De wet en
de
verbonden
(32)
Toen Adam
en Eva
geschapen
waren,
kenden ze
Gods wet;
ze waren
bekend met
de eisen
van deze
wet, en de
beginselen
ervan
stonden in
hun hart
geschreven.
Toen de
mens viel
door te
zondigen,
werd de
wet niet
veranderd,
maar een
stelsel
van
hulpmiddelen
werd
gegeven om
hem terug
te voeren
naar
gehoorzaamheid.
Hij kreeg
de belofte
van een
Verlosser
en
offeranden
die
heenwezen
op de dood
van
Christus
als het
grote
zondoffer,
werden
ingesteld.
Was Gods
wet niet
overtreden
geworden,
dan zou er
geen dood
geweest
zijn en
was er
geen
Verlosser
nodig
geweest;
bijgevolg
zouden
offeranden
niet nodig
zijn
geweest.
Adam
onderwees
zijn
nakomelingen
in de wet
van God,
en deze
werd in de
latere
geslachten
van vader
op zoon
doorgegeven.
Maar
niettegenstaande
de
genadige
voorzieningen
voor de
verlossing
van de
mens waren
er maar
weinigen
die deze
wet
aannamen
en eraan
gehoorzaamden.
Door
overtreding
werd de
wereld zó
verdorven,
dat het
noodzakelijk
was deze
door een
zondvloed
te
reinigen
van haar
verderf.
Door Noach
en zijn
gezin werd
de wet
geëerbiedigd
en Noach
onderwees
zijn
nageslacht
in de tien
geboden.
Toen de
mensen
weer
afdwaalden
van God,
koos de
Here
Abraham,
van wie
Hij zei:
"Abraham
heeft naar
Mij
geluisterd
en Mijn
dienst in
acht
genomen:
Mijn
geboden,
Mijn
inzettingen
en Mijn
wetten."
Genesis
26:5
De
besnijdenis
werd
ingesteld
als teken
dat zij
die
besneden
waren,
gewijd
waren aan
de dienst
van God -
een
gelofte
dat ze
zich
afgezonderd
zouden
houden van
afgoderij,
en aan de
wet van
God zouden
gehoorzamen.
Het feit
dat de
nakomelingen
van
Abraham
faalden in
het houden
van deze
gelofte,
zoals
bleek uit
hun
verzwagering
met de
heidenen
en het
aannemen
van hun
gebruiken,
was
oorzaak
van hun
verblijf
en
slavernij
in Egypte.
Maar door
hun
samengaan
met
afgodendienaars
en hun
gedwongen
onderwerping
aan de
Egyptenaren,
werden
Gods
voorschriften
nog verder
verbasterd
door de
lage en
wrede
leerstellingen
van de
heidenen.
Daarom
kwam de
Here na
hun
uittocht
uit Egypte
neer op de
Sinaï,
gehuld in
heerlijkheid
en omringd
door Zijn
engelen,
en onder
ontzagwekkende
majesteit
sprak Hij
Zijn wet
ten
aanhoren
van heel
het volk
Zelfs toen
vertrouwde
Hij Zijn
geboden
niet toe
aan het
geheugen
van een
volk dat
zo
lichtvaardig
Zijn eisen
vergat,
maar Hij
schreef ze
neer op
stenen
tafelen.
Hij zou
elke
mogelijkheid
wegnemen
in Israël
dat ze
Zijn
heilige
geboden
konden
vermengen
met
heidense
overleveringen,
of dat ze
Zijn eisen
konden
verwarren
met
menselijke
instellingen
of
gebruiken.
Maar Hij
deed meer
dan hen
alleen de
tien
geboden
geven. Het
volk had
laten zien
dat ze
zich zo
gemakkelijk
lieten
meeslepen,
dat Hij
geen
gelegenheid
wilde
overlaten
voor
afdwaling.
Mozes
moest op
Gods bevel
wetten en
rechten
neerschrijven
die
nauwkeurig
bepaalden
wat God
wilde.
Deze
aanwijzingen
aangaande
de
plichten
van het
volk ten
opzichte
van God,
van elkaar
en van de
vreemdeling
bestonden
uit een
nadere
uiteenzetting
van de
tien
geboden,
gegeven op
een
dusdanige
wijze dat
niemand
behoefde
te
dwalen.
Ze waren
bestemd om
de
heiligheid
te
behoeden
van de
tien
geboden,
die op
stenen
tafelen
waren
gegrift.
Als de
mens Gods
wet had
gehoorzaamd
zoals deze
aan Adam
was
gegeven na
de
zondeval,
zoals
Noach deze
waarnam en
zoals
Abraham
hieraan
had
gehoorzaamd,
was de
besnijdenis
niet nodig
geweest.
