De
tabernakel
en zijn
dienst
(30)
Zie
Exodus
25-40;
Leviticus
4:16
Toen
Mozes
met God
op de
berg
was,
kreeg
hij de
opdracht:
"Zij
zullen
Mij een
heiligdom
maken,
en Ik
zal in
hun
midden
wonen."
Nauwkeurige
aanwijzingen
werden
gegeven
voor de
bouw van
de
tabernakel.
Door hun
ontrouw
verbeurden
de
Israëlieten
het
voorrecht
van Gods
tegenwoordigheid,
en
maakten
het
voorlopig
onmogelijk
voor God
om in
hun
midden
een
heiligdom
op te
richten.
Maar
nadat de
hemel
hen Zijn
gunst
weer had
verleend,
ging de
grote
leider
verder
met het
uitvoeren
van Gods
bevel.
Bepaalde
mannen
werden
door God
in het
bijzonder
begiftigd
met
bekwaamheid
en
wijsheid
om het
heilig
bouwwerk
op te
richten.
God zelf
gaf aan
Mozes de
blauwdruk
van dat
bouwwerk,
met
speciale
aanwijzingen
betreffende
de
afmetingen,
het te
gebruiken
materiaal,
en elk
voorwerp
dat er
een
plaats
zou
krijgen.
Het
heiligdom,
met
handen
gemaakt,
zou een
afbeelding
van het
"ware"
zijn,
een
afbeelding
"van de
hemelse
dingen"
Hebreeën
9:24,23,
een
miniatuurvoorstelling
van de
hemelse
tempel,
waar
Christus,
onze
grote
Hogepriester,
na Zijn
leven
als
offer te
hebben
gegeven,
zou
dienen
ten
behoeve
van de
zondaar.
God
toonde
Mozes op
de berg
het
hemels
heiligdom,
en beval
hem
alles te
maken
naar het
voorbeeld
dat hij
gezien
had. Al
deze
aanwijzingen
werden
zorgvuldig
door
Mozes
vermeld,
en hij
gaf ze
door aan
de
leiders
van het
volk.
Voor de
bouw van
het
heiligdom
waren
grote en
kostbare
voorbereidingen
noodzakelijk;
een
grote
voorraad
van de
kostbaarste
materialen
was
nodig;
toch
aanvaardde
de Here
slechts
vrijwillige
offers.
"Van
iedere
man,
wiens
hart hem
dringt,
zult gij
voor Mij
een
heffing
inzamelen",
luidde
het
bevel
van God,
dat
Mozes
overbracht
aan de
vergadering.
Toewijding
aan God
en een
geest
van
offervaardigheid
waren de
eerste
vereisten
bij de
voorbereidingen
voor een
woning
van de
Allerhoogste.
Heel het
volk gaf
hieraan
eenstemmig
gehoor.
"Daarop
kwam
iedere
man
wiens
hart hem
dreef,
ieder
wiens
geest
hem
drong,
en
bracht
de
heffing
voor de
Here ten
behoeve
van het
werk aan
de tent
der
samenkomst
en voor
de
gehele
dienst
en de
heilige
klederen.
Zij
kwamen
dan, de
mannen
zowel
als de
vrouwen,
en ieder
bracht
gewillig
van hart
neusringen,
oorringen,
zegelringen
en
halssieraden,
allerlei
gouden
voorwerpen.
Iedere
man die
een
beweegoffer
van goud
voor de
Here
bewoog."
"Iedere
man die
blauwpurper,
roodpurper,
scharlaken,
fijn
linnen,
geitenhaar,
roodgeverfde
ramsvellen
en
tachasvellen
in zijn
bezit
had,
bracht
dit.
Ieder
die een
heffing
van
zilver
of koper
hief,
bracht
de
heffing
voor de
Here, en
ieder
die
acaciahout
voor al
het werk
ten
behoeve
van de
dienst
in zijn
bezit
had,
bracht
dit."
"Iedere
vrouw,
die
kunstvaardig
was,
spon
eigenhandig
en zij
bracht
het
gesponnene,
het
blauwpurper,
roodpurper,
scharlaken
en het
fijne
linnen.
Alle
kunstvaardige
vrouwen,
wier
hart
haar
daartoe
dreef,
sponnen
het
geitenhaar."
"De
vorsten
brachten
de
chrysopraasstenen
en de
vuistenen
voor de
éfod en
voor het
borstschild,
de
specerij
en de
olie
voor het
licht,
voor de
zalfolie
en voor
welriekend
reukwerk."
Exodus
35:21-28
Terwijl
aan het
heiligdom
gebouwd
werd
bleef
het
volk,
oud en
jong -
mannen,
vrouwen
en
kinderen
-
doorgaan
met het
brengen
van hun
gaven,
totdat
degenen
die de
leiding
van het
werk
hadden,
bemerkten
dat ze
genoeg
hadden,
zelfs
meer dan
ze
konden
gebruiken.
En Mozes
liet in
de
legerplaats
bekendmaken:
"Laat
man noch
vrouw
verder
enig
werk
maken
ten
behoeve
van de
heffing
voor het
heiligdom."
"Zo werd
het volk
weerhouden
meer te
brengen"
Het
morren
van de
Israëlieten
en Gods
oordelen
over hen
vanwege
hun
zonden,
staan
vermeld
als
waarschuwing
voor
latere
geslachten.
En hun
toewijding,
hun
ijver en
hun
vrijgevigheid
zijn
waard om
na te
volgen.
Allen
die God
liefhebben
en de
zegen
van Zijn
tegenwoordigheid
op prijs
stellen,
zullen
eenzelfde
geest
van
offervaardigheid
openbaren
in het
bouwen
van een
huis
waar Hij
met hen
kan
samenkomen.
Ze
zullen
de Here
een
offer
willen
brengen
van het
beste
dat ze
hebben.
