Abraham in Kanaan
(12)
Zie Genesis 13-15; 17:1-16; 18
Abraham keerde naar Kanaan terug, rijk aan
vee, aan zilver en aan goud. Lot was nog
bij hem, en samen keerden ze terug naar
Bethel, waar ze hun tenten oprichtten bij
het altaar dat ze vroeger gebouwd hadden.
Al spoedig kwamen ze tot de ontdekking dat
de toename van hun bezittingen een reden
was van steeds groter wordende
moeilijkheden. Tijdens tegenspoed en
beproevingen hadden ze eensgezind
samengewoond, maar nu ze voorspoed hadden,
bestond het gevaar dat er onenigheid kwam.
Er was geen weide genoeg voor de grote
kudden van beide mannen, en de steeds
oplaaiende twisten tussen de herders
moesten opgelost worden door hun meesters.
Het lag voor de hand, dat ze uit elkaar
moesten gaan. Abraham was ouder dan Lot,
en zijn meerdere in positie, rijkdom en
verwantschap; toch was hij het die een
voorstel deed om de vrede te bewaren.
Hoewel God hem het hele land geschonken
had, stond hij niet op zijn rechten.
"Laat er toch geen twist zijn tussen mij
en u", zei hij, "en tussen mijn herders en
uw herders, want wij zijn mannen broeders.
Ligt het gehele land niet voor u open?
Scheid u toch van mij af; hetzij naar
links, dan ga ik rechts, hetzij naar
rechts, dan ga ik links."
Hier kwam de edele, onzelfzuchtige geest
van Abraham tot uiting. Hoevelen zouden
onder soortgelijke omstandigheden ten
koste van alles hebben vastgehouden aan
hun rechten en eisen! Hoeveel gezinnen
zijn hierdoor vaneengescheurd! Hoeveel
gemeenten zijn verdeeld, waardoor de zaak
van de waarheid een aanfluiting wordt
onder niet-gelovigen! "Laat er toch geen
twist zijn tussen mij en u", zei Abraham,
"want wij zijn mannen broeders;" niet
alleen door familiebanden, maar ook als
aanbidders van de ware God.
Gods kinderen over heel de wereld vormen
één familie, en dezelfde geest van liefde
en verzoening moet onder hen gevonden
worden. "Weest in broederliefde elkander
genegen, in eerbetoon elkander ten
voorbeeld"(Romeinen 12:10), leert onze
Heiland.
Het kweken van een gelijkgezinde
voorkomendheid, een bereidheid anderen te
behandelen zoals we zelf behandeld willen
worden, zou de helft van de geschillen in
het leven wegnemen. De geest van
opgeblazenheid is de geest van satan; maar
het hart waarin de liefde van Christus
leeft, bezit de liefde die zichzelf niet
zoekt. Zulke personen zullen gehoor geven
aan de goddelijke raad: "Ieder lette niet
slechts op zijn eigen belang, maar ieder
(lette) ook op dat van anderen." (Filippenzen
2:4)
Hoewel Lot zijn voorspoed te danken had
aan zijn verwantschap met Abraham,
openbaarde hij geen dankbaarheid jegens
zijn weldoener. Voorkomendheid zou reden
zijn geweest dat hij de keus aan Abraham
had overgelaten, maar in plaats hiervan
trachtte hij alle voordelen die hierin
opgesloten waren, voor zichzelf te
benutten. Hij "sloeg zijn ogen op en zag,
dat de gehele streek van de Jordaan rijk
aan water was... als de hof des Heren, als
het land Egypte". De vruchtbaarste streek
in heel Palestina was de Jordaanvallei,
die de toeschouwers herinnerde aan het
verloren paradijs, en overeenkwam met de
schoonheid en de vruchtbaarheid van de
vlakten langs de Nijl, die ze kort geleden
verlaten hadden.
Er waren ook steden, rijk en prachtig, die
uitnodigden tot handelsverkeer op hun
drukke marktplaatsen. Bedwelmd door
visioenen van werelds gewin lette Lot niet
op de morele en geestelijke nadelen
waarmee hij te maken zou krijgen. De
bewoners van de vlakte waren zeer slecht
en zondig tegenover de Here; maar hiervan
was hij niet op de hoogte, of, zo hij het
al wist, schonk hij er geen aandacht aan.