En als de
nakomelingen
van
Abraham
het
verbond
hadden
bewaard
waarvan de
besnijdenis
een teken
was,
zouden ze
nooit tot
afgoderij
vervallen
zijn, of
zouden ze
een leven
van
dienstbaarheid
hebben
moeten
leiden in
Egypte; ze
zouden
Gods wet
voor ogen
hebben
gehouden,
en het zou
niet nodig
zijn
geweest
deze vanaf
de Sinaï
te
verkondigen
of deze te
griffen in
steen. En
als het
volk de
beginselen
van de
tien
geboden in
praktijk
had
gebracht,
zou het
niet nodig
zijn
geweest
dat Mozes
nadere
aanwijzingen
gaf.
Het
offerstelsel
dat aan
Adam was
bekendgemaakt,
werd
eveneens
door zijn
nakomelingen
misvormd.
Bijgeloof,
afgoderij,
wreedheid
en
losbandigheid
bedierven
de
eenvoudige
en
veelzeggende
dienst die
God had
bepaald.
Door
langdurige
omgang met
afgodendienaars
had het
volk
Israël
veel
heidense
gebruiken
opgenomen
in hun
eredienst;
daarom gaf
de Here
hen vanaf
Sinaï
duidelijke
instructies
betreffende
de
offerdienst.
Na de
voltooiing
van de
tabernakel
sprak Hij
met Mozes
vanuit de
wolk der
heerlijkheid
boven het
verzoendeksel,
en gaf hem
volledige
aanwijzingen
aangaande
het
offerstelsel
en de
vormen van
eredienst
die in de
tabernakel
gevolgd
moesten
worden. Zo
werd de
ceremoniële
wet aan
Mozes
gegeven
en door
hem in een
boek
geschreven.
Maar de
wet der
tien
geboden,
vanaf de
Sinaï
gesproken,
werd door
God zelf
in stenen
tafelen
geschreven
en in de
ark
bewaard.
Er zijn
velen die
trachten
deze beide
stelsels
te
verwarren,
door
teksten te
gebruiken
die
betrekking
hebben op
de
ceremoniële
wet en
hiermee
aan te
tonen dat
de morele
wet is
afgeschaft;
maar dit
is een
verdraaien
van de
Schrift.
Het
verschil
tussen de
beide
stelsels
is groot
en
duidelijk.
Het
ceremoniële
stelsel
bestond
uit
symbolen
die
heenwezen
naar
Christus,
naar Zijn
offer en
priesterschap.
Deze
rituele
wet moest
met haar
offers en
instellingen
door de
Hebreeën
beoefend
worden tot
schaduw en
werkelijkheid
elkaar
ontmoetten
in de dood
van
Christus,
het Lam
Gods, dat
de zonden
der wereld
wegneemt.
Dan zou er
een eind
komen aan
alle
slachtoffers.
Deze wet
was door
Jezus
"weggedaan"
door ze
"aan het
kruis te
nagelen."
Colossenzen
2:14
Maar van
de wet der
tien
geboden
zegt de
Psalmist:
"Voor
eeuwig, o
Here,
houdt Uw
Woord
stand in
de
hemelen."
Psalm
119:89
En
Christus
zelf zegt:
"Meent
niet, dat
Ik gekomen
ben om de
wet... te
ontbinden...
Voorwaar",
- hiermee
deze
uitspraak
zo sterk
mogelijk
beklemtoond
- "Ik zeg
u: Eer de
hemel en
de aarde
vergaat,
zal er
niet één
jota of
één titel
vergaan
van de
wet, eer
alles zal
zijn
geschied."
Matthéüs
5:17,18
Hier
onderwijst
Hij niet
alleen wat
de eisen
van Gods
wet
geweest
waren, of
toen
waren,
maar wat
ze zouden
zijn
zolang
hemel en
aarde
bestaan.
Gods wet
is even
onveranderlijk
als Zijn
troon. Hij
zal altijd
Zijn
aanspraken
doen
gelden op
de mens
zolang
deze
leeft. Van
de wet die
vanaf de
Sinaï werd
gesproken,
zegt
Nehemia:
"Op de
berg Sinaï
zijt Gij
nedergedaald
en hebt
met hen
gesproken
uit de
hemel, en
hun
rechtvaardige
verordeningen,
betrouwbare
wetten,
goede
inzettingen
en geboden
gegeven."
Nehemia
9:13 En
Paulus, de
apostel
der
heidenen,
zegt: "De
wet is
heilig, en
ook het
gebod is
heilig en
rechtvaardig
en goed."
Romeinen
7:12 Dit
kan niet
anders
zijn dan
de wet der
tien
geboden,
want deze
zegt onder
andere:
"Gij zult
niet
begeren."
