De zonde van
Nadab en
Abihu
(31)
Zie
Leviticus
10:1-11
Na de
inwijding
van de
tabernakel
werden de
priesters
gewijd voor
hun heilig
ambt. Deze
diensten
duurden een
week, en
elke dag
werd
gekenmerkt
door
speciale
ceremoniën.
Op de
achtste dag
aanvaardden
ze hun
dienst.
Bijgestaan
door zijn
zonen bracht
Aäron de
offers die
God eiste,
en hij hief
zijn handen
op en
zegende het
volk. Alles
was gedaan
zoals God
bevolen had;
Hij nam het
offer aan en
openbaarde
zijn
heerlijkheid
op een
opmerkelijke
wijze: vuur
kwam van God
en verteerde
het offer op
het altaar.
Het volk zag
vol ontzag
en met diepe
belangstelling
naar deze
wonderbare
manifestatie
van
goddelijke
macht. Ze
zagen er een
teken in van
Gods
heerlijkheid
en genade,
en ze
juichten
allen en
wierpen zich
op hun
aangezicht
alsof ze
zich in de
onmiddellijke
tegenwoordigheid
van de Here
bevonden.
Spoedig
hierna
echter trof
een
plotselinge
en
vreselijke
slag het
gezin van de
hogepriester.
Op het uur
van
aanbidding,
terwijl de
gebeden en
lofprijzingen
van het volk
tot God
opstegen,
namen twee
zonen van
Aäron hun
wierookvaten
en legden
hierin
brandende
wierook als
een
lieflijke
reuk voor de
Here. Maar
ze
overtraden
Zijn bevel
door "vreemd
vuur" te
gebruiken.
In plaats
van het vuur
dat God zelf
had
ontstoken en
dat voor dit
doel
gebruikt
moest
worden,
namen ze
gewoon vuur
voor hun
wierookvaten.
Vanwege deze
zonde ging
vuur uit van
de Here en
verteerden
hen voor de
ogen van het
volk.
Naast Mozes
en Aäron
stonden
Nadab en
Abihu
bovenaan bij
het volk. Ze
waren op
bijzondere
wijze door
God geëerd,
doordat ze
samen met de
zeventig
oudsten Zijn
heerlijkheid
op de berg
hadden mogen
aanschouwen.
Hun
overtreding
werd echter
op grond van
dit alles
niet
verontschuldigd
of licht
opgenomen.
Hun zonde
was juist te
groter.
Mensen die
veel licht
hebben
gekregen,
omdat ze
evenals de
overste van
Israël de
berg hebben
beklommen en
het
voorrecht
hebben
genoten met
God te
verkeren en
in het licht
van Zijn
heerlijkheid
te
vertoeven,
moeten zich
niet vleien
met de
gedachte dat
ze nadien
met een
gerust hart
kunnen
zondigen en
dat God hen
niet zo
zwaar zal
straffen op
grond van de
eer die hen
bewezen is.
Dit is een
fatale
vergissing.
Wanneer veel
licht en
grote
voorrechten
worden
geschonken,
wordt
verwacht dat
men deugd en
heiligheid
beoefent
naarmate het
licht dat
gegeven is.
Alles wat
minder is,
kan God niet
aanvaarden.
Grote
zegeningen
of
voorrechten
mogen nooit
aanleiding
zijn tot een
gevoel van
gerustheid
of
zorgeloosheid.
Ze moeten
nooit de
neiging
sterken om
te zondigen
of de
ontvanger
het gevoel
geven dat
God het niet
zo nauw met
hem zal
nemen. Alle
gunsten die
God
geschonken
heeft,
gebruikt
Hij om de
geest aan te
vuren, om
met meer
ijver Zijn
heilige wil
te
volbrengen.
In hun jeugd
hadden Nadab
en Abihu
niet geleerd
zich te
beheersen.
De neiging
van de vader
om toe te
geven, zijn
gebrek aan
vastheid in
het doen van
het recht,
hadden hem
ertoe
gebracht de
tucht van
zijn
kinderen te
verwaarlozen.
Hij had
goedgevonden
dat zijn
zonen hun
eigen wil
volgden.
Zelfzuchtige
gewoonten
vormen als
ze lange
tijd
gekoesterd
worden
banden die
zelfs door
de
verantwoordelijkheden
van het
heiligste
ambt niet
verbroken
kunnen
worden. Ze
hadden niet
geleerd
eerbied te
hebben voor
het gezag
van hun
vader en ze
beseften
niet de
noodzaak van
strikte
gehoorzaamheid
aan de eisen
van God.