Een huis
dat voor
God
gebouwd
wordt,
mag niet
met een
schuld
belast
zijn,
want
daardoor
wordt
Hij
onteerd.
Voldoende
voor het
voltooien
ervan
moet
gegeven
worden,
zodat de
bouwers
kunnen
zeggen,
zoals
het
geval
was met
de
bouwers
van de
tabernakel:
"Breng
niet
meer
offers."
De
tabernakel
was
zodanig
samengesteld
dat hij
uit
elkaar
genomen
kon
worden
en door
de
Israëlieten
op al
hun
tochten
gedragen
kon
worden.
Daarom
was hij
klein,
ongeveer
achttien
meter
lengte
en zes
meter
breed en
hoog.
Evenwel
was het
een
prachtig
bouwwerk.
Voor de
bouw en
voor de
voorwerpen
in het
heiligdom
werd het
hout van
de
acaciaboom
gebruikt,
dat niet
zo licht
van
verderf
onderhevig
is als
andere
soorten
die in
de
omgeving
van de
Sinaï
verkrijgbaar
waren.
De
wanden
bestonden
uit
rechtopstaande
planken,
die in
zilveren
voetstukken
stonden,
en
rechtop
gehouden
werden
door
stangen
en
pilaren;
dit
alles
werd
overtrokken
met
goud,
zodat de
tabernakel
er
uitzag
als een
gebouw
van
massief
goud.
Het dak
werd
gevormd
door
vier
lagen
gordijnen,
de
binnenste
van
"getweernd
fijn
linnen,
blauwpurper,
roodpurper
en
scharlaken,
met
kunstig
geweven
cherubs";
de
andere
drie
waren
van
geitenhaar,
rood
geverfde
ramsvellen
en
tachasvellen,
zodat ze
samen
een
afdoende
bescherming
vormden.
Het
gebouw
werd
verdeeld
in twee
gedeelten,
van
elkaar
gescheiden
door een
prachtig
gordijn,
of
voorhangsel,
dat
afhing
van
pilaren
die met
goud
overtrokken
waren;
en een
soortgelijk
gordijn
hing
over de
ingang
van het
voorste
gedeelte.
Deze
gordijnen
waren,
evenals
de
gordijnen
die het
plafond
vormden,
van de
prachtigste
kleuren,
blauw,
purper
en
scharlaken,
smaakvol
gerangschikt,
en
doorstikt
met
gouden
en
zilveren
draden
in de
vorm van
cherubs,
als een
voorstelling
van de
hemelse
scharen
die aan
het werk
van het
hemels
heiligdom
verbonden
zijn, en
die
dienende
geesten
zijn
voor
Gods
volk op
aarde.
De
gewijde
tent
stond in
het
midden
van een
open
ruimte,
de
voorhof,
die
omgeven
was door
gordijnen
van fijn
linnen,
bevestigd
aan
koperen
pilaren.
De
ingang
van deze
voorhof
was aan
de
oostzijde.
De
gordijnen
waren
van
kostbare
materialen,
hoewel
niet zo
rijk als
die van
het
heiligdom.
De
gordijnen
van de
voorhof
waren
ongeveer
half zo
hoog als
de
wanden
van de
tabernakel,
zodat
deze
duidelijk
zichtbaar
was voor
allen
die er
buiten
stonden.
In het
voorhof
stond
niet ver
van de
ingang
het
koperen
brandofferaltaar.
Op dit
altaar
werden
alle
vuuroffers
gebracht
voor de
Here, en
het
verzoenend
bloed
werd aan
de
hoornen
gestreken.
Tussen
het
altaar
en de
ingang
van de
tabernakel
stond
het
wasbekken,
eveneens
van
koper
gemaakt,
vervaardigd
van de
spiegels
die als
offer
gegeven
waren
door de
vrouwen
van
Israël.
In dit
wasbekken
moesten
de
priester
hun
handen
en
voeten
wassen,
telkens
als ze
het
heiligdom
binnengingen
of het
altaar
naderden
om een
brandoffer
te
brengen
voor de
Here.
In de
eerste
afdeling,
het
heilige,
stonden
de tafel
der
toonbroden,
de
kandelaar
en het
wierookaltaar.
De tafel
der
toonbroden
stond
aan de
noordkant.
Met zijn
omlijsting
was de
tafel
met goud
overtrokken.
Op deze
tafel
moesten
de
priester
elke
sabbat
twaalf
broden
plaatsen,
in twee
stapeltjes,
en deze
besprenkelen
met
wierook.
De
broden
die
weggenomen
waren,
en als
heilig
werden
beschouwd,
moesten
door de
priesters
gegeten
worden.
Aan de
zuidzijde
stond de
zevenarmige
kandelaar,
met zijn
zeven
lampen.
De armen
waren
versierd
met
sierlijke
bloemen
in de
vorm van
amandelbloesems,
en het
geheel
was
vervaardigd
uit
massief
goud.
Omdat er
geen
vensters
waren in
de
tabernakel,
werden
deze
lampen
nooit
gedoofd,
maar
bleven
dag en
nacht
branden.
Voor het
gordijn
dat het
heilige
scheidde
van het
heilige
der
heiligen,
waar God
Zich
openbaarde,
stond
het
gouden
wierookaltaar.
Op dit
altaar
moest de
priester
elke
morgen
en avond
wierook
branden,
de
hoornen
werden
bestreken
met
bloed
van het
zondoffer,
en op de
Grote
Verzoendag
werd het
altaar
besprenkeld
met
bloed.
Het vuur
op dit
altaar
werd
door God
zelf
ontstoken,
en werd
als
heilig
brandende
gehouden.
Dag en
nacht
verspreidde
de
heilige
wierook
zijn
geur
door het
heiligdom
en zelfs
ver
buiten
de
tabernakel.
