven,
onzelfzuchtige
geest
van de
grote
leidsman.
Twee van
de
zeventig
oudsten,
die zich
onwaardig
achtten
voor
zulk een
verantwoordelijke
positie,
hadden
zich
niet bij
hun
broeders
voor de
tabernakel
gevoegd;
maar
Gods
Geest
kwam op
hen waar
ze zich
bevonden,
en ook
zij
profeteerden.
Toen dit
bekend
werd,
wilde
Jozua
zulk een
onregelmatigheid
doen
ophouden,
uit
vrees
dat
hierdoor
verdeeldheid
zou
ontstaan.
Hij
ijverde
voor de
eer van
zijn
meester
en zei:
"Mijn
heer
Mozes,
belet
het
hun."
Het
antwoord
was:
"Wilt
gij voor
mij
ijveren?
Och,
ware het
gehele
volk des
Heren
profeten,
doordat
de Here
Zijn
Geest op
hen
gave!"
Een
krachtige
wind
vanuit
zee
bracht
nu grote
hoeveelheden
kwakkels,
ongeveer
een
dagreis
ver naar
alle
kanten
rondom
de
legerplaats,
ongeveer
twee
ellen
hoog
boven de
aarde.
Heel die
dag en
nacht en
ook nog
de
volgende
dag was
het volk
druk
bezig
dit
voedsel,
op zo
wonderlijke
wijze
verschaft,
binnen
te
halen.
Enorme
hoeveelheden
werden
verzameld.
"Die het
minst
had,
verzamelde
tien
homer."
Alles
wat niet
direct
gegeten
werd,
droogde
men,
zodat de
voorraad,
zoals
beloofd
was,
voldoende
was voor
een
maand.
God gaf
het volk
datgene
wat niet
voor hun
bestwil
was,
omdat ze
aanhielden
in het
vragen
ervan;
ze waren
niet
tevreden
met die
dingen
die goed
waren
voor
hen. Hun
opstandige
wensen
werden
bevredigd,
maar ze
moesten
lijden
onder de
gevolgen.
Ze aten
zonder
zich te
beperken,
en al
spoedig
kwam de
straf op
hun
vraatzucht.
"De Here
sloeg
het volk
met een
zeer
zware
slag."
Velen
lagen
neer met
hoge
koorts,
en de
voornaamste
schuldigen
werden
gedood
terwijl
ze het
voedsel
dat ze
geëist
hadden,
nog
aten.
In
Chaserot,
de
volgende
legerplaats
na
Tabera,
wachtte
Mozes
een veel
zwaardere
beproeving.
Aäron en
Mirjam
hadden
een
positie
van hoge
eer en
leiderschap
bekleed
in
Israël.
Beiden
hadden
de gave
der
profetie,
en
beiden
waren
door God
aangewezen
in de
leiding
van de
Hebreeën
bij hun
uittocht
uit
Egypte.
"Ik zond
Mozes,
Aäron en
Mirjam
voor u
heen"
Micha
6:4,
luidt
het
Woord
des
Heren
door de
profeet
Micha.
Het
sterke
karakter
van
Mirjam
kwam
reeds
naar
voren
toen ze
als
meisje
waakte
over
haar
broertje
die in
een
mandje
in het
riet
langs de
Nijl was
verborgen.
Haar
zelfbeheersing
en tact
werden
door God
gebruik
om de
bevrijder
van Zijn
volk te
beschermen.
Begiftigd
met de
gave van
dichtkunst
en
muziek
leidde
Mirjam
de
vrouwen
van
Israël
in zang
en dans
aan de
oever
van de
Rode
Zee. In
liefde
van het
volk en
de eer
van de
hemel
volgde
zij
direct
op Mozes
en Aäron.
Maar het
kwaad
dat in
de hemel
verdeeldheid
bracht,
kwam op
in het
hart van
deze
vrouw in
Israël,
en het
duurde
niet
lang of
ze had
een
deelgenoot
in haar
ontevredenheid.
Toen de
zeventig
oudsten
werden
gekozen,
waren
Mirjam
en Aäron
niet
geraadpleegd,
en hun
afgunst
ontbrandde
jegens
Mozes.