Hij koos de gehele streek van de Jordaan
en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom. Hoe
weinig besefte hij wat de gevolgen van
deze zelfzuchtige keus zouden zijn!
Nadat hij van Lot gescheiden was, gaf de
Here aan Abraham opnieuw een belofte, dat
Hij hem het gehele land zou geven. Kort
hierop vertrok hij naar Hebron, en sloeg
zijn tenten op onder de eiken van Mamre,
waar hij tevens een altaar bouwde voor de
Here. Hier, in de vrije atmosfeer van deze
hoogvlakte, met hun olijfgaarden en
wijngaarden, hun korenvelden en
uitgestrekte weidegronden op de omringende
heuvels, woonde hij, tevreden met zijn
eenvoudig, patriarchaal leven, terwijl hij
aan Lot de gevaarlijke luxe van de vallei
van Sodom overliet.
Door de omringende volken werd Abraham
geëerd als een machtig vorst en een
verstandig en bekwaam leider. Hij hield
zijn invloed niet verborgen voor zijn
omgeving. Zijn leven en karakter, in
tegenstelling met dat van de
afgodendienaars, oefenden een belangrijke
invloed uit ten gunsten van het ware
geloof. Zijn trouw aan God was
onwankelbaar, terwijl zijn vriendelijkheid
en goedheid, vertrouwen en vriendschap
opwekten, en zijn onaantastbare grootheid
eerbied en achting afdwongen.
Zijn godsdienst beschouwde hij niet als
een kostbaar bezit waarop alleen de
bezitter ervan recht had. Ware godsdienst
kan dat nooit doen, want zo'n geest is
strijdig met de beginselen van het
evangelie. Waar Christus woont in het
hart, is het niet mogelijk het licht van
Zijn tegenwoordigheid te verbergen of dit
licht te verduisteren. Integendeel, het
zal steeds helderder schijnen wanneer van
dag tot dag de nevel van zelfzucht en
zonde, waarmee de ziel omringd is, wordt
verdreven door de heldere stralen van de
Zon der gerechtigheid.
Gods volk is Zijn
vertegenwoordiger op aarde,
en het is Zijn bedoeling dat het een
licht zal zijn in de morele duisternis van
deze wereld. Over heel het land verspreid,
in steden, dorpen en gehuchten moeten ze
Gods getuigen zijn, middelen waardoor Hij
aan een ongelovige wereld de kennis
aangaande Zijn wil en de wonderen van Zijn
genade wil bekendmaken. Het is Zijn plan
dat allen die deel hebben aan de
zaligheid, zendelingen voor Hem zullen
zijn. De vroomheid van de christen vormt
de maatstaf aan de hand waarvan de wereld
het evangelie beoordeelt.
Geduldig gedragen beproevingen, dankbaar
ontvangen zegeningen, goedheid,
vriendelijkheid, en liefde, die uit
gewoonte beoefend worden, zijn de lichten
die het karakter doen oplichten in de
wereld, zodat de tegenstelling zichtbaar
is met de duisternis, die het gevolg is
van de zelfzucht van het natuurlijke hart.
Behalve dat hij rijk was in geloof, vol
edelmoedigheid, onwankelbaar in zijn
gehoorzaamheid, en nederig in de eenvoud
van zijn pelgrimsleven, handelde Abraham
ook verstandig en diplomatiek, en was hij
dapper in de strijd. Hoewel hij
bekendstond als leraar van een nieuwe
godsdienst, toonden drie vorstelijke
broeders, heersers in de vlakten van Amor
waar hij woonde, hun vriendschap door hem
uit te nodigen met hen een verbond aan te
gaan tot grotere veiligheid; want het land
was vervuld met geweld en verdrukking.
Spoedig was er een gelegenheid om van dit
verbond gebruik te maken.