Omdat Aäron
zijn zonen
toegaf,
werden ze
getroffen
door het
goddelijk
oordeel.
God wilde
het volk de
les leren
dat ze Hem
eerbiedig en
vol ontzag
moesten
naderen, op
de wijze die
Hij had
voorgeschreven.
Hij kan geen
gedeeltelijke
gehoorzaamheid
aannemen.
Het was niet
voldoende
dat op dit
plechtig
tijdstip van
aanbidding
bijna alles
gedaan was
zoals Hij
had
aangegeven.
God heeft
een vloek
uitgesproken
over hen die
van Zijn
geboden
afdwalen en
geen
verschil
maken tussen
gewone en
heilige
dingen. Bij
monde van de
profeet zegt
hij: "Wee,
hun die het
kwade goed
noemen en
het goede
kwaad; die
duisternis
voorstellen
als licht en
licht als
duisternis;
..Wee hun
die in eigen
oog wijs
zijn en in
eigen
oordeel
verstandig...;
die voor een
geschenk de
schuldige
vrijspreken
en de
rechtvaardige
zijn
gerechtigheid
ontnemen...
omdat ze de
wet van de
Here der
heerscharen
verworpen en
het woord
van de
Heilige
Israëls
hebben
versmaad."
Jesaja
5:20-24
Laat niemand
zich
misleiden
met de
gedachte dat
een deel van
Gods geboden
onnodig is,
of dat Hij
een
vervanging
aanvaardt
voor datgene
wat Hij
heeft
geëist. De
profeet
Jeremia zei:
"Wie is het,
die spreekt
en het is
er, wanneer
de Here het
niet
gebiedt?"
Klaagliederen
3:37
God heeft in
Zijn Woord
geen enkel
gebod
gegeven dat
de mens de
keus laat
het wel of
niet te
gehoorzamen
zonder de
gevolgen
ervan te
dragen. Als
mensen een
andere weg
kiezen dan
het pad van
strikte
gehoorzaamheid,
zullen ze
tot de
ontdekking
komen dat
"het einde
daarvan naar
de dood
voert."
Spreuken
14:12
"Mozes
zeide tot
Aäron en
zijn zonen
Eleazar en
Itamar: Uw
hoofdhaar
zult gij
niet los
laten hangen
en uw
klederen
zult gij
niet
scheuren,
opdat gij
niet sterft,
en Hij niet
toorne over
de gehele
vergadering…..;
want de
zalfolie des
Heren is op
u."
De grote
leider
herinnerde
zijn broeder
aan de
woorden van
God: "Ik zal
Mij de
Heilige
betonen en
ten
aanschouwen
van het
gehele volk
zal Ik Mij
verheerlijken."
Aäron zweeg.
De dood van
zijn zonen,
zonder
waarschuwing,
als gevolg
van zo'n
verschrikkelijke
zonde - een
zonde die
hij nu zag
als gevolg
van zijn
eigen
plichtsverzuim
-deed het
hart van de
vader pijn,
maar hij
uitte zijn
gevoelens
niet. Hij
mocht niet
door een
uiten van
droefheid
meevoelen
met zonde.
De
vergadering
mocht er
niet toe
geleid
worden tegen
God te
morren.
De Here
wilde aan
Zijn volk de
rechtvaardigheid
van Zijn
straffen
tonen,
opdat
anderen
zouden
vrezen.
In Israël
waren mensen
die op grond
van de
waarschuwing
door dit
vreselijk
oordeel zich
zouden
wachten
aanmatigend
te zijn ten
opzichte van
Gods
verdraagzaamheid,
tot ook zij
ten slotte
hun eigen
lot zouden
bezegelen.
God straft
hen die een
onrechtmatige
sympathie
tonen voor
de zondaar
die tracht
zijn zonde
te
verontschuldigen.
De gevolgen
van de zonde
doden het
zedelijk
onderscheidingsvermogen,
zodat de
zondaar niet
de gevolgen
van zijn
overtreding
beseft; en
zonder de
overtuigende
kracht van
de Heilige
Geest blijft
hij
gedeeltelijk
blind voor
zijn zonde.
Het is de
taak van
Gods
dienstknechten
om aan deze
dwalenden
het gevaar
van hun
toestand te
laten zien.