Hoewel de
dood van
de Heiland
een einde
maakte aan
de wet van
typen en
schaduwen,
werd niets
weggenomen
van de
verplichtingen
aan de
morele
wet.
Integendeel,
het feit
dat
Christus
moest
sterven om
verzoening
te doen
voor die
wet,
bewijst de
onveranderlijkheid
ervan.
Zij die
beweren
dat
Christus
gekomen is
om de wet
van God af
te
schaffen
en het
Oude
Testament
weg te
doen,
spreken
over het
joodse
tijdperk
als een
tijd van
duisternis,
en stellen
de
godsdienst
van de
Hebreeën
voor als
een
godsdienst
die
uitsluitend
bestond
uit vormen
en
ceremoniën.
Dit is
echter een
dwaling.
In de loop
der
heilige
geschiedenis,
waarin
Gods
handelwijze
met Zijn
volk wordt
getoond,
vinden we
levende
bewijzen
van de
grote IK
BEN. Juist
in de
periode
dat Hij
erkend
werd als
de Heerser
van
Israël, en
de wet gaf
aan Zijn
volk, gaf
Hij
overvloedig
bewijzen
van Zijn
macht en
heerlijkheid.
Hier was
een
scepter
die niet
door een
menselijke
hand werd
gezwaaid;
en de
leiding
van
Israëls
onzichtbare
Koning
was
onzegbaar
groots en
ontzagwekkend.
In al deze
openbaringen
van Gods
tegenwoordigheid
werd de
heerlijkheid
van God
gemanifesteerd
door
Christus.
Niet
alleen bij
de komst
van de
Heiland,
maar in
alle
eeuwen na
de
zondeval
en in de
beloften
van
verlossing
was "God
in
Christus
de wereld
met
Zichzelf
verzoenende."
2
Corinthiërs
5:19
Christus
was de
grondslag
en het
middelpunt
van het
offerstelsel
zowel in
het
tijdperk
van de
patriarchen
als in het
joodse
tijdperk.
Sedert de
zonde van
onze
stamouders
is er geen
rechtstreekse
gemeenschap
geweest
tussen God
en de
mens. De
Vader
heeft de
wereld
gelegd in
de handen
van
Christus,
opdat Deze
door Zijn
middelaarswerk
de mens
kan
verlossen
en het
gezag en
de
heiligheid
van Gods
wet kan
rechtvaardigen.
Alle
gemeenschap
tussen de
hemel en
het
gevallen
mensdom
vond
plaats
door
Christus.
Gods Zoon
gaf aan
onze
stamouders
de belofte
van
verlossing.
Hij was
het die
Zich
openbaarde
aan de
aartsvaders.
Adam,
Noach,
Abraham,
Isaak,
Jakob en
Mozes
begrepen
het
evangelie.
Ze zagen
uit naar
de
zaligheid
door de
Plaatsvervanger
en Borg
van de
mens. Deze
heilige
mannen van
ouds
hadden
gemeenschap
met de
Zaligmaker
die in
menselijk
vlees naar
onze
wereld zou
komen; en
enkelen
hebben van
aangezicht
tot
aangezicht
met
Christus
en hemelse
engelen
gesproken.
Christus
was niet
alleen de
Leidsman
van de
Hebreeën
in de
woestijn -
de Engel
in wien de
Naam was
van
Jehova,
die gehuld
in een
wolkkolom
voor het
leger
uitging -
maar Hij
was het
ook die de
wet gaf
aan
Israël.
Temidden
van de
heerlijkheid
op de
Sinaï
sprak
Christus
ten
aanhoren
van heel
het volk
de Tien
Woorden
van Zijn
Vaders
wet. Het
was
Christus,
die aan
Mozes de
wet, op
steen
gegrift,
overhandigde.
Christus
was het
ook, die
tot Zijn
volk sprak
door de
profeten.
De apostel
Petrus
schrijft
aan de
christelijke
kerk dat
de
profeten
profeteerden
van "de
voor u
bestemde
genade...
terwijl
zij
naspeurden,
op welke
of
hoedanige
tijd de
Geest van
Christus
in hen
doelde,
toen Hij
vooraf
getuigenis
gaf van al
het
lijden,
dat over
Christus
zou komen,
en van al
de
heerlijkheid
daarna." l
Petrus
1:10,11 De
stem van
Christus
is het,
die tot
ons
spreekt
door het
Oude
Testament.
"Het
getuigenis
van Jezus
is de
geest der
profetie."
Openbaring
19:10
Terwijl
Hij op
aarde de
mensen
onderwees,
richtte
Jezus de
geest van
het volk
op het
Oude
Testament.