Kedorlaomer, koning van Elam, was veertien
jaar vroeger Kanaan binnengevallen, en had
het schatplichtig gemaakt. Verschillende
van de vorsten kwamen nu in opstand, en de
Elamitische vorst trok met vier
bondgenoten het land weer binnen om de
opstand te onderdrukken. Vijf koningen in
Kanaan bundelden hun krachten en wachtten
de invallers op in het dal Siddim, waar ze
volledig werden verslagen. Een groot deel
van het leger werd vernietigd, en zij die
ontkwamen, vluchtten naar de bergen. De
overwinnaars plunderden de steden in de
vlakte en trokken af met rijke buit en tal
van gevangenen, waaronder Lot en zijn
gezin.
Abraham, die in vrede woonde bij de
eikenbossen van Mamre, hoorde van één van
de vluchtelingen de geschiedenis van de
slag, en van de ramp die zijn neef had
getroffen. Hij koesterde geen
onvriendelijke herinnering aan de
ondankbaarheid van Lot. Al zijn
genegenheid voor zijn neef ontwaakte, en
hij besloot hem te redden. Nadat hij God
om raad had gevraagd, maakte Abraham zich
gereed voor de strijd. Uit zijn
ondergeschikten stelde hij een leger
samen van driehonderd achttien geoefende
knechten, mannen die God vreesden en trouw
waren aan hun heer, en die met de wapenen
geoefend waren.
Zijn bondgenoten, Mamre, Eskol en Aner,
voegden zich met hun troepen bij hem, en
samen vervolgden ze de invallers.
De Elamieten en hun bondgenoten hadden
zich te Dan gelegerd, aan de noordgrens
van Kanaan. Dronken door de overwinning en
onbevreesd voor een overval door hun
verslagen vijanden hadden ze zich
overgegeven aan losbandigheid.
De aartsvader verdeelde zijn macht
dusdanig, dat hij hen uit verschillende
richtingen naderde, en het kamp in de
nacht overviel. Zijn krachtige en
onverwachte aanval had een overwinning tot
gevolg. De koning van Elam werd verslagen,
en zijn door paniek getroffen leger werd
volkomen vernietigd. Lot en zijn gezin,
samen met alle andere gevangenen en hun
bezittingen, alsmede een rijke buit, viel
in handen van de overwinnaars. De
overwinning was, door Gods zegen, aan
Abraham te danken. De aanbidder van Jehova
had niet alleen een grote dienst bewezen
aan het land, maar getoond dat hij een
moedig man was. Men zag dat gerechtigheid
geen lafheid betekent, en dat de
godsdienst van Abraham hem moed verschafte
het recht te handhaven en de onderdrukten
te verdedigen. Zijn heldhaftige daad
bezorgde hem grote invloed onder de
omringende stammen.
Bij zijn terugkeer kwam de koning van
Sodom met zijn gevolg hem tegemoet om de
overwinnaar eer te bewijzen. Hij verzocht
hem de goederen te behouden, en vroeg
alleen of de gevangenen hem teruggegeven
konden worden. Volgens oorlogsgebruik
behoorde de buit aan de overwinnaar; maar
Abraham had niet de bedoeling zich te
verrijken en hij wenste geen voordeel te
trekken van deze ongelukkigen; hij vroeg
slechts voor zijn bondgenoten het deel
waarop ze aanspraak maakten.
Weinigen zouden zich in een dergelijk
geval even edelmoedig hebben betoond als
Abraham. Weinigen zouden weerstand hebben
geboden aan de verleiding om zich op deze
wijze te verrijken. Zijn voorbeeld is een
aanklacht tegen zelfzuchtige, op winst
beluste geesten. Abraham hield rekening
met de eisen van recht en menselijkheid.
Zijn gedrag laat de betekenis zien van de
geïnspireerde opdracht: "Gij zult uw
naaste liefhebben als uzelf." "Ik zweer
bij de Here, bij God, de Allerhoogste, de
Schepper van hemel en aarde," zei hij,
"zelfs geen draad of schoenriem, ja niets
van het uwe zal ik neme, opdat gij niet
kunt zeggen: Ik heb Abraham rijk gemaakt!