Binnen
het
voorhangsel
was het
heilige
der
heiligen,
waar
zich het
middelpunt
bevond
van de
symbolische
dienst
van
verzoening
en
bemiddeling,
en dat
de
verbindende
schakel
vormde
tussen
hemel en
aarde.
In deze
afdeling
stond de
ark, een
kist van
acaciahout,
van
binnen
en
buiten
overtrokken
met
goud,
met een
gouden
lijst
rond het
deksel.
Deze
kist
vormde
de
bewaarplaats
voor de
stenen
tafelen,
waarop
God met
eigen
vinger
de tien
geboden
had
geschreven.
Vandaar
dat het
de ark
van Gods
getuigenis,
of de
ark des
verbonds
werd
genoemd,
daar de
tien
geboden
de basis
vormden
van het
verbond
tussen
God en
Israël.
Het
deksel
van de
heilige
kist
werd het
verzoendeksel
genoemd.
Dit
deksel
was
vervaardigd
van
massief
goud, en
werd
bekroond
door
gouden
cherubs,
één aan
elke
zijde.
Eén
vleugel
van elke
engel
was
omhoog
gestrekt,
terwijl
de
andere
om het
lichaam
gevouwen
was
Ezechiël
1:11 als
teken
van
eerbied
en
ootmoed.
De
houding
van de
cherubs,
met hun
gezichten
naar
elkaar,
terwijl
ze
eerbiedig
op de
ark
blikten,
stelde
de
eerbied
voor
waarmee
de
hemelingen
de wet
van God
beschouwen
en hun
belangstelling
tonen
in het
verlossingsplan.
Boven
het
verzoendeksel
bevond
zich de
shekinah,
de
manifestatie
van Gods
tegenwoordigheid;
en van
tussen
de
cherubs
maakte
God Zijn
wil
bekend.
Soms
werden
Gods
boodschappen
aan de
hogepriesters
bekendgemaakt
vanuit
een
wolk.
Soms
viel een
licht op
de
rechter
engel om
Gods
goedkeuring
aan te
duiden,
of een
schaduw
of wolk
rustte
op de
engel
links om
Gods
afkeuring
te
kennen
te
geven.
Gods
wet, die
zich in
de ark
bevond,
was de
grote
maatstaf
van
gerechtigheid
en
oordeel.
Die wet
sprak
het
doodvonnis
uit over
de
zondaar;
maar
boven de
wet
bevond
zich het
verzoendeksel
waarboven
Gods
aanwezigheid
zichtbaar
was, en
vanwaar
op grond
van de
verzoening
aan de
berouwvolle
zondaar
vergiffenis
werd
geschonken.
Op deze
wijze
zien we
hoe in
het werk
van
Christus
voor
onze
verlossing,
voorgesteld
door de
heiligdomsdienst,
"genade
en
waarheid
elkaar
ontmoeten;
gerechtigheid
en vrede
elkaar
kussen."
Psalm
85:11
Woorden
ontbreken
om de
heerlijkheid
te
beschrijven
van het
toneel
in het
heiligdom
- de met
goud
bedekte
wanden,
die het
licht
weerkaatsten
van de
gouden
kandelaar,
de
schittering
van de
rijk
geborduurde
gordijnen
met hun
blinkende
engelen,
de
tafel,
en het
wierookaltaar,
dat van
goud
glinsterde;
achter
het
tweede
voorhangsel
de
heilige
ark, met
haar
mysterieuze
cherubs,
en
daarboven
de
heilige
shekinah,
de
zichtbare
manifestatie
van Gods
tegenwoordigheid;
en toch
was dit
alles
slechts
een vage
weerkaatsing
van de
tempel
Gods in
de
hemel,
waar
zich het
Grote
Middelpunt
bevindt
van het
verlossingswerk
ten
behoeve
van de
mens.
De bouw
van de
tabernakel
nam
ongeveer
een half
jaar in
beslag.
Toen
deze
voltooid
was,
onderzocht
Mozes
het werk
van de
bouwlieden
en
vergeleek
dit met
de
blauwdruk
die hem
op de
berg
getoond
was en
met de
aanwijzingen
die hij
van God
had
ontvangen.
"Zij
hadden
het
gemaakt
zoals de
Here
geboden
had...
Toen
zegende
Mozes
hen."
Met
grote
belangstelling
hadden
de
scharen
van
Israël
zich
verdrongen
om het
heilig
bouwwerk
te
bezien.
Terwijl
ze met
eerbiedige
voldoening
nadachten
over dit
alles,
bewoog
zich de
wolkkolom
tot
boven
het
heiligdom
en
daalde
neer,
zodat
het
geheel
omhuld
werd.
"En de
heerlijkheid
des
Heren
vervulde
de
tabernakel."
Gods
majesteit
werd
geopenbaard,
en
gedurende
enige
tijd kon
zelfs
Mozes
niet de
tabernakel
binnengaan.
Diep
bewogen
aanschouwde
het volk
het
bewijs
dat het
werk
hunner
handen
was
aanvaard.
Er
klonken
geen
luide
vreugde
uitingen.
Een
plechtig
zwijgen
rustte
op
allen.
Maar de
blijdschap
van hun
hart
uitte
zich in
tranen
van
vreugde,
en ze
fluisterden
zachte
ernstige
woorden
van
dankbaarheid,
omdat
God Zich
verwaardigd
had bij
hen te
wonen.
Op Gods
bevel
werd de
stam van
Levi
afgezonderd
voor de
dienst
in het
heiligdom.
Vroeger
was elke
man de
priester
van zijn
gezin.
In de
dagen
van
Abraham
werd het
priesterschap
beschouwd
als het
recht
van de
oudste
zoon. Nu
aanvaardde
de Here
in
plaats
van de
eerstgeborene
van
Israël
de stam
van Levi
om het
werk in
het
heiligdom
te
verrichten.