Hij sprak
tot de
joden:
"Gij
onderzoekt
de
Schriften,
want gij
meent
daarin
eeuwig
leven te
hebben, en
deze zijn
het, welke
van Mij
getuigen."
Johannes
5:39
In deze
tijd
bestonden
alleen nog
maar de
boeken van
het Oude
testament.
Opnieuw
zei de
Zoon van
God: "Zij
hebben
Mozes en
de
profeten,
naar hen
moeten zij
luisteren."
En Hij
voegde
eraan toe:
"Indien
zij naar
Mozes en
de
profeten
niet
luisteren,
zullen
zij ook,
indien
iemand uit
de doden
opstaat,
zich niet
laten
gezeggen."
Lucas
16:29,31
Christus
gaf de
ceremoniële
wet. Ook
nadat deze
niet
langer van
kracht
was, hield
Paulus
deze wet
aan de
joden voor
in haar
ware
positie en
betekenis,
waarbij
hij de
plaats van
deze wet
in het
verlossingsplan,
en de
verhouding
ervan ten
opzichte
van het
werk van
Christus
aantoonde;
en de
grote
apostel
noemt deze
wet
heerlijk,
waardig
aan de
goddelijke
Wetgever.
De
plechtige
dienst in
het
heiligdom
was een
type van
de grote
waarheden
die in
latere
geslachten
geopenbaard
zouden
worden. De
wolk van
wierook
die
opsteeg
met de
gebeden
van
Israël,
was een
beeld van
Zijn
gerechtigheid
waardoor
alleen de
gebeden
van de
zondaar
door God
aanvaard
kunnen
worden;
het
bloedend
offer op
het
brandofferaltaar
wees op
een
Verlosser
die komen
zou; en
vanuit het
heilige
der
heiligen
was het
bewijs van
Gods
aanwezigheid
zichtbaar.
Zo werd in
tijden van
duisternis
en afval
het geloof
levend
gehouden
in de
harten der
mensen tot
de tijd
aanbrak
waarop de
beloofde
Messias
komen zou.
Jezus was
het licht
van Zijn
volk - het
Licht der
wereld -
eer Hij in
menselijke
gedaante
naar de
aarde
kwam. De
eerste
lichtstraal
die het
duister,
waarin de
wereld
zich door
de zonde
bevond,
verlichtte,
was
afkomstig
van
Christus.
Van Hem
komt elke
straal van
hemels
licht
waardoor
de
bewoners
van de
wereld
worden
verlicht.
In het
verlossingsplan
is
Christus
de Alfa en
de Omega -
de Eerste
en de
Laatste.
Sedert de
Heiland
Zijn bloed
vergoten
heeft voor
de
vergeving
van
zonden, en
naar de
hemel is
gegaan om
daar "te
verschijnen
voor Gods
aangezicht",
"ons ten
goede"
Hebreeën
9:24,
stroomt
licht van
het kruis
van
Golgotha
en uit het
heiligdom
in de
hemel.
Maar dit
helderder
licht moet
voor ons
geen reden
zijn het
licht te
verachten
dat
vroeger
scheen in
de typen
en
symbolen
die
heenwezen
naar de
komende
Heiland.
Het
evangelie
van
Christus
doet licht
vallen op
het joodse
bestuur en
geeft
inhoud aan
de
ceremoniële
wet.
Wanneer
nieuwe
waarheden
geopenbaard
worden, en
de dingen
die vanaf
het begin
bekend
waren, in
een
scherper
licht
komen te
staan,
wordt Gods
karakter
en Zijn
plan
openbaar
in Zijn
handelwijze
met Zijn
uitverkoren
volk. Elke
nieuwe
straal van
licht die
we
ontvangen,
geeft ons
een beter
begrip van
het
verlossingsplan,
waardoor
Gods
bedoeling
voor de
verlossing
van de
mens tot
uitdrukking
komt. We
ontdekken
nieuwe
schoonheid
en kracht
in het
geïnspireerde
Woord, en
we
bestuderen
de
bladzijden
van dat
Boek met
diepere en
intensere
belangstelling.
Velen
menen dat
God een
scheidsmuur
geplaatst
heeft
tussen de
Hebreeën
en de
wereld
daarbuiten;
dat Zijn
zorg en
liefde ten
koste van
een groot
gedeelte
van de
mensheid
was
gericht op
Israël.
Maar het
was niet
de
bedoeling
van God
dat Zijn
volk een
scheidsmuur
zou
oprichten
tussen hen
en hun
medemensen.
Gods
oneindige
liefde
gold alle
inwoners
van de
aarde.
Hoewel ze
Hem
verworpen
hadden,
zocht Hij
voortdurend
Zich aan
hen te
openbaren
om hen te
doen delen
in Zijn
liefde en
ontferming.
