Het Pascha (24)
Zie Exodus 11 en
12:1-32
Toen voor de eerste
maal aan de koning
van Egypte de eis
werd gesteld om
Israël vrij te
laten, was de
waarschuwing voor de
verschrikkelijke
plaag gegeven. Mozes
moest tegen Farao
zeggen: "Zo zegt de
Here: Israël is Mijn
eerstgeboren zoon;
daarom zeg Ik u:
Laat Mijn zoon gaan,
opdat hij Mij diene;
zoudt gij echter
weigeren hem te
laten gaan, dan zal
Ik uw eerstgeboren
zoon doden." Exodus
4:22,23 Hoewel ze
door de Egyptenaren
veracht werden,
eerde God de
Israëlieten in die
zin, dat ze
afgezonderd werden
als bewaarders van
Zijn wet.
Betreffende de
speciale zegeningen
en voorrechten die
hen werden
geschonken, stonden
ze boven de
volkeren, zoals de
eerstgeboren zoon
boven zijn broeders
stond.
Het oordeel waarvoor
Egypte was
gewaarschuwd, zou
tenslotte
voltrokken worden.
God is lankmoedig,
en rijk in
barmhartigheid. Hij
heeft tedere zorg
voor de wezens die
naar Zijn beeld
geschapen zijn. Als
het verlies van hun
oogst en hun kudden
en kleinvee Egypte
tot bekering had
gebracht, zouden de
kinderen niet gedood
zijn; maar het volk
had hardnekkig Gods
bevel weerstaan, en
nu zou de laatste
slag vallen.
Op straffe des doods
was aan Mozes
verboden nog eens
voor Farao te
verschijnen; maar
een laatste
boodschap van God
moest aan de
opstandige vorst
worden meegedeeld,
en weer verscheen
Mozes voor hem met
de vreselijke
aankondiging: "Zo
zegt de Here: Te
middernacht ga Ik
door het midden van
Egypte. Dan zal
iedere eerstgeborene
in het land van
Egypte sterven, van
de eerstgeborene van
Farao, die op zijn
troon zou zitten,
tot de eerstgeborene
van de slavin achter
de handmolen, ook
alle eerstgeborenen
van het vee. En er
zal een luid
gejammer zijn in het
gehele land Egypte,
zoals er nooit is
geweest en zoals er
nooit meer zijn zal.
Maar tegen niemand
van de Israëlieten
zal een hond zijn
tong durven roeren,
tegen mens noch
dier, opdat gij
weet, dat de Here
scheiding maakt
russen de
Egyptenaren en de
Israëlieten. En al
uw dienaren hier
zullen tot mij komen
en zich voor mij
nederbuigen en
zeggen: Ga heen, gij
en al het volk dat u
volgt; daarna zal ik
heengaan."
Voor de voltrekking
van het vonnis gaf
de Here door Mozes
aanwijzingen aan de
kinderen van Israël
betreffende hun
afscheid van Egypte,
en vooral
betreffende hun
bescherming voor het
naderend oordeel.
Elke familie moest,
hetzij per gezin of
samen met anderen,
een "gaaf lam of een
bokje slachten, en
met een bundel hysop
het bloed strijken
aan de beide
deurposten en de
bovendorpel van het
huis, opdat de
verderfengel, die te
middernacht zou
komen, dat huis niet
zou binnengaan. Ze
moesten het vlees
gebraden eten, met
ongezuurd brood en
bittere kruiden, te
middernacht, zoals
Mozes zei: Met de
lendenen omgord, de
schoenen aan de
voeten, en de staf
in de hand;
"overhaast zult gij
het eten; het is een
Pascha voor de Here.”
De Here zei: "Ik zal
in deze nacht het
land Egypte
doortrekken en alle
eerstgeborenen,
zowel van mens als
dier, in het land
Egypte slaan en aan
alle goden van
Egypte zal Ik
gerichten
oefenen..... En het
bloed zal u dienen
als een teken aan de
huizen, waar gij
zijt, en wanneer Ik
het bloed zie, dan
ga Ik u voorbij.
Aldus zal er geen
verdervende plaag
onder u zijn,
wanneer Ik het land
Egypte sla."