Toen
Jetro
het
leger
bezocht
op zijn
tocht
naar de
Sinaï,
had het
feit dat
Mozes de
raad van
zijn
schoonvader
zo
geredelijk
accepteerde,
bij
Aäron en
Mirjam
de vrees
doen
opkomen
dat zijn
invloed
op de
grote
leidsman
de hunne
zou
overtreffen.
Toen de
raad van
oudsten
werd
ingesteld,
hadden
ze het
gevoel
dat hun
positie
en hun
gezag
gepasseerd
was.
Mirjam
en Aäron
hadden
nooit
het
gewicht
gevoeld
van de
zorg en
de
verantwoordelijkheid
die op
Mozes
rustte;
toch
beschouwden
ze zich,
op grond
van het
feit dat
ze
gekozen
waren om
hem
terzijde
te
staan,
als zijn
gelijken
in het
delen
van het
leiderschap,
en ze
vonden
het
onnodig
dat
anderen
naast
hen
werden
aangesteld.
Mozes
voelde
het
belang
van de
grote
taak die
hem was
toevertrouwd
zoals
niemand
het ooit
had
gevoeld.
Hij
besefte
zijn
eigen
zwakheid
en
maakte
God tot
zijn
Raadgever.
Aäron
had een
hogere
dunk van
zichzelf
en
vertrouwde
minder
op God.
Hij was
bezweken
toen hij
verantwoordelijkheid
kreeg,
en
leverde
het
bewijs
van zijn
zwakke
karakter
door
zijn
toegeven
in de
zaak van
de
afgoderij
bij de
Sinaï.
Maar
Mirjam
en Aäron,
die door
afgunst
en
eerzucht
verblind
waren,
verloren
dit uit
het oog.
Aäron
was in
hoge
mate
geëerd
door God
in het
feit dat
zijn
familie
werd
gekozen
voor het
heilig
ambt van
het
priesterschap;
nu
echter
werd dit
zelfs
gebruikt
om zijn
verlangen
naar
zelfverheffing
te
verdedigen.
"Zij
zeiden:
Heeft de
Here
soms
uitsluitend
door
Mozes
gesproken?
Heeft
Hij ook
niet
door ons
gesproken?"
Daar ze
zich
evenzeer
begunstigd
gevoelden
door
God,
meenden
ze dat
ze recht
hadden
op
dezelfde
positie
en
dezelfde
autoriteit.
Door toe
te geven
aan de
geest
van
ontevredenheid,
vond
Mirjam
een
grond
voor
haar
klacht
in
gebeurtenissen
waar God
Zijn
leiding
in had
getoond.
Ze was
ontevreden
over het
huwelijk
van
Mozes.
Dat hij
een
vrouw
had
genomen
uit een
ander
volk in
plaats
van uit
de
Hebreeën,
was een
aanstoot
voor
haar
familie
en voor
haar
nationale
trots.
Ze
behandelde
Zippora
met nauw
verholen
minachting.
Hoewel
de vrouw
van
Mozes
een
"Ethiopische"
werd
genoemd,
was ze
uit
Midjan
afkomstig
en dus
een
afstammelinge
van
Abraham.
Uiterlijk
verschilde
ze van
de
Hebreeën
doordat
ze iets
donkerder
van
huidskleur
was.
Hoewel
ze geen
Israëlitische
was,
aanbad
Zippora
de ware
God. Ze
was stil
en
teruggetrokken,
vriendelijk
en
hartelijk,
en
verdrietig
als ze
lijden
zag;
daarom
had
Mozes
haar,
toen hij
op weg
was naar
Egypte,
naar
huis
laten
terugkeren.
Hij
wilde
haar
sparen
voor de
oordelen
die op
de
Egyptenaren
zouden
vallen.
Toen
Zippora
zich
weer bij
haar man
voegde
in de
woestijn,
zag ze
dat de
last die
hij
droeg,
zijn
krachten
te boven
ging, en
gaf ze
Jetro
haar
ongerustheid
te
kennen,
zodat
hij op
zijn
beurt
maatregelen
voorstelde
om deze
last te
verlichten.
Hier lag
de
voornaamste
oorzaak
van
Mirjams
antipathie
jegens
Zippora.
Ze leed
onder de
veronderstelde
onachtzaamheid
die aan
haar en
Aäron
werd
betoond,
en
beschouwde
de vrouw
van
Mozes
als de
oorzaak
hiervan,
door de
conclusie
te
trekken
dat haar
invloed
aanleiding
was
geweest
voor het
feit dat
Mozes
niet
meer als
vroeger
hen om
raad
vroeg.