Zijn zegen
werd
geschonken
aan het
uitverkoren
volk,
opdat ze
voor
anderen
een zegen
zouden
zijn.
God riep
Abraham en
maakte hem
voorspoedig
door hem
te eren;
en de
trouw van
de
aartsvader
was een
licht voor
de volken
die rondom
hem
woonden.
Abraham
zelf hield
zich niet
afgezonderd
van de
volken om
hem heen.
Hij
onderhield
vriendschappelijke
betrekkingen
met de
vorsten
van de
omringende
naties, en
enkele van
hen
behandelden
hem met
groot
ontzag;
zijn
oprechtheid
en
onzelfzuchtigheid,
zijn moed
en
weldadigheid
stelden
Gods
karakter
voor. In
Mesopotamië,
in Kanaan,
in Egypte,
en zelfs
voor de
bewoners
van Sodom
werd de
God des
hemels
door
middel van
Zijn
dienstknecht
bekendgemaakt.
Zo
openbaarde
God Zich
ook aan
het volk
van Egypte
en aan
alle
volken die
met dit
machtig
rijk
verbonden
waren door
Jozef.
Waarom
verhief
God Jozef
tot zo'n
hoge
positie in
Egypte?
Hij had
een andere
wijze
kunnen
vinden om
Zijn
plannen
met de
kinderen
van Jakob
in
vervulling
te doen
gaan; maar
Hij
verkoos
Jozef een
licht te
doen zijn,
en
plaatste
hem in het
paleis van
de koning,
opdat het
hemels
licht
overal kon
schijnen.
Door zijn
wijsheid
en
rechtvaardigheid,
door de
zuiverheid
en
weldadigheid
van zijn
dagelijks
leven,
door zijn
toewijding
aan de
belangen
van het
volk - een
volk van
afgodendienaars
- was
Jozef een
type van
Christus.
In hun
weldoener,
tot wie
heel
Egypte
zich vol
lof en
dank
wendde,
moesten de
heidenen
de liefde
van hun
Schepper
en
Verlosser
ontdekken.
Op gelijke
wijze
plaatste
God door
Mozes een
licht
naast de
troon van
het
machtigste
rijk in
die tijd,
opdat
allen die
het
wensten,
de ware en
levende
God zouden
leren
kennen. De
Egyptenaren
kregen dit
licht eer
Gods hand
Zich in
oordelen
over hen
uitstrekte.
Toen God
Israël uit
Egypte
verloste,
verbreidde
zich een
kennis van
de macht
van God
tot in de
verre
omtrek. De
oorlogszuchtige
stam in
het
machtige
Jericho
beefde.
"Toen wij
dat
hoorden,
versmolt
ons hart
en
vanwege u
bleef bij
niemand
enige moed
over, want
de Here,
uw God, is
een God in
de hemel
boven en
op de
aarde
beneden."
Jozua 2:11
Eeuwen
lang na de
uittocht
herinnerden
de
priesters
van de
Filistijnen
hun volk
nog aan de
plagen van
Egypte, en
waarschuwden
hen om de
God van
Israël
niet te
weerstaan.
God riep
Israël, en
zegende en
eerde het
volk, niet
met de
bedoeling
dat ze
door hun
gehoorzaamheid
aan Zijn
wet de
enige
voorwerpen
van Zijn
gunst
zouden
zijn en
alleen zij
Zijn
zegeningen
zouden
ontvangen,
maar om
door hen
Zich
bekend te
maken aan
alle
aardbewoners.
Met dit
doel voor
ogen beval
Hij hen
dat ze
zich
afgescheiden
moesten
houden van
de
afgodische
volken om
hen heen.
Afgoderij
en alle
zonden die
daarmee
gepaard
gingen,
waren een
afschuw
in Gods
oog, en
Hij beval
Zijn volk
zich niet
te
vermengen
met
andere
volken om
hun werken
te doen en
daardoor
God te
vergeten.
Hij
verbood
hun te
huwen met
afgodendienaars,
opdat hun
hart niet
van Hem
zou
afgetrokken
worden.
Evenals
toen is
het ook nu
noodzakelijk
dat Gods
volk
zuiver is,
onbesmet
van de
wereld. Ze
moeten de
geest van
de wereld
niet
bezitten,
omdat deze
in strijd
is met
waarheid
en
gerechtigheid.
Maar het
was niet
Gods
bedoeling
dat Zijn
volk zich
in
eigengerechtigde
afzondering
zou
verbergen
voor de
wereld,
zodat ze
daarop
geen
invloed
zouden
hebben.
Evenals
hun
Meester
moeten de
volgelingen
van
Christus
in alle
tijden het
licht der
wereld
zijn. De
Heiland
zei: "Een
stad, die
op een
berg ligt,
kan niet
verborgen
blijven.