Hiermee
openbaarde
Hij Zijn
goedkeuring
over hun
trouw,
zowel in
het
vasthouden
aan Zijn
dienst
als in
het
voltrekken
van Zijn
oordelen
toen
Israël
had
gezondigd
door het
gouden
kalf te
aanbidden.
Het
priesterschap
bleef
echter
beperkt
tot de
familie
van
Aäron.
Alleen
Aäron en
zijn
zonen
mochten
dienen
voor het
aangezicht
des
Heren;
de
verdere
leden
van de
stam
moesten
zorgen
voor de
tabernakel
en zijn
gebruiksvoorwerpen,
ze
moesten
de
priesters
bijstaan
in hun
dienst,
maar
mochten
niet
offeren,
wierook
branden
of de
heilige
dingen
zien,
tenzij
ze
bedekt
waren.
Overeenkomstig
hun ambt
werd een
speciale
kleding
ontworpen
voor de
priesters.
"Gij
zult
heilige
klederen
maken
voor uw
broeder
Aäron,
tot een
prachtig
sieraad",
luidde
Gods
bevel
aan
Mozes.
Het
kleed
van de
gewone
priester
was van
wit
linnen,
uit één
stuk
geweven.
Het
reikte
tot
bijna
op de
voeten,
en werd
om het
middel
opgehouden
door een
witte
linnen
gordel,
geborduurd
in
blauw,
purper
en rood.
Een
linnen
tulband
of
hoofddoek
voltooide
het
opperkleed.
Bij het
brandende
braambos
kreeg
Mozes
bevel
zijn
sandalen
uit te
doen,
omdat de
grond
waarop
hij
stond,
heilig
was. Zo
mochten
de
priesters
geen
schoeisel
dragen
als ze
in het
heiligdom
dienst
deden.
Ze
moesten
hun
sandalen
achterlaten
in de
voorhof
voor ze
het
heiligdom
betraden,
en
moesten
eveneens
hun
handen
en
voeten
wassen
alvorens
ze
dienst
deden in
de
tabernakel
of bij
het
brandofferaltaar.
Op deze
wijze
werd
voortdurend
onderwezen
dat alle
onreinheid
moest
worden
weggedaan
bij hen
die in
de
tegenwoordigheid
van God
kwamen.
De
klederen
van de
hogepriester
waren
van
kostbaar
materiaal
en
prachtig
handwerk,
dat
paste
bij zijn
verheven
positie.
Behalve
het
linnen
kleed
van de
gewone
priesters
droeg
hij een
blauw
kleed,
eveneens
uit één
stuk
geweven.
Onder
aan de
zoom was
het
versierd
met
gouden
belletjes
en
granaatappels
van
blauw,
purper
en
scharlaken.
Er
overheen
droeg
hij een
éfod,
een kort
gewaad
in goud,
blauw,
purper,
scharlaken
en wit.
Het werd
samengehouden
door een
prachtig
bewerkte
gordel
van
dezelfde
kleuren.
In de
éfod
zaten
geen
mouwen,
en op de
met goud
geborduurde
schouderstukken
waren
twee
onyxstenen
geplaatst
waarop
de namen
stonden
van de
twaalf
stammen
Israëls.
Op de
éfod
hing een
borstplaat,
het
heiligste
van alle
onderdelen
van de
priesterkleding.
Deze was
van
dezelfde
stof als
de éfod.
Het was
een
vierkant,
dat van
de
schouders
afhing
aan een
blauw
koord,
bevestigd
aan
gouden
ringen.
De rand
bestond
uit een
verzameling
kostbare
stenen,
dezelfde
stenen
die het
fundament
vormen
van de
stad
Gods.
Binnen
deze
rand
waren
twaalfstenen,
in goud
gevat,
in rijen
van
vier, en
evenals
de
stenen
op de
schouderstukken
waren er
de
namen
van de
twaalf
stammen
in
gegraveerd.
Het
bevel
luidde:
"Zo zal
Aäron
de namen
der
zonen
van
Israël
in het
borstschild
der
beslissing
op zijn
hart
dragen,
wanneer
hij in
het
heiligdom
komt,
tot een
voortdurende
gedachtenis
voor het
aangezicht
des
Heren."
Op
gelijke
wijze
draagt
Christus,
de grote
Hogepriester,
die
pleit op
Zijn
vergoten
bloed
ten
behoeve
van de
zondaar,
op Zijn
hart de
naam van
iedere
berouwvolle,
gelovige
ziel. De
Psalmist
zegt:
"Al ben
ik
ellendig
en arm,
de Here
gedenkt
mijner.”
Psalm
40:18
Rechts
en links
van de
borstplaat
bevonden
zich
twee
stenen
van
buitengewone
helderheid.
Deze
werden
de Urim
en
Thummim
genoemd.
Door
middel
van deze
stenen
werd
Gods wil
bekendgemaakt
aan de
hogepriester.
Wanneer
vragen
werden
gesteld
voor het
aangezicht
van de
Here,
omringde
een
cirkel
van
licht de
kostbare
steen
rechts
als
teken
van Gods
goedkeuring
of
toestemming,
terwijl
een
schaduw
op de
linker
steen
een
bewijs
was dat
God Zijn
goedkeuring
onthield
of het
verzoek
weigerde.
De hoed
van de
hogepriester
bestond
uit een
wit
linnen
hoofddoek,
waaraan
met een
blauw
koord
een
gouden
schild
was
bevestigd
met het
opschrift:
"Den
Here
heilig."
Alles
wat
verbonden
was met
de
kleding
en het
gedrag
van de
priesters
was
bestemd
om op de
toeschouwer
een
indruk
te maken
van Gods
heiligheid,
van de
heiligheid
van Zijn
dienst,
en van
de
zuiverheid
die
geëist
werd van
hen die
tot Hem
naderden.