" Hij wilde hen niet de kans geven te
menen dat hij aan de strijd had
deelgenomen om er beter van te worden, of
zijn voorspoed toe te schrijven aan hun
gunsten. God had beloofd dat Hij Abraham
zou zegenen, en aan Hem moest de eer
toegeschreven worden.
Iemand anders die uitgetrokken was om de
overwinnaar te verwelkomen, was
Melchisedek, koning van Salem, die brood
en wijn bracht om het leger te verkwikken.
Als priester van de Allerhoogste zegende
hij Abraham, en dankte de Here, die zulk
een verlossing door zijn dienstknecht
bewerkt had. En Abraham "gaf hem van alles
de tienden".
Dankbaar keerde Abraham terug naar zijn
tenten en zijn kudden, maar zijn geest
hield zich bezig met verwarrende
gedachten. Hij was een man des vredes, en
schuwde vijandschap en twist; en met
afschuw dacht hij aan de tonelen van
slachting waarvan hij getuige was geweest.
Maar de volken wier legers hij had
verslagen, zouden ongetwijfeld Kanaan weer
binnenvallen en hem uitkiezen als
bijzonder mikpunt van hun wraak. Doordat
hij zodoende in nationale twisten
betrokken was, zou de rust van zijn
vreedzaam bestaan geweken zijn. Buiten dat
had hij nog geen bezittingen in Kanaan, en
hij had geen hoop op een erfgenaam,
waardoor de belofte in vervulling kon
gaan. In een nachtgezicht werd opnieuw
Gods stem gehoord. "Vrees niet, Abraham,"
klonk de stem van de Vorst der vorsten,
"Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot
zijn."
Maar zijn geest was zó vervuld met
angstige voorgevoelens, dat hij niet zoals
vroeger de belofte aanvaardde met
onwankelbaar vertrouwen. Hij bad om een
zichtbaar bewijs dat deze belofte vervuld
zou worden. En hoe zou de verbondsbelofte
werkelijkheid worden zolang hij geen zoon
had? "Wat zult Gij mij geven," zei hij,
"daar ik kinderloos heenga?" "En de
bezitter van mijn huis, dat zal deze
Damascener Eliëzer zijn." Hij stelde voor
om zijn vertrouwde knecht Elièzer door
adoptie tot zijn zoon te maken, zodat hij
alles zou beerven. Maar hij kreeg de
verzekering dat zijn eigen zoon zijn
erfgenaam zou zijn. Toen werd hij naar
buiten geleid, en moest opzien naar de
ontelbare sterren, die aan de hemel
glinsterden; en toen hij dit deed, werden
de woorden gesproken: "Zo zal uw
nageslacht zijn." En "Abraham geloofde God
en het werd hem tot gerechtigheid
gerekend." (Romeinen 4:3)
Toch vroeg de patriarch nog om een
zichtbaar teken als bevestiging van zijn
geloof en als bewijs voor latere
geslachten dat Gods plannen betreffende
hen in vervulling zouden gaan. De Here
verwaardigde Zich een verbond aan te gaan
met Zijn dienstknecht, waarbij Hij een
vorm koos die gebruikelijk was onder
mensen om een plechtige overeenkomst te
bezegelen.
Op Gods bevel offerde Abraham een jonge
koe, een geit, een ram, alle driejarig,
door de lichamen te delen en de stukken
tegenover elkaar te leggen; hieraan
voegde hij een tortelduif en een jonge
duif toe, die hij echter niet deelde.
Nadat dit gedaan was, ging hij eerbiedig
tussen de stukken door, en legde een
plechtige gelofte aan God af van
altijddurende gehoorzaamheid. Waakzaam en
trouw bleef hij naast de stukken tot de
zon onderging, om te verhinderen dat ze
door roofvogels verontreinigd of
verscheurd zouden worden. Bij het
ondergaan van de zon viel hij in diepe
slaap; en "zie, hem overviel een
angstwekkende, dikke duisternis." En de
stem van God werd gehoord, die hem zei dat
hij niet moest rekenen op een onmiddellijk
bezit van het beloofde land, en die hem
wees op het lijden van zijn nakomelingen
eer ze zich konden vestigen in Kanaan.