Ook steekt
men geen
lamp aan
en zet
haar
onder de
korenmaat,
maar op de
standaard,
en zij
schijnt
voor
allen, die
in het
huis zijn"
- dat wil
zeggen: in
de wereld.
En Hij
voegt
eraan toe:
"Laat zo
uw licht
schijnen
voor de
mensen,
opdat zij
uw goede
werken
zien en uw
Vader, die
in de
hemelen
is,
verheerlijken."
Matthéüs
5:14-16
Dit deden
Henoch,
Noach,
Abraham,
Jozef en
Mozes. En
dit is wat
God wilde
dat Zijn
volk
Israël zou
doen.
Door hun
ongelovig
hart,
beheerst
door
satan,
kwamen ze
ertoe hun
licht te
verbergen,
in plaats
van het te
doen
schijnen
op de
omringende
volken;
dezelfde
kwezelachtige
geest was
aanleiding
dat ze de
zondige
gebruiken
van de
heidenen
navolgden,
of zich in
trotse
aanmatiging
afzonderden,
alsof Gods
liefde en
zorg
alleen
bestemd
was voor
hen.
Zoals de
Bijbel
twee
wetten
laat zien,
de één
onveranderlijk
en
eeuwig,
de andere
als
hulpmiddel
en
tijdelijk,
zijn er
ook twee
verbonden.
Het
verbond
der genade
werd voor
het eerst
met de
mens
gesloten
in het
paradijs,
toen na de
zondeval
de belofte
werd
gegeven
dat het
zaad van
de vrouw
de kop van
de slang
zou
verbrijzelen.
Dit
verbond
biedt alle
mensen
vergiffenis
en de hulp
van Gods
genade
voor
latere
gehoorzaamheid
door het
geloof in
Christus.
Tevens
beloofde
het eeuwig
leven op
voorwaarde
van trouw
aan Gods
wet. Op
deze wijze
hebben de
aartsvaders
de hoop
der
zaligheid
ontvangen.
Dit
verbond
werd
vernieuwd
met
Abraham in
de
belofte:
"Met uw
nageslacht
zullen
alle
volken op
aarde
gezegend
worden."
Genesis
22:18
Deze
belofte
wees heen
op
Christus.
Op deze
wijze
begreep
Abraham
het,
Galaten
3:8,16 en
hij
vertrouwde
op
Christus
voor het
vergeven
van zijn
zonden.
Door dit
geloof
werd hij
gerechtvaardigd.
Het
verbond
met
Abraham
handhaafde
ook het
gezag van
Gods wet.
De Here
verscheen
aan
Abraham en
zei: "Ik
ben God,
de
Almachtige,
wandel
voor Mijn
aangezicht
en wees
onberispelijk."
Genesis
17:1
Gods
getuigenis
aangaande
Zijn
getrouwe
dienstknecht
luidde:
"Abraham
heeft naar
Mij
geluisterd
en Mijn
dienst in
acht
genomen:
Mijn
geboden,
Mijn
inzettingen
en Mijn
wetten."
Genesis
26:5 En de
Here zei
tot hem:
"Ik zal
Mijn
verbond
oprichten
tussen Mij
en tussen
u en uw
nageslacht
in hun
geslachten,
tot een
eeuwig
verbond,
om u en uw
nageslacht
tot een
God te
zijn."
Genesis
17:7
Hoewel dit
verbond
gemaakt is
met Adam,
en met
Abraham
vernieuwd
werd, kon
het eerst
bij de
dood van
Christus
bekrachtigd
worden.
Het had
bestaan op
grond van
Gods
belofte
vanaf de
tijd dat
voor het
eerst over
het
verlossingsplan
gesproken
was; door
geloof was
het
aanvaard;
toch werd
het een
nieuw
verbond
genoemd
toen het
door
Christus
bekrachtigd
werd. Gods
wet vormde
de basis
van dit
verbond,
dat
bestond
uit een
schikking
om de
mensen
opnieuw in
harmonie
te brengen
met Gods
wil, door
hen daar
te brengen
waar ze
aan Gods
wet konden
gehoorzamen.
Een andere
overeenkomst
- in de
Schrift
het "oude
verbond"
genoemd -
werd
gesloten
tussen God
en Israël
bij de
Sinaï, dat
bekrachtigd
werd door
het bloed
van een
offerdier.
Het
verbond
met
Abraham
werd
bekrachtigd
door het
bloed van
Christus,
en wordt
het
"tweede"
of
"nieuwe"
verbond
genoemd,
omdat het
bloed
waarmee
het
bekrachtigd
werd,
later
vergoten
werd dan
het bloed
van het
eerste
verbond.