Niet
alleen
het
heiligdom,
maar ook
de
dienst
van de
priesters
was "een
afbeelding
en
schaduw
van het
hemelse."
Hebreeën
8:5
Daarom
was het
van
grote
betekenis;
en de
Here gaf
door
middel
van
Mozes de
allernauwkeurigste
en
allerduidelijkste
aanwijzingen
voor elk
onderdeel
van deze
schaduwdienst.
De
dienst
in het
heiligdom
bestond
uit twee
gedeelten:
Een
dagelijkse
en een
jaarlijkse
dienst.
De
dagelijkse
dienst
vond
plaats
bij het
brandofferaltaar
in de
voorhof
van de
tabernakel
en in
het
heilige;
terwijl
de
jaarlijkse
dienst
plaatsvond
in het
heilige
der
heiligen.
Buiten
de
hogepriester
mocht
geen
sterfelijk
oog zien
op dit
binnenste
deel van
het
heiligdom.
Slechts
eenmaal
per jaar
mocht de
hogepriester
hier
binnengaan,
en wel
na de
meest
zorgvuldige
voorbereiding.
Bevend
naderde
hij God,
en het
volk
wachtte
onder
eerbiedig
zwijgen
op zijn
terugkeer,
terwijl
hun
harten
in
ernstig
gebed
wachtten
op Gods
zegen.
Voor het
verzoendeksel
deed de
hogepriester
verzoening
voor
Israël;
en in de
wolk der
heerlijkheid
daalde
God tot
hem
neer.
Wanneer
hij hier
langer
dan
gewoonlijk
bleef,
werden
ze met
vrees
vervuld,
bij de
gedachte
dat hij
vanwege
hun
zonden
door
Gods
heerlijkheid
kon zijn
verteerd.
De
dagelijkse
dienst
bestond
uit het
morgen-
en het
avondoffer,
het
wierookoffer
op het
gouden
altaar
en de
speciale
offeranden
voor
persoonlijke
zonden.
Dan
waren er
nog de
offeranden
voor de
sabbatten,
nieuwe
maan en
andere
feesten.
Elke
morgen
en elke
avond
werd een
éénjarig
lam op
het
altaar
verbrand,
samen
met het
daartoe
aangewezen
spijsoffer,
waarmee
de
dagelijkse
toewijding
van het
volk aan
de Here
en hun
voortdurende
afhankelijkheid
van het
verzoenend
bloed
van
Christus
werd
aangeduid.
Nadrukkelijk
leerde
God dat
elk
offer
voor de
dienst
in het
heiligdom
" gaaf
Exodus
12:5
moest
zijn. De
priesters
moesten
elk dier
dat als
een
offer
werd
gebracht
onderzoeken,
en
moesten
elk dier
afwijzen
dat één
of ander
gebrek
vertoonde.
Alleen
een
vlekkeloos
offer
kon een
symbool
zijn van
de
volmaakte
reinheid
van Hem,
die Zich
zou
opofferen
als "een
onberispelijk
en
vlekkeloos
lam." 1
Petrus
1:19
De
apostel
Paulus
wijst op
deze
offerande
als een
illustratie
van wat
de
volgelingen
van
Christus
moeten
worden.
Hij
zegt:
"Ik
vermaan
u dan,
broeders,
met
beroep
op de
barmhartigheden
Gods,
dat gij
uw
lichamen
stelt
tot een
levend,
heilig
en Gode
welgevallig
offer:
Dit is
uw
redelijke
eredienst."
Romeinen
12: l
Wij
moeten
onszelf
geven
aan de
dienst
van God,
en we
moeten
deze
offerande
zo
volmaakt
mogelijk
doen
zijn.
God is
niet
tevreden
met
minder
dan het
beste
dat we
geven
kunnen.
Zij die
Hem met
geheel
hun hart
liefhebben,
zullen
ernaar
streven
Hem het
beste
deel van
hun
leven te
wijden,
en zich
geheel
en al in
overeenstemming
te
brengen
met de
wetten
die hun
mogelijkheden
om Zijn
wil te
volbrengen,
doen
toenemen.
Als de
priester
het
wierookoffer
bracht,
kwam hij
meer
rechtstreeks
met God
in
aanraking
dan met
welk
ander
deel van
de
dagelijkse
dienst.
Daar het
binnenste
voorhangsel
niet tot
bovenaan
reikte,
was de
heerlijkheid
van God,
die
boven
het
verzoendeksel
gemanifesteerd
was,
gedeeltelijk
zichtbaar
vanuit
het
heilige.
Wanneer
de
priester
wierook
offerde
voor de
Here,
was zijn
blik
gericht
op de
ark; en
als de
wierook
omhoogsteeg,
daalde
Gods
heerlijkheid
neer op
het
verzoendeksel
en vulde
het
heilige
der
heiligen,
en
dikwijls
zelfs
het
heilige,
zodat de
priester
moest
terugwijken
naar de
ingang
van de
tabernakel.
Zoals de
priester
in deze
schaduwdienst
in
geloof
blikte
naar het
verzoendeksel
dat hij
niet kon
zien, zo
moet
Gods
volk
zijn
gebeden
richten
tot
Jezus,
hun
grote
Hogepriester,
die,
zonder
dat ze
Hem
zien,
voor hen
pleit in
het
hemelse
heiligdom.
De
wierook,
die met
de
gebeden
van
Israël
opsteeg,
is een
voorstelling
van de
verdiensten
en het
middelaarschap
van
Christus,
van Zijn
volmaakte
gerechtigheid,
die door
het
geloof
aan Zijn
volk
wordt
toegekend,
en het
mogelijk
maakt
dat de
aanbidding
van
zondige
wezens
door God
wordt
aanvaard.
Voor het
voorhangsel
naar het
heilig
der
heiligen
stond
een
altaar
van
gedurige
voorspraak,
en voor
het
heilige
een
altaar
van
gedurige
verzoening.