Hier werd hem het verlossingsplan getoond
in de dood van Christus, het grote offer,
en Zijn komst in heerlijkheid. Ook zag
Abraham hoe de aarde weer haar
paradijspracht terugkreeg, en hem tot een
eeuwig bezit werd gegeven als
uiteindelijke vervulling van de belofte.
Als bevestiging van het verbond tussen God
en de mens gingen een rokende oven en een
vurige fakkel, symbolen van Gods
tegenwoordigheid, tussen de stukken door,
waardoor ze volkomen verteerden. En
opnieuw hoorde Abraham de stem, die
bevestigde dat het land Kanaan gegeven zou
worden aan zijn nakomelingen "van de
rivier van Egypte tot de grote rivier, de
rivier de Eufraat."
Toen Abraham bijna vijfentwintig jaar in
Kanaan was, verscheen de Here hem en zei:
"Ik ben God, de Almachtige, wandel voor
Mijn aangezicht, en wees onberispelijk."
Vol ontzag viel de patriarch op zijn
gelaat ter aarde, en de stem vervolgde:
"Mijn verbond is met u, en gij zult de
vader van een menigte volken worden."
Als teken van de vervulling van dit
verbond werd zijn naam, die tot nu tot
Abram was geweest veranderd in Abraham,
wat betekent: "Vader van vele volken."
Sarai's naam werd Sara - "vorstin", want,
zei de goddelijke stem, ze zal een moeder
van volken zijn; "koningen van volken
zullen uit haar voortkomen."
In deze tijd werd de vorm der besnijdenis
aan Abraham gegeven als "het zegel van de
gerechtigheid van dat geloof, dat hij in
zijn onbesneden staat bezat."
(Romeinen 4:11)
Door de patriarch en zijn nakomelingen
moest deze besnijdenis worden waargenomen
als een teken dat ze gewijd waren aan de
dienst van God, en afgescheiden waren van
afgodendienaars; dat God hen had
aangenomen als Zijn bijzonder eigendom.
Door deze vorm moesten zij van hun kant de
voorwaarden vervullen van het verbond dat
met Abraham gemaakt was. Ze mochten geen
huwelijken aangaan met de heidenen; want
door dit te doen zouden ze de eerbied voor
God en diens heilige wet uit het oog
verliezen; ze zouden in verleiding komen
deel te nemen aan de zondige gebruiken van
andere volken, en verleid worden tot
afgoderij.
God bewees aan Abraham grote eer. Hemelse
engelen gingen met hem om en spraken met
hem als met een vriend. Toen over Sodom
oordelen zouden komen, hield God dit niet
voor hem verborgen, en hij werd een
middelaar tussen God en zondaars. Zijn
gesprek met de engelen is tevens een
prachtig voorbeeld van gastvrijheid.
In de hete zomermiddag zat de patriarch in
de deur van zijn tent, en keek uit over
het rustige landschap, toen hij in de
verte drie reizigers zag naderen. Voor
deze bij zijn tent waren, stopten de
vreemdelingen, alsof ze elkaar
raadpleegden over het verdere van hun
tocht. Zonder af te wachten tot ze hem een
gunst vroegen, stond Abraham snel op, en
toen ze zich naar het scheen in een andere
richting wendden, haastte hij hen
achterna, en drong er met de meeste
voorkomendheid op aan dat ze hem eer
zouden bewijzen bij hem te vertoeven om
uit te rusten.
Eigenhandig bracht hij water, zodat ze het
stof van hun voeten konden wassen. Zelf
koos hij voor hen het beste voedsel uit,
en terwijl ze rustten in de koele schaduw,
werd voedsel gereedgemaakt, en eerbiedig
stond hij terzijde terwijl ze genoten van
zijn gastvrijheid. God beschouwde deze
daad van gastvrijheid belangrijk genoeg om
het in Zijn Woord te vermelden; en duizend
jaar later schreef een geïnspireerde
apostel: "Vergeet de herbergzaamheid niet,
want daardoor hebben sommigen, zonder het
te weten, engelen geherbergd." (Hebreeën
13:2)
Abraham zag in zijn gasten slechts
vermoeide reizigers, onbewust van het feit
dat een van hen Iemand was die hij kon
aanbidden zonder daardoor te zondigen. Nu
echter werd de ware identiteit van de
hemelse boden bekendgemaakt. Hoewel ze
onderweg waren als bedienaars des toorns,
spraken ze tot Abraham, de geloofsman,
woorden van zegen.