Dat het
nieuwe
verbond
van kracht
was ten
tijde van
Abraham
blijkt uit
het feit
dat het
toen
bevestigd
werd door
de belofte
en door de
eed van
God - de
"twee
onveranderlijke
dingen,
waarbij
het
onmogelijk
is, dat
God liegen
zou."
Hebreeën
6:18
Maar als
het
verbond
met
Abraham de
belofte
van
verlossing
inhield,
waarom
werd dan
bij de
Sinaï een
ander
verbond
gesloten?
Gedurende
hun
slavernij
had het
volk in
grote mate
de kennis
van God en
de
beginselen
van het
verbond
met
Abraham
verloren.
Toen Hij
hen uit
Egypte
bevrijdde,
wilde God
aan hen
Zijn macht
en Zijn
barmhartigheid
bekend
maken,
opdat ze
ertoe
gebracht
zouden
worden Hem
lief te
hebben en
te
vertrouwen.
Hij voerde
hen door
de Rode
Zee - waar
ontkomen
onmogelijk
scheen
toen ze
door de
Egyptenaren
achtervolgd
werden -
opdat ze
zouden
beseffen
hoe
hulpeloos
ze waren
zonder
Gods hulp;
en toen
bevrijdde
Hij hen.
Op deze
wijze
werden ze
vervuld
met liefde
en
dankbaarheid
jegens God
en met
vertrouwen
in Zijn
macht om
hen te
helpen.
Hij had
hen aan
Zich
verbonden
als hun
Bevrijder
uit
tijdelijke
dienstbaarheid.
Maar ze
moesten
een
belangrijker
les leren.
Toen ze
leefden
temidden
van
afgoderij
en
verderf,
hadden ze
geen
juiste
voorstelling
van Gods
heiligheid,
van de
zondigheid
van hun
eigen
hart, hun
volstrekte
onbekwaamheid
om uit
zichzelf
gehoorzaam
te zijn
aan Gods
wet, en
hun
behoefte
aan een
Zaligmaker.
Dit alles
moesten ze
nog leren.
God voerde
hen naar
de Sinaï;
Hij
openbaarde
Zijn
heerlijkheid;
Hij gaf
hun Zijn
wet, met
de belofte
van rijke
zegeningen
als ze
gehoorzaam
zouden
zijn:
"Indien
gij
aandachtig
naar Mij
luistert
en Mijn
verbond
bewaart,
dan...
zult gij
Mij een
koninkrijk
van
priesters
zijn en
een heilig
volk."
Exodus
19:5,6
Het volk
besefte
niet de
zondigheid
van hun
eigen
hart,
omdat ze
zonder
Christus
onmogelijk
Gods wet
konden
houden; ze
waren dan
ook direct
bereid met
God een
verbond
aan te
gaan. Met
het gevoel
dat ze hun
eigen
gerechtigheid
konden
bewerken,
zeiden ze:
"Alles wat
de Here
gesproken
heeft,
zullen wij
doen."
Exodus
19:8
Ze hadden
gezien hoe
de wet in
ontzagwekkende
majesteit
was
verkondigd,
en beefden
van
ontzetting
aan de
voet van
de berg;
en toch
verstreken
er slechts
enkele
weken voor
ze hun
verbond
met God
verbraken
en zich
bogen voor
een
gegoten
beeld. Ze
konden
niet
rekenen op
de gunst
van God op
grond van
een
verbond
dat ze
verbroken
hadden; en
nu ze hun
eigen
zondigheid
en hun
behoefte
aan
vergiffenis
zagen,
kwamen ze
ertoe te
verlangen
naar een
Heiland,
die in het
verbond
met
Abraham
was
geopenbaard
en die in
de
offerdiensten
werd
afgebeeld.
Nu werden
ze door
geloof en
liefde met
God
verbonden
als hun
Bevrijder
van de
slavernij
van de
zonde. Nu
waren ze
in staat
de
zegeningen
van het
nieuwe
verbond op
prijs te
stellen.
De
voorwaarden
van "het
oude
verbond"
waren,
gehoorzaam
en leef,
"de mens
die ze
doet, zal
daardoor
leven"
Ezechiël
20:11;
Leviticus
18:5, maar
"vervloekt
is hij,
die de
woorden
van deze
wet niet
metterdaad
volbrengt."
Deuteronoraium
27:26
Het
"nieuwe
verbond"
was
gegrond op
"betere
beloften"
- de
beloften
van
vergiffenis
van zonden
en van
Gods
genade om
het hart
te
vernieuwen
en het in
harmonie
te brengen
met de
beginselen
van Gods
wet. "Dit
is het
verbond,
dat Ik met
het huis
van Israël
sluiten
zal na
deze
dagen,
luidt het
woord des
Heren: Ik
zal Mijn
wet in hun
binnenste
leggen en
die in hun
hart
schrijven...