Zij die het
effect van
de
waarschuwing
teniet doen
door de ogen
van de
zondaars te
verblinden
voor de ware
aard en de
gevolgen van
de zonde,
vleien zich
vaak met de
gedachte dat
ze op deze
wijze blijk
geven van
hun liefde;
maar in
feite werken
ze Gods
Heilige
Geest tegen;
ze brengen
de zondaar
ertoe zich
gerust te
stellen,
terwijl hij
op de rand
van de
ondergang
staat; ze
maken
zichzelf
medeschuldig
aan zijn
zonde en
roepen over
zichzelf een
vreselijke
verantwoordelijkheid
uit ter
wille van
zijn
onboetvaardigheid.
Velen, zeer
velen zijn
verloren
gegaan als
gevolg van
deze valse
en
bedrieglijk
sympathie.
Nadab en
Abihu zouden
nooit deze
fatale zonde
hebben
begaan als
ze niet
eerst min of
meer
bedwelmd
waren
geweest door
het
overmatig
gebruik van
wijn. Ze
begrepen dat
de meest
nauwgezette
en ernstige
voorbereiding
noodzakelijk
was alvorens
ze het
heiligdom
binnengingen,
waar Gods
tegenwoordigheid
geopenbaard
werd; maar
hun
onmatigheid
maakte hen
ongeschikt
voor hun
heilig ambt.
Hun geest
was verward
en hun
moreel
onderscheidingsvermogen
afgestompt,
zodat ze het
onderscheid
tussen het
onheilige en
het heilige
niet zagen.
Aäron en
zijn zonen
kregen de
waarschuwing:
"Wijn of
bedwelmende
drank zult
gij niet
drinken, gij
noch uw
zonen,
wanneer gij
de tent der
samenkomst
binnengaat,
opdat gij
niet sterft
- het is een
altoosdurende
inzetting
voor uw
geslachten -
opdat gij
scheiding
kunt maken
tussen
heilig en
onheilig,
tussen
onrein en
rein, en
opdat gij de
Israëlieten
kunt
onderwijzen
in al de
inzettingen
die de Here
door de
dienst van
Mozes tot
hen
gesproken
heeft."
Het gebruik
van
geestrijke
dranken
verzwakt het
lichaam,
beneveld de
geest, en
verlaagt de
moraal. Het
maakt dat de
mens niet de
heiligheid
onderscheidt
van heilige
zaken, of de
bindende
kracht
ontdekt van
Gods
geboden.
Allen die
een plaats
bekleden van
heilige
verantwoordelijkheid
moeten
strikt
matige
mensen zijn,
zodat hun
geest helder
is en ze
onderscheid
kunnen maken
tussen goed
en kwaad, en
ze een
vastheid van
beginsel
bezitten en
wijsheid
hebben om
gerechtigheid
te beoefenen
en
barmhartigheid
te betonen.
Dezelfde
verplichting
rust op elke
volgeling
van
Christus. De
apostel
Petrus zegt:
"Gij zijt
een
uitverkoren
geslacht,
een
koninklijk
priesterschap,
een heilige
natie, een
volk (Gode)
ten
eigendom." l
Petrus 2:9
God wil dat
we onze
krachten in
de best
mogelijke
conditie
bewaren, om
onze
Schepper
een
aanvaardbare
dienst te
bewijzen.
Als
verdovende
middelen
gebruikt
worden,
zullen
dezelfde
gevolgen
optreden als
in het geval
van de
priesters in
Israël. Het
geweten zal
ongevoelig
worden voor
de zonde, en
een proces
van
verharden in
het onrecht
zal niet
uitblijven,
tot het
verschil
tussen het
gewone en
het heilige
niets meer
betekent.
Hoe kunnen
we dan
voldoen aan
de maatstaf
van Gods
eisen?
"Weet gij
niet, dat uw
lichaam een
tempel is
van de
Heilige
Geest, Die
in u woont,
Die gij van
God
ontvangen
hebt, en dat
gij niet van
uzelf zijt?
Want gij
zijt gekocht
en betaald.
Verheerlijk
dan God met
uw lichaam."
l
Corinthiërs
6:19,20 "Of
gij dus eet
of drinkt,
of wat ook
doet, doet
het alles
ter ere
Gods." l
Corinthiërs
10:31
Tot de
gemeente van
Christus in
alle tijden
wordt de
ernstige
vreeswekkende
waarschuwing
gericht:
"Zo iemand
Gods tempel
schendt, God
zal hem
schenden.
Want de
tempel Gods,
en dat zijt
gij, is
heilig!"
1
Corinthiërs
3:17
("Patriarchen
en Profeten”
E.G.White)