Als
Aäron
vastbesloten
was
opgekomen
voor het
recht,
had hij
het
kwaad
kunnen
stuiten;
maar in
plaats
van
Mirjam
te
wijzen
op het
zondige
van haar
gedrag,
toonde
hij haar
zijn
sympathie,
luisterde
naar
haar
klachten
en werd
deelgenoot
van haar
afgunst.
Hun
beschuldigingen
nam
Mozes
zwijgend
in
ontvangst.
Het was
de
ervaring
die hij
gedurende
zijn
verblijf
in
Midjan
had
opgedaan
- de
geest
van
nederigheid
en
verdraagzaamheid,
die hij
daar had
ontwikkeld
-
waardoor
Mozes
voorbereid
was
geduldig
het
ongeloof
en het
morren
van het
volk en
de trots
en
afgunst
van hen
die hem
terzijde
moesten
staan,
te
verdragen.
Mozes
was "een
zeer
zachtmoedig
man,
meer dan
enig
mens op
de
aardbodem",
en op
grond
hiervan
kreeg
hij
goddelijke
wijsheid
en
leiding,
meer dan
anderen.
De
Schrift
zegt: "Ootmoedigen
doet Hij
wandelen
in het
recht,
en Hij
leert
ootmoedigen
Zijn
weg."
Psalm
25:9
De
ootmoedigen
worden
door de
Here
geleid,
omdat ze
bereid
zijn
zich te
laten
onderrichten.
Ze
hebben
een
oprecht
verlangen
om de
wil van
God te
kennen
en te
doen. De
belofte
van de
Heiland
was:
"Indien
iemand
Diens
wil doen
wil, zal
hij van
deze
leer
weten,
of zij
van God
komt."
Johannes
7:17
En
Jacobus
zegt:
"Indien...
iemand
van u in
wijsheid
te kort
schiet,
dan
bidde
hij God
daarom,
Die aan
allen
geeft,
eenvoudigweg
en
zonder
verwijt;
en zij
zal hem
gegeven
worden."
Jacobus
1:5
Maar
Zijn
belofte
geldt
alleen
hen die
gewillig
zijn de
Here
volkomen
te
volgen.
God
dwingt
niemand;
daarom
kan Hij
niet hen
leiden
die te
trots
zijn om
zich te
laten
onderrichten
en die
erop uit
zijn hun
eigen
weg te
volgen.
Van de
dubbelhartige
mens -
degene
die zijn
eigen
wil
volgt,
terwijl
hij
voorgeeft
de wil
van God
te doen
- staat
geschreven:
"Zulk
een mens
moet
niet
menen,
dat hij
iets van
de Here
zal
ontvangen."
Jacobus
1:7
God had
Mozes
uitgekozen
en Zijn
Geest op
hem
gelegd;
en
Mirjam
en Aäron
waren
door hun
morren
schuldig
aan
ontrouw,
niet
alleen
aan hun
gekozen
leider,
maar ook
aan God
zelf. De
oproerige
fluisteraars
werden
naar de
tabernakel
geroepen
en voor
Mozes
gebracht.
"Toen
daalde
de Here
neder in
de
wolkkolom,
stelde
Zich in
de
ingang
der
tent, en
riep
Aäron en
Mirjam."
Hun
aanspraak
op de
profetische
gave
werd
niet
geloochend;
God had
tot hen
door
middel
van
visioenen
en
dromen
kunnen
spreken.
Maar
Mozes,
van wie
de Here
zelf
verklaarde
dat hij
getrouw
was in
heel
zijn
huis,
had een
nauwer
contact
met God.
Met hem
sprak
God van
aangezicht
tot
aangezicht.
"Waarom
hebt gij
u dan
niet
ontzien
tegen
Mijn
knecht
Mozes te
spreken?
Daarom
ontbrandde
de toorn
des
Heren
tegen
hen en
Hij ging
heen."
De wolk
verliet
de
tabernakel
als
teken
van Gods
ongenoegen
en
Mirjam
werd
gestraft.
Ze "was
melaats
als
sneeuw."
Aäron
bleef
gespaard,
maar ook
hij werd
zwaar
gestraft
in de
straf
van
Mirjam.