Door
bloed en
wierook
moest
God
benaderd
worden -
beelden
die
heenwezen
naar de
grote
Middelaar,
door wie
zondaars
tot
Jehova
mogen
naderen
en door
wie
genade
en
zaligheid
aan de
berouwvolle
gelovige
ziel
geschonken
kan
worden.
Terwijl
de
priesters
elke
morgen
en avond
het
heilige
binnengingen
ten
tijde
van het
wierookoffer,
was het
dagelijks
offer
gereed
om op
het
altaar
in de
voorhof
geofferd
te
worden.
Dit was
een tijd
van
intense
betekenis
voor de
aanbidders
die zich
bij de
tabernakel
hadden
verzameld.
Alvorens
ze in
Gods
tegenwoordigheid
kwamen
in de
persoon
van de
priester,
moesten
ze zich
ernstig
onderzoeken
en hun
zonden
belijden.
Ze
verenigden
zich in
stil
gebed
met hun
gezicht
gewend
naar het
heiligdom.
Op deze
wijze
stegen
hun
gebeden
omhoog
met de
wierook,
terwijl
ze in
geloof
beslag
legden
op de
verdiensten
van de
beloofde
Verlosser,
voorgesteld
in het
verzoenend
offer.
De uren
die
bepaald
waren
voor het
morgen-
en het
avondoffer,
werden
als
geheiligd
beschouwd
en
werden
na
verloop
van tijd
vaste
uren
voor
aanbidding
van het
joodse
volk.
En toen
later de
joden
als
ballingen
in
verschillende
landen
waren
verstrooid,
keerden
ze toch
steeds
op het
vastgestelde
uur hun
gezicht
naar
Jeruzalem
en
zonden
hun
smeekbeden
op tot
de God
van
Israël.
In dit
gebruik
vinden
christenen
een
voorbeeld
voor
ochtend-
en
avondgebed.
Hoewel
God een
uitwendige
vorm van
ceremoniën
verwerpt
waar de
geest
van
aanbidding
ontbreekt,
ziet Hij
met
welgevallen
neer op
hen die
Hem
liefhebben,
en die
elke
morgen
en avond
zich
neerbuigend
om
vergiffenis
te
zoeken
voor
begane
zonden,
en hun
smeekbeden
om de
benodigde
zegeningen
aan Hem
voor te
leggen.
Het
toonbrood
bevond
zich
voor
Gods
aangezicht
als een
gedurig
offer.
Op deze
wijze
vormde
het een
deel van
het
dagelijks
offer.
Het werd
het
toonbrood
genoemd,
omdat
het zich
steeds
voor het
aangezicht
des
Heren
bevond.
Het was
een
erkenning
van de
afhankelijkheid
van de
mens van
God voor
tijdelijk
zowel
als
geestelijk
voedsel,
dat zijn
deel
werd
door het
middelaarswerk
van
Christus.
God had
Israël
in de
woestijn
gespijzigd
met
brood
uit de
hemel,
en ze
bleven
afhankelijk
van Zijn
gaven,
zowel
voor
tijdelijk
voedsel
als
geestelijke
zegeningen.
Zowel
het
manna
als het
toonbrood
wezen op
Christus,
het
levende
Brood,
Die
altijd
voor ons
bij God
pleit.
Zelf
heeft
Hij
gezegd:
"Ik ben
het
levende
Brood,
dat uit
de
hemel
nedergedaald
is."
Johannes
6:51 Op
de
broden
werd
wierook
gestrooid.
Wanneer
het
brood
elke
sabbat
werd
weggenomen,
om door
vers
brood
vervangen
te
worden,
werd de
wierook
op het
altaar
verbrand
als
gedachtenis
voor
God.
Het
belangrijkste
onderdeel
van de
dagelijkse
dienst
was de
dienst
ten
behoeve
van de
enkeling.
De
berouwvolle
zondaar
bracht
zijn
offer
naar de
deur van
de
tabernakel
en legde
zijn
hand op
de kop
van het
offer,
terwijl
hij zijn
zonden
beleed
en ze op
deze
wijze in
symbolische
zin
overdroeg
op het
onschuldig
offer.
Met
eigen
hand
moest
hij het
dier
doden;
het
bloed
werd
door de
priester
in het
heilige
gebracht
en daar
gesprenkeld
voor het
voorhangsel,
waarachter
de ark
stond
met de
wet, die
de
zondaar
had
overtreden,
Door
deze
ceremonie
werd de
zonde
door
middel
van het
bloed in
figuurlijke
zin
overgedragen
op het
heiligdom.
In
sommige
gevallen
werd het
bloed
niet in
het
heiligdom
gebracht,
maar
werd het
vlees
gegeten
door de
priester,
volgens
het
woord
van
Mozes
aan de
zonen
van
Aäron:
God "gaf
u dit om
de
ongerechtigheid
der
vergadering
weg te
nemen."
Leviticus
10:17
Beide
ceremoniën
stelden
voor hoe
de zonde
van de
boetvaardige
werd
overgedragen
op het
heiligdom.
Dit werk
vond het
hele
jaar
door
dagelijks
plaats.
Omdat de
zonden
van
Israël
op deze
wijze op
het
heiligdom
werden
overgedragen,
werd dit
verontreinigd,
en een
speciaal
werk was
nodig om
de
zonden
weg te
doen.
God had
geboden
dat voor
beide
afdelingen
verzoening
gedaan
moest
worden,
ook voor
het
altaar,
om het
te
reinigen
en te
heiligen
"van de
onreinheden
der
Israëlieten."
Leviticus
16:19
Eenmaal
per
jaar, op
de Grote
Verzoendag,
ging de
hogepriester
het
heilige
der
heiligen
binnen
om het
heiligdom
te
reinigen.