Hoewel God nauwlettend acht slaat op
ongerechtigheid, en overtreding bestraft,
is Hij niet blij als Hij moet straffen.
Het vernietigen is een "vreemd werk" (Jesaja
28:21) voor Hem die oneindig is in liefde.
"Des Heren vertrouwelijke omgang is met
wie Hem vrezen." (Psalm 25:14) Abraham
had God geëerd, en de Here eerde hem door
Zijn raad aan hem bekend te maken en Zijn
bedoelingen aan hem te openbaren. "Zou Ik
voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?"
zei de Here.
"Het geroep over Sodom en Gomorra is
voorwaar groot, en haar zonde is voorwaar
zeer zwaar. Ik wil nederdalen om te zien,
of ze inderdaad gedaan hebben naar het
geroep, dat tot Mij gekomen is, of niet;
Ik wil het weten." God kende heel goed de
mate van Sodoms schuld; maar Hij sprak
hier op menselijke wijze, zodat de
rechtmatigheid van Zijn handelwijze
begrepen kon worden. Alvorens Hij het
oordeel bracht over de overtreders, wilde
Hij zelf zien, zelf hun zaak onderzoeken;
als ze de grenzen van goddelijke
barmhartigheid nog niet overschreden
hadden, zou Hij hun nog de kans geven zich
te bekeren.
Twee van de hemelse boden vertrokken,
terwijl ze Abraham alleen lieten met Hem
die hij nu kende als de Zoon van God. De
geloofsman pleitte voor de inwoners van
Sodom. Éénmaal had hij hen met behulp van
zijn zwaard gered, nu trachtte hij hen te
redden door het gebed. Lot en zijn gezin
woonden er nog steeds; en de
onzelfzuchtige liefde die Abraham
gedreven had hen te verlossen uit de
macht van de Elamieten, probeerde nu hen,
indien mogelijk, te redden voor de storm
van Gods oordelen.
Vol eerbied en ootmoed smeekte hij: "Ik
heb mij verstout tot de Here te spreken,
hoewel ik stof en as ben." Hier was geen
zelfvertrouwen op grond van zijn
gehoorzaamheid, of eigen gerechtigheid.
Hij beriep zich niet op de offers die hij
gebracht had om de wil van God te doen.
Hoewel hij zelf een zondaar was, pleitte
hij voor zondaars. Zo'n geest zouden allen
die tot God naderen, moeten bezitten. Toch
openbaarde Abraham het vertrouwen van een
kind dat iets vraagt aan een liefhebbende
vader. Hij naderde de hemelse bode en
bracht vurig zijn smeekbede naar voren.
Hoewel Lot in Sodom woonde, had hij geen
deel aan de zonde van de inwoners.
Abraham meende, dat in deze bevolkte stad
nog meer aanbidders van de ware God
moesten wonen. Met het oog hierop smeekte
hij: "Het zij verre van U, aldus te
handelen, de rechtvaardige te doden met de
goddelozen;... verre zij het van U; zou de
Rechter der ganse aarde geen recht doen?"
Abraham stelde de vraag niet slechts één
keer, maar herhaalde keren. Terwijl hij
moediger werd naarmate zijn verzoeken
werden toegestaan, bleef hij voortgaan
met vragen, tot hij de verzekering had
gekregen dat de stad gespaard zou worden
als er slechts tien rechtvaardigen
gevonden zouden worden.
Liefde voor verloren gaande zielen dreef
Abraham tot deze bede. Hoewel hij de
zonden van die verdorven stad
verafschuwden, wenste hij dat zondaars
gered zouden worden. Zijn diepe
belangstelling voor Sodom laat zien hoe we
ons moeten voelen ten opzichte van de
onboetvaardigen. We moeten de zonde haten,
maar liefde en medelijden koesteren jegens
de zondaar. Overal om ons heen gaan zielen
verloren, even hopeloos, even
verschrikkelijk als ten tijde van Sodom.