Nu hun
trots
diep
vernederd
was,
beleed
Aäron
hun
zonde en
smeekte
dat zijn
zuster
niet zou
omkomen
door die
afschuwelijke
en
dodelijke
plaag.
In
antwoord
op het
gebed
van
Mozes
werd de
melaatsheid
genezen.
Mirjam
werd
echter
voor
zeven
dagen
buiten
het
leger
verbannen.
Pas na
haar
vertrek
rustte
het
teken
van Gods
gunst
weer op
de
tabernakel.
Uit
respect
voor
haar
verheven
positie
en uit
droefheid
over de
slag
waardoor
ze
getroffen
was,
bleef
het
gehele
leger in
Chaserot,
tot ze
terugkeerde.
Deze
manifestatie
van Gods
ongenoegen
was
bedoeld
als een
waarschuwing
voor
heel
Israël,
om de
groeiende
geest
van
ontevredenheid
en
opstand
tegen te
gaan.
Als de
afgunst
en de
ontevredenheid
van
Mirjam
niet op
duidelijke
zichtbare
wijze
waren
bestraft,
zou
hieruit
groot
kwaad
voortgekomen
zijn.
Afgunst
is één
van de
meest
satanische
trekken
die in
het
menselijk
hart
kunnen
opkomen
en heeft
uiterst
nadelige
gevolgen.
De wijze
man
zegt:
"Gramschap
is wreed
en toorn
is
overstelpend,
maar wie
zal voor
jaloersheid
bestaan?"
Spreuken
27:4
Afgunst
was
aanleiding
tot de
eerste
onenigheid
in de
hemel,
en het
toegeven
daaraan
heeft
onuitsprekelijk
veel
kwaad
onder de
mensen
gebracht.
"Waar
naijver
en
zelfzucht
heerst,
daar is
wanorde
en
allerlei
kwade
praktijk."
Jacobus
3:16
Men moet
kwaadspreken
jegens
anderen
of
oordelen
over de
drijfveren
of daden
van
anderen
niet
licht
achten.
"Wie van
zijn
broeder
kwaad
spreekt
of hem
oordeelt,
spreekt
kwaad
van de
wet en
oordeelt
haar; en
indien
gij de
wet
oordeelt,
zijt gij
geen
dader,
doch een
rechter
der
wet."
Jacobus
4:11
Er is
slechts
één
Rechter
- Hij,
"die ook
hetgeen
in de
duisternis
verborgen
is, aan
het
licht
zal
brengen
en de
raadslagen
des
harten
openbaar
maken."
1
Corinthiërs
4:5 Een
ieder
die het
waagt
zijn
medemens
te
oordelen
en te
veroordelen
matigt
zich het
recht
van de
Schepper
aan.
Nadrukkelijk
leert de
Bijbel
ons dat
we ons
moeten
wachten
om niet
lichtvaardig
hen te
beschuldigen
die God
heeft
geroepen
als Zijn
gezanten.
De
apostel
Petrus
zegt,
als hij
een klas
van
openbare
zondaars
beschrijft:
"Zulke
vermetelen,
vol van
zelfbehagen,
schromen
niet de
heerlijkheden
te
lasteren,
terwijl
engelen,
hun
meerderen
in
sterkte
en
macht,
bij de
Here
geen
smadelijk
oordeel
tegen
deze
inbrengen."
2 Petrus
2:10,11
En
Paulus
zegt in
zijn
onderricht
aan hen
die over
de
gemeente
zijn
geplaatst:
"Gij
moet
geen
klacht
tegen
een
oudste
aannemen,
tenzij
er twee
of drie
getuigen
zijn." 1
Timóthéüs
5:19 Hij
die op
mensen
de zware
verantwoordelijkheid
heeft
gelegd
van
leiders
en
leraars
voor
Zijn
volk,
zal de
mens
aansprakelijk
stellen
voor de
wijze
waarop
men Zijn
dienstknechten
behandelt.
We
moeten
hen eren
die door
God
geerd
worden.
Het
oordeel
waardoor
Mirjam
getroffen
werd,
moet een
bestraffing
zijn
voor
allen
die aan
afgunst
toegeven
en die
morren
tegen
hen op
wie God
de last
van Zijn
werk
heeft
gelegd.
("Patriarchen
en
Profeten"
E.G.White)