Ik zal hun
ongerechtigheid
vergeven
en hun
zonde niet
meer
gedenken."
Jeremia
31:33,34
De wet die
op stenen
tafelen
was
gegrift,
wordt door
de Heilige
Geest op
de tafelen
van het
hart
geschreven.
In plaats
van te
trachten
onze eigen
gerechtigheid
te
bewerken,
aanvaarden
we de
gerechtigheid
van
Christus.
Zijn bloed
is een
verzoening
voor onze
zonden.
Zijn
gehoorzaamheid,
wordt ons
toegerekend.
Dan zal
het hart
dat door
de Heilige
Geest
vernieuwd
is, de
vruchten
van de
Geest
voortbrengen.
Door de
genade van
Christus
zullen we
leven in
gehoorzaamheid
aan Gods
wet, die
in ons
hart
geschreven
staat.
Bezield
met de
Geest van
Christus
zullen we
wandelen
zoals Hij
gewandeld
heeft.
Door de
profeet
zei Hij
van
Zichzelf:
"Ik heb
lust om Uw
wil te
doen, mijn
God, Uw
wet is in
Mijn
binnenste."
Psalm 40:9
En toen
Hij op
aarde
leefde,
zei Hij:
De Vader
"heeft Mij
niet
alleen
gelaten;
want Ik
doe altijd
wat Hem
behaagd."
Johannes
8:29
De apostel
Paulus
laat
duidelijk
de
verhouding
zien die
onder het
nieuwe
verbond
bestaat
tussen
geloof en
de wet.
Hij zegt:
"Wij dan,
gerechtvaardigd
uit het
geloof,
hebben
vrede met
God door
onze Here
Jezus
Christus."
Romeinen
5:1
"Stellen
wij dan
door het
geloof de
wet buiten
werking?
Volstrekt
niet;
veeleer
bevestigen
wij de
wet."
Romeimem
3:31
"Want wat
de wet
niet
vermocht,
omdat zij
zwak was
door het
vlees" -
hij kon de
mens niet
rechtvaardigen,
omdat deze
in zijn
zondige
staat niet
in staat
was de wet
te houden
- "God
heeft,
door Zijn
eigen Zoon
te zenden
in een
vlees, aan
dat der
zonde
gelijk, en
wel om de
zonde, de
zonde
veroordeeld
in het
vlees,
opdat de
eis der
wet
vervuld
zou worden
in ons,
die niet
naar het
vlees
wandelen
doch naar
de Geest."
Romeinen
8:3,4
In alle
tijden is
het werk
van God
hetzelfde,
al zijn er
verschillende
graden van
ontwikkeling
en
meerdere
openbaringen
van Zijn
macht om
tegemoet
te komen
aan de
behoeften
van de
mens in de
verschillende
eeuwen.
Te
beginnen
bij de
eerste
belofte
van de
Messias,
en zo
verder
door de
eeuwen der
patriarchen
en de
geschiedenis
der joden
tot in
onze tijd,
is er een
geleidelijk
ontvouwen
geweest
van Gods
opzet in
het
verlossingsplan.
De
Heiland,
die
afgebeeld
werd in de
typen en
ceremoniën
van de
joodse
wet, is
dezelfde
die in de
evangeliën
wordt
geopenbaard.
De wolken
die Zijn
goddelijke
vorm
hebben
omgeven,
zijn
weggeweken;
de nevel
en de
schaduwen
zijn
verdwenen;
en Jezus,
de
Verlosser
der
wereld,
wordt
geopenbaard.
Hij, die
de wet
verkondigde
vanaf de
Sinaï en
aan Mozes
de
voorschriften
gaf van de
ceremoniële
wet, sprak
ook de
Bergrede.
De grote
beginselen
van liefde
tot God,
die Hij
toonde als
de
grondslag
van de wet
en de
profeten,
vormen
slechts
een
herhaling
van
datgene
wat Hij
door Mozes
tot het
Hebreeuwse
volk had
gesproken:
"Hoor,
Israël:
de Here is
onze God;
de Here is
één! Gij
zult de
Here, uw
God,
liefhebben
met geheel
uw hart en
met geheel
uw ziel en
met geheel
uw
kracht."
Deuteronomium
6:4,5 "Gij
zult... uw
naaste
liefhebben
als
uzelf."
Leviticus
19:18
In beide
bedelingen
is het
dezelfde
Leraar.
Gods eisen
zijn
dezelfde.
De
beginselen
van Zijn
bestuur
zijn
onveranderd.
Want bij
Hem is
"geen
verandering
of zweem
van
ommekeer."
Jacobus
1:17
("Patriarchen
en
Profeten”
E.G.White)