Elke dag is voor sommigen het einde van de
proeftijd. Ieder uur geraken mensen buiten
het bereik van Gods ontferming. En waar
klinken de stemmen die de zondaar
waarschuwen en hem smeken het naderend
verderf te ontvlieden?
Waar zijn de uitgestrekte handen om hem af
te houden van de dood? Waar zijn degenen
die in nederig en volhardend geloof voor
hem tot God naderen?
De geest van Abraham was de geest die
leefde in Christus. De Zoon van God is
zelfde grote Middelaar ten behoeve van de
zondaar. Hij die de prijs voor de redding
heeft betaald, kent de waarde van de mens.
Bezield met een afschuw tegen het kwaad
zoals slechts mogelijk is bij een
vlekkeloze natuur, openbaarde Christus
jegens de zondaar een liefde die slechts
in oneindige goedheid haar oorsprong kon
vinden. Temidden van Zijn zielsangst aan
het kruis, beladen met het ontzagwekkend
gewicht van de zonden der gehele wereld,
bad Hij voor Zijn bespotters en
moordenaars: "Vader, vergeef het hun, want
zij weten niet wat zij doen." (Lucas
23:34)
Van Abraham staat geschreven dat hij "een
vriend van God werd genoemd", de vader
van hen die geloven. (Jacobus 2:23;
Romeinen 4:11)
Het getuigenis van God aangaande deze
getrouwe Patriarch luidt: "Abraham heeft
naar Mij geluisterd en Mijn dienst in acht
genomen: Mijn geboden, Mijn inzettingen en
Mijn wetten." (Genesis 26:5) En verder:
"Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden
zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de
weg des Heren zouden bewaren door
gerechtigheid en recht te doen, opdat de
Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem
gesproken heeft." Het was een grote eer
waartoe Abraham geroepen werd, namelijk
de vader te zijn van het volk dat
gedurende vele eeuwen de beschermer en
bewaker van Gods waarheid aan de wereld
zou zijn - van dat volk waardoor alle
volken op aarde gezegend zouden worden
door de komst van de beloofde Messias.
Maar Hij die de patriarch riep, oordeelde
hem waardig. God is het die spreekt. Hij
die van verre de gedachten kent en de mens
op de juiste waarde schat, zegt: "Ik ken
hem."
Van de zijde van Abraham zou de waarheid
niet voor zelfzuchtige doeleinden
misbruikt worden. Hij zou de wet bewaren
en rechtvaardig handelen.
Hij zou niet slechts zelf de Here vrezen,
maar hij zou zijn gezin voorgaan. Hij zou
zijn gezin onderrichten in gerechtigheid.
Gods wet zou de maatstaf zijn in zijn
gezin. Het huishouden van Abraham omvatte
meer dan duizend zielen. Zij die door zijn
onderricht ertoe gebracht waren de ware
God te aanbidden, vonden een tehuis in
zijn kamp; en hier ontvingen ze als op
school een onderricht dat hen in staat zou
stellen het ware geloof te
vertegenwoordigen. Op deze wijze rustte
een grote verantwoordelijkheid op hem.
Hij onderrichtte gezinshoofden, en zijn
wijze van besturen zou gevolgd worden in
de families waarvan zij het hoofd waren.
Vroeger was de vader de leider en priester
in zijn gezin, en hij oefende gezag uit
over zijn kinderen, zelfs als ze zelf al
gezinnen hadden. Zijn nakomelingen hadden
geleerd hem te beschouwen als hun leider,
zowel in godsdienstige als wereldlijke
aangelegenheden.
Abraham trachtte dit patriarchale stelsel
van besturen te handhaven, daar het diende
om een kennis van de ware God te bewaren.
Het was noodzakelijk de leden van het
gezin bijeen te houden om een bescherming
op te richten tegen de afgoderij die zo
algemeen verspreid en diepgeworteld was.