Door dit
werk
werd de
jaarlijkse
kringloop
van de
heiligdomsdienst
afgesloten.
Op de
Grote
Verzoendag
werden
twee
geitenbekken
naar de
deur van
de
tabernakel
gebracht
en werd
over hen
het lot
geworpen,
"één
voor de
Here, de
andere
voor
Azazel",
de
weggaande
bok. De
bok
waarop
het
eerste
lot viel
moest
worden
gedood
als
zondoffer
voor het
volk. De
priester
moest
het
bloed
ervan
binnen
het
voorhangsel
brengen
en het
op het
verzoendeksel
sprengen.
"Zo zal
hij
verzoening
doen
over het
heiligdom
om de
onreinheden
der
Israëlieten
en om
hun
overtredingen
in al
hun
zonden;
aldus
zal hij
doen met
de tent
der
samenkomst,
die bij
hen
verblijf
houdt
temidden
van hun
onreinheden."
"En
Aäron
zal zijn
beide
handen
op de
kop van
de
levende
bok
leggen
en over
hem al
de
ongerechtigheden
der
Israëlieten
en al
hun
overtredingen
in al
hun
zonden,
belijden;
hij zal
die op
de kop
van de
bok
leggen
en die
door
iemand,
die
daarvoor
gereed
staat,
naar de
woestijn
laten
brengen.
Zo zal
die bok
al hun
ongerechtigheden
op zich
dragen
naar een
onvruchtbaar
land."
Pas
wanneer
de bok
was
weggezonden,
beschouwde
het volk
zich als
vrij van
zonde.
Ieder
moest
zich
onderzoeken
terwijl
het
verzoeningswerk
plaatsvond.
Alle
zaken
moesten
blijven
rusten,
en de
gehele
vergadering
van
Israël
bracht
de dag
door in
plechtige
ootmoed
voor het
aangezicht
van God,
onder
bidden,
vasten
en
zelfonderzoek
des
harten.
Aan het
volk
werden
belangrijke
waarheden
betreffende
de
verzoening
onderwezen
in deze
jaarlijkse
dienst.
In het
zondoffer
dat in
de loop
van het
jaar
werd
gebracht,
werd een
vervanger
aanvaard
in
plaats
van de
zondaar;
maar het
bloed
van het
slachtoffer
had niet
geheel
verzoening
gedaan
voor de
zonde.
Het was
slechts
een
middel
waardoor
de zonde
op het
heiligdom
was
overgebracht.
Door het
offer
van het
bloed
erkende
de
zondaar
het
gezag
van de
wet,
beleed
de
schuld
van zijn
overtreding,
en uitte
zijn
geloof
in Hem
die de
zonde
van de
wereld
zou
wegnemen;
maar hij
was nog
niet
volkomen
vrij van
de
veroordeling
van de
wet.
Op de
Grote
Verzoendag
ging de
hogepriester,
nadat
hij een
offer
had
gebracht
voor de
gemeente,
in het
heilige
der
heiligen
met het
bloed en
sprenkelde
dit op
het
verzoendeksel
boven de
tafelen
der wet.
Op deze
wijze
werden
de
aanspraken
van de
wet, die
het
leven
eiste
van de
zondaar,
voldaan.
Dan nam
de
priester
als
middelaar
de
zonden
op zich,
en bij
het
verlaten
van het
heiligdom
droeg
hij de
schuld
van
Israëls
zonden.
Aan de
deur van
de
tabernakel
legde
hij zijn
handen
op de
kop van
de
zondebok
en
beleed
op hem
alle
ongerechtigheden
van de
kinderen
Israëls
en al
hun
overtredingen
waarmee
ze
gezondigd
hadden,
die hij
aldus op
de kop
van de
bok
legde.
En
wanneer
de bok
die deze
zonden
droeg,
werd
weggezonden,
werd dit
beschouwd
alsof de
zonden
van het
volk
voor
altijd
verdwenen
waren.
Dusdanig
was de
dienst
die "een
afbeelding
en
schaduw
van het
hemelse"
Hebreeën
8:5 was.
Zoals
reeds
gezegd,
werd de
aardse
tabernakel
door
Mozes
gebouwd
naar het
voorbeeld
dat hem
op de
berg
getoond
was. Het
was "een
zinnebeeld
voor de
tegenwoordige
tijd, in
zoverre
gaven en
offers
gebracht
werden"
Hebreeën
9:9;
beide
afdelingen
waren
"afbeeldingen
van de
hemelse
dingen"
Hebreeën
9:23;
Christus,
onze
grote
Hogepriester
is
Bedienaar
"in het
heiligdom,
in de
ware
tabernakel,
die de
Here
opgericht
heeft,
en niet
een
mens."
Hebreeën
8:2
Toen
Johannes
een
visioen
had van
de
tempel
Gods in
de
hemel,
zag hij
"zeven
vurige
fakkels"
branden
"voor de
troon."
Openbaring
4:5 Hij
zag een
engel
"met een
gouden
wierookvat";
"en hem
werd
veel
reukwerk
geschonken
om het
te
geven,
met de
gebeden
van alle
heiligen,
op het
gouden
altaar
voor de
troon."
Openbaring
8:3 Hier
mocht de
profeet
een blik
werpen
in het
eerste
deel van
het
hemels
heiligdom;
hier zag
hij de
zeven
vurige
fakkels
en het
gouden
altaar,
voorgesteld
door de
gouden
kandelaar
en het
wierookaltaar
in het
aardse
heiligdom.
Weer
werd "de
tempel
Gods"
Openbaring
8:3
geopend
en hij
zag nu
achter
het
binnenste
voorhangsel
in het
heilige
der
heiligen.
Hier zag
hij "de
ark van
Zijn
verbond"
Openbaring
11:19,
voorgesteld
door de
heilige
kist die
Mozes
gemaakt
had voor
Gods
wet.