Als aandenken aan
deze grote
bevrijding zou
jaarlijks een feest
gevierd worden door
het volk van Israël,
tot in alle
toekomstige
geslachten. "Deze
dag zal u een
gedenkdag zijn, gij
zult hem vieren als
een feest voor de
Here; in uw
geslachten zult gij
hem als een
altijddurende
inzetting vieren."
Wanneer ze in latere
jaren het feest
zouden vieren,
moesten ze aan hun
kinderen de
geschiedenis van
deze grote
bevrijding verhalen,
zoals Mozes hun zei:
"Gij zult zeggen:
Het is een
Paschaoffer voor de
Here, Die in Egypte
aan de huizen der
Israëlieten
voorbijging, toen
Hij de Egyptenaren
sloeg, maar onze
huizen spaarde."
Verder zouden de
eerstgeborenen van
mens en dier de Here
toebehoren, en
slechts door een
losprijs vrijgekocht
worden, als blijk
van erkenning dat,
toen de
eerstgeborenen in
Egypte omkwamen, die
van Israël zeer
terecht aan
hetzelfde lot hadden
blootgestaan, als ze
niet door een
genadig zoenoffer
gespaard waren
gebleven. "Alle
eerstgeborenen zijn
Mijn eigendom",
verklaarde de Here.
"Ten dage, dat Ik
alle eerstgeborenen
in het land Egypte
sloeg, heiligde Ik
Mij alle
eerstgeborenen in
Israël, zowel van
mens als van dier;
zij zijn Mijn
eigendom." Numeri
3:13
Na de instelling van
de tabernakeldienst
koos de Here zelf de
stam van Levi voor
het werk in het
heiligdom, in de
plaats van de
eerstgeborenen van
het volk. "Zij
zullen uit de
Israëlieten Mij
onvoorwaardelijk
geschonken zijn",
zei Hij; "Ik heb hen
voor Mij genomen in
de plaats van alles
wat het eerst uit de
moederschoot
voortkomt." Numeri
8:16
Heel het volk echter
moest steeds als
erkenning van Gods
barmhartigheid een
losprijs betalen
voor de eerstgeboren
zoon. Numeri
l8:15,16
Het Pascha was zowel
een herdenking als
een schaduw, daar
het niet alleen
terugwees naar de
bevrijding uit
Egypte, maar ook
heenwees naar de
grotere bevrijding,
die Christus zou
bewerken door Zijn
volk van zonden te
bevrijden. Het
offerlam is een
beeld van "het Lam
Gods" Johannes 1:29,
waarin onze enige
hoop op de zaligheid
ligt. De apostel
zegt "Christus ons
Pascha is voor ons
geslacht". l
Corinthiërs 5:7
(Statenvertaling)
Het was niet
voldoende dat het
Paschalam geslacht
werd; het bloed
moest aan de
deurposten gestreken
worden; zo moeten de
verdiensten van het
bloed van Christus
op de ziel van
toepassing worden
gebracht. We moeten
niet slechts geloven
dat Hij stierf voor
de wereld, maar dat
Hij stierf voor een
ieder van ons. We
moeten de waarde
van het verzoenend
offer op onszelf van
toepassing brengen.
De hysop, gebruikt
om het bloed te
sprenkelen, was het
beeld van de
reiniging die op
deze wijze gebruikt
werd om de melaatse
te reinigen en
degenen die
verontreinigd waren
door aanraking met
een dode. In de bede
van de Psalmist
wordt ook de
betekenis gezien:
"Ontzondig mij met
hysop, dan ben ik
rein, was mij, dan
ben ik witter dan
sneeuw." Psalm 51:9
Het lam moest in
zijn geheel bereid
worden, geen been
ervan mocht gebroken
worden; zo zou geen
been gebroken worden
van het Lam Gods,
dat voor ons zou
sterven. Johannes
19:36. Ook werd op
deze wijze de
volkomenheid van het
offer van Christus
aangetoond.
Het vlees moest
gegeten worden. Het
is niet voldoende in
Christus te geloven
om vergiffenis van
zonde te ontvangen;
we moeten door te
geloven voortdurend
geestelijke kracht
en voeding van Hem
ontvangen door Zijn
Woord. Christus zei:
"Tenzij gij het
vlees van de Zoon
des mensen eet en
Zijn bloed drinkt,
hebt gij geen leven
in uzelf. Wie Mijn
vlees eet en Mijn
bloed drinkt, heeft
eeuwig leven."