Met alle middelen die hem ten dienste
stonden trachtte Abraham zijn
ondergeschikten te weerhouden van omgang
met de heidenen en het bijwonen van hun
godsdienstige gebruiken, want hij wist dat
vertrouwd zijn met het kwaad onmerkbaar de
beginselen zou verderven. De grootste zorg
werd betracht om alle vormen van valse
godsdienst uit te sluiten en de geest te
doordringen van Gods majesteit en
heerlijkheid als onderwerp van aanbidding.
God had een verstandige weg gevolgd, door
Zijn volk zoveel mogelijk afgezonderd te
houden van omgang met de heidenen en hen
tot een volk te maken dat alleen woonde en
niet tot de volken gerekend werd. Hij had
Abraham geroepen uit zijn afgodisch
geslacht, opdat de patriarch zijn gezin
zou kunnen oefenen en opvoeden, los van de
verderfelijke invloeden waaraan ze in
Mesopotamië zouden hebben blootgestaan,
opdat het ware geloof in al zijn
zuiverheid bewaard kon blijven door zijn
afstammelingen in latere generaties.
De genegenheid van Abraham voor zijn
kinderen en voor zijn gezin bracht hem
ertoe hun godsdienstig leven te
beschermen, en hun een kennis bij te
brengen van Gods wetten als de kostbaarste
erfenis die hij hun kon nalaten en door
hen ook aan de wereld kon geven. Allen
leerden, dat ze onder leiding stonden van
de God des hemels. Van de kant van de
ouders mocht geen dwang zijn, en van de
kant van de kinderen geen
ongehoorzaamheid. De wet van God had een
ieder zijn taak aangewezen, en alleen
door hieraan te gehoorzamen, konden geluk
en voorspoed hun deel zijn.
Zijn eigen voorbeeld, de invloed van zijn
dagelijks leven, was een blijvende les. De
onwankelbare trouw, de goedheid en
onzelfzuchtige voorkomendheid, die de
bewondering van koningen hadden
afgedwongen, waren zichtbaar in het gezin.
Zijn leven werd gekenmerkt door een
aantrekkelijkheid, een adel en
beminnelijkheid van karakter, die
aantoonden dat hij met de hemel verbonden
was. Hij veronachtzaamde niet de ziel van
de geringste slaaf. In zijn gezin
bestonden geen verschillende wetten voor
heer en knecht; geen verschil in
benadering van rijken of armen. Allen
werden rechtvaardig behandeld als
deelgenoten met hem aan de gaven des
levens. Hij "zal zijn huis... gebieden."
Hij zou de verkeerde daden van zijn
kinderen niet over het hoofd zien, en niet
op zwakke, onverstandige wijze voorkeur
vertonen; hij zou de plicht niet
prijsgeven aan de opwellingen van onjuiste
liefde. Abraham zou niet slechts goed
onderrichten, hij zou ook het gezag van
rechtvaardige en goede wetten handhaven.
Hoe weinig ouders in onze dagen volgen dit
voorbeeld! Bij te veel ouders leeft een
blind en zelfzuchtig sentiment, dat ten
onrechte liefde wordt genoemd, en tot
uiting komt doordat men kinderen, met een
onvolwassen oordeel en ongebreidelde
hartstochten, toestaat hun eigen wil te
volgen. Hierdoor toont men wreedheid
jegens de jeugd en doet men groot kwaad
aan de wereld.
Ouderlijke toegevendheid veroorzaakt
onenigheid in gezinnen en in de
maatschappij. Ze sterkt de jongeren in hun
wensen hun eigen zin te doen, in plaats
van zich te onderwerpen aan Gods geboden.
Zo groeien ze op met een tegenzin in het
doen van Gods wil, en ze geven hun
goddeloze, weerspannige geest door aan hun
kinderen en kindskinderen. Evenals Abraham
moeten ouders hun gezin bevelen. Laat
gehoorzaamheid aan het ouderlijk gezag
geleerd worden als eerste stap in
gehoorzaamheid aan het Woord van God.
De minachting waarmee men de wet van God
beschouwt, zelfs van de zijde van de
godsdienstige leiders, heeft een groot