Mozes
maakte
het
aardse
heiligdom
"naar
het
voorbeeld,
dat hij
gezien
had."
Handelingen
7:44
Paulus
zegt dat
"de
tabernakel
en al
het
gereedschap
voor de
eredienst"
na de
voltooiing
ervan
"afbeeldingen
waren
van de
hemelse
dingen."
Hebreeën
9:21,23
En
Johannes
zegt,
dat hij
het
heiligdom
in de
hemel
aanschouwde.
Dat
heiligdom,
waarin
Jezus
voor ons
dienst
doet, is
de
werkelijkheid,
naar
welks
voorbeeld
Mozes
een
heiligdom
bouwde.
Geen
aards
bouwwerk
kon de
heerlijkheid
en
pracht
van de
hemelse
tempel,
de
woonplaats
van de
Koning
der
koningen,
evenaren
waar
"duizendmaal
duizenden"
Hem
dienen,
en
"tienduizend
maal
tienduizenden"
Daniël
7:10
voor
Hem
staan,
de
tempel
die
vervuld
werd met
de
heerlijkheid
van Gods
troon,
waar
serafs,
de
blinkende
wachters,
hun
gelaat
in
aanbidding
bedekken.
Evenwel
moesten
belangrijke
waarheden
omtrent
het
hemelse
heiligdom
en het
belangrijke
werk dat
daar
gaande
was voor
de
verlossing
van de
mens
onderwezen
worden
door
middel
van het
aardse
heiligdom
en zijn
diensten.
Na Zijn
hemelvaart
zou onze
Heiland
Zijn
werk als
onze
Hogepriester
aanvangen.
Paulus
zegt:
"Christus
is niet
binnengegaan
in een
heiligdom
met
handen
gemaakt,
een
afbeelding
van het
ware,
maar in
de hemel
zelf, om
thans,
ons ten
goede,
voor het
aangezicht
Gods te
verschijnen."
Hebreeën
9:24
Zoals
het werk
van
Christus
bestond
uit twee
gedeelten,
die elk
een
bepaalde
tijd
besloegen
en een
bepaalde
plaats
hadden
in het
hemels
heiligdom,
zo
bestond
de
schaduwdienst
uit twee
gedeelten:
De
dagelijkse
en de
jaarlijkse
dienst,
en aan
beide
was een
gedeelte
van de
tabernakel
gewijd.
Zoals
Christus
na Zijn
hemelvaart
in Gods
tegenwoordigheid
verscheen
om te
pleiten
op Zijn
bloed
ten
behoeve
van
berouwvolle
zondaars,
sprenkelde
de
priester
in de
dagelijkse
dienst
het
bloed
van het
offer in
het
heilige
ten
behoeve
van de
zondaar.
Het
bloed
van
Christus
zou niet
de zonde
wegnemen,
hoewel
het de
boetvaardige
zondaar
bevrijdde
van de
veroordeling
door de
wet; het
zou
vermeld
blijven
in het
heiligdom
tot de
uiteindelijke
verzoening;
evenzo
nam in
de
schaduwdienst
het
bloed
van het
zondoffer
de zonde
van de
boetvaardige
weg,
maar
deze
bleef op
het
heiligdom
rusten
tot de
Grote
Verzoendag.
Op de
dag van
afrekening
zullen
de doden
"geoordeeld
worden
op grond
van
hetgeen
in de
boeken
geschreven"
staat,
"naar
hun
werken."
Openbaring
20:12
Dan
zullen
krachtens
het
verzoenend
bloed
van
Christus
de
zonden
van
allen
die
oprecht
berouw
gehad
hebben,
uit de
boeken
des
hemels
worden
weggedaan.
Zo zal
het
heiligdom
bevrijd
of
geheiligd
worden
van het
verslag
van de
zonde.
In de
schaduwdienst
werd dit
grote
verzoeningswerk,
of de
uitdelging
van de
zonden,
voorgesteld
door de
dienst
op de
Grote
Verzoendag
- de
reiniging
van het
aardse
heiligdom,
die tot
stand
kwam
door het
wegdoen
van de
zonden
die het
verontreinigd
hadden,
zulks op
grond
van het
bloed
van het
zondoffer.
Zoals in
het
laatste
oordeel
de
zonden
van de
boetvaardigen
uit de
boeken
des
hemels
worden
gewist,
om nooit
meer
herinnerd
te
worden,
zo
werden
ze in de
schaduwdienst
weggevoerd
in de
woestijn,
en voor
altijd
verwijderd
van de
vergadering.
Daar
satan de
aanstichter
is van
de
zonde,
de
oorzaak
van alle
zonden
die
oorzaak
waren
van de
dood van
Gods
Zoon,
eist het
recht
dat
satan
eenmaal
de straf
zal
dragen.
Het werk
van
Christus
voor de
verlossing
van de
mens en
de
reiniging
van het
universum
van
zonde
zal
afgesloten
worden
door het
wegdoen
van de
zonde
uit het
hemelse
heiligdom
en het
leggen
van deze
zonden
op
satan,
die ten
slotte
de straf
zal
dragen.
Zo
werden
in de
schaduwdienst
de
dagelijkse
diensten
afgesloten
door de
reiniging
van het
heiligdom
en het
belijden
van de
zonden
op de
kop van
de
zondebok.
Op deze
wijze
werden
door de
heiligdomsdienst,
en,
later
door de
dienst
in de
tempel,
aan het
volk de
grote
waarheden
onderwezen
die
betrekking
hadden
op de
dood en
het
dienstwerk
van
Christus,
en eens
per jaar
werden
hun
gedachten
gericht
op de
slotgebeurtenissen
van de
grote
strijd
tussen
Christus
en
satan,
en de
uiteindelijke
reiniging
van het
heelal
van
zonde en
zondaars.
("Patriarchen
en
Profeten”
E.G.White)