Johannes 6:53,54.
En om dit duidelijk
te maken zei Hij:
"De woorden, die Ik
tot u gesproken heb,
zijn geest en zijn
leven." Johannes
6:63
Jezus aanvaardde de
wet van Zijn Vader,
openbaarde de
beginselen ervan in
Zijn leven, toonde
de geest en ook de
zegenende macht
ervan in het hart.
Johannes zegt: "Het
Woord is vlees
geworden en het
heeft onder ons
gewoond en wij
hebben Zijn
heerlijkheid
aanschouwd, een
heerlijkheid als van
de Eniggeborene des
Vaders, vol van
genade en waarheid."
Johannes 1:14 De
volgelingen van
Christus moeten deel
hebben aan Zijn
ervaring. Ze moeten
het Woord van God
ontvangen en in zich
opnemen, zodat het
de drijfveer van
leven en daden zal
worden. Door de
macht van Christus
moeten ze naar Zijn
beeld veranderen, en
Gods eigenschappen
weerkaatsen. Ze
moeten het vlees van
de Zoon van God eten
en Zijn bloed
drinken, anders
hebben ze geen
leven. De geest en
het werk van
Christus moeten de
geest en het werk
van Zijn discipelen
worden.
Het lam moest
gegeten worden met
bittere saus, die
herinnerde aan de
bitterheid van de
Egyptische
slavernij. Zo moeten
we ons met een
berouwvol hart
voeden met Christus,
vanwege onze zonden.
Het gebruik van het
ongezuurde brood had
eveneens betekenis.
In de wet
betreffende het
Pascha werd
nadrukkelijk gezegd
dat geen zuurdeeg in
de huizen van de
joden gevonden
mocht worden tijdens
het feest, en de
joden hielden zich
nauwgezet hieraan.
Zo moet het zuurdeeg
van de zonde
weggedaan worden
uit het leven van
allen die leven en
voedsel van Christus
willen ontvangen.
Paulus schreef aan
de gemeente in
Corinthe: "Doet het
oude zuurdeeg weg,
opdat gij een vers
deeg moogt zijn;...
Want ook ons
Paschalam is
geslacht: Christus.
Laten wij derhalve
feest vieren, niet
met oud zuurdeeg
noch met zuurdeeg
van slechtheid en
boosheid, maar met
het ongezuurde
brood van reinheid
en waarheid." 1
Corinthiërs 5:7,8
Voor ze de vrijheid
kregen, moesten de
slaven hun geloof in
de grote bevrijding
tonen die bijna hun
deel was. Het teken
van het bloed moest
aan hun huizen
worden aangebracht,
en ze moesten
zichzelf en hun
gezinnen afscheiden
van de Egyptenaren
en in hun eigen
huizen blijven. Als
de Israëlieten op
enige wijze de
aanwijzingen die ze
ontvingen,
veronachtzaamd
hadden, als ze
nagelaten hadden hun
kinderen afgezonderd
te houden van de
Egyptenaren, als ze
het lam hadden
geslacht maar niet
de deurposten met
het bloed bestreken
hadden, of hun
huizen verlaten
hadden, zouden ze
niet bewaard zijn
gebleven. Ze mochten
oprecht geloofd
hebben dat ze al het
nodige gedaan
hadden, maar hun
oprechtheid zou hen
niet redden. Allen
die nalieten acht te
slaan op de
aanwijzingen des
Heren, zouden hun
eerstgeborenen door
de hand van de
verderver verliezen.
Door te gehoorzamen
zou het volk blijk
geven van hun
geloof. Zo moeten
allen die door de
verdiensten van het
bloed van Christus
gered hopen te
worden, beseffen dat
ze zelf iets moeten
doen om zich te
verzekeren van hun
zaligheid. Hoewel
alleen Christus ons
kan verlossen van de
straf der
overtreding, moeten
wij ons afwenden van
de zonde en
gehoorzamen.
De mens moet gered
worden door geloof,
niet door de werken;
toch moet zijn
geloof blijken uit
zijn werken. God
heeft Zijn Zoon
gegeven om te
sterven als een
verzoening voor de
zonde, Hij heeft het
licht van de
waarheid, de weg des
levens aangetoond,
Hij heeft
mogelijkheden,
inzettingen en
voorrechten gegeven;
en nu moet de mens
samenwerken met deze
reddende middelen;
hij moet de hulp die
God gezonden heeft,
waarderen en
benutten en al Gods
eisen geloven en
gehoorzamen.
Toen Mozes aan
Israël de
voorzieningen die
God getroffen had
voor hun verlossing
nogmaals mededeelde,
boog het volk het
hoofd en aanbad. De
blijde hoop op de
vrijheid, de
ontzagwekkende
wetenschap van het
naderend oordeel
over hun
verdrukkers, de
zorgen en het werk
betreffende hun
naderend vertrek -
dit alles werd voor
dat moment op de
achtergrond
geplaatst en dank
aan hun genadige
Verlosser
overheerste. Velen
van de Egyptenaren
hadden de God van de
Hebreeën leren
erkennen als de
enige ware God, en
ze smeekten om
onderdak in de
huizen van Israël
wanneer de
verderfengel door
het land zou gaan.
Vol vreugde werden
ze welkom geheten,
en ze beloofden
vanaf heden de God
van Jakob te dienen
en met Zijn volk uit
Egypte te trekken.
De Israëlieten gaven
gehoor aan de
richtlijnen die God
gegeven had. Snel en
in stilte troffen ze
hun voorbereidingen
voor het vertrek.
Hun gezinnen werden
vergaderd, het
paschalam werd
geslacht, het vlees
op het vuur
gebraden, het
ongezuurde brood en
de bittere kruiden
klaargemaakt. De
vader en priester
van het gezin streek
het bloed aan de
deurposten en voegde
zich bij zijn gezin
in de woning.
Haastig en
stilzwijgend werd
het paschalam
gegeten. In ontzag
bad en wachtte het
volk, terwijl het
hart van de oudste
zoon, van de
krachtige man tot
het kleine kind, met
niet te beschrijven
angstige verwachting
sloeg.
Vaders en moeders
klemden hun
geliefde
eerstgeborenen in de
armen als ze dachten
aan de vreselijke
slag die in deze
nacht zou vallen.
Maar geen enkele
woning in Israël
werd door de
doodsengel bezocht.
Het teken van het
bloed - het teken
van de bescherming
van een Heiland -
was aan hun deuren,
en de verderver kwam
niet binnen.
Te middernacht was
er een luid geklaag
in Egypte; want er
was geen huis waarin
geen dode was. Alle
eerstgeborenen in
het land, van de
eerstgeborene van
Farao die op zijn
troon zou zitten,
tot de eerstgeborene
van de gevangene die
in de kerker was, en
ook alle
eerstgeborenen van
het vee waren door
de verderver
geslagen. Door heel
het gebied van
Egypte was de trots
van elk gezin weg.
De klachten en het
gejammer van de
rouwklagers vulden
de lucht. Koning en
hovelingen stonden
met bleek gelaat en
bevende ledematen
door de
overweldigende
schrik. Farao
herinnerde zich hoe
hij vroeger had
uitgeroepen: "Wie is
de Here, naar wie ik
zou moeten luisteren
om Israël te laten
gaan? Ik ken de Here
niet, en ik zal
Israël ook niet
laten gaan." Exodus
5:2
Nu, daar zijn
hemeltergende trots
tot in het stof
vernederd was,
ontbood hij des
nachts Mozes en
Aäron en zei: "Maakt
u gereed, gaat weg
uit het midden van
mijn volk, zowel gij
als de Israëlieten;
gaat, dient de Here,
zoals gij gezegd
hebt. Neemt ook uw
kleinvee en uw
runderen mee, zoals
gij gezegd hebt;
maar gaat! En wilt
ook mij zegenen." De
koninklijke
raadslieden en het
volk smeekten
eveneens de
Israëlieten het land
snel te verlaten,
want, ze zeiden:
"Wij sterven allen."
("Patriarchen en
Profeten”
E.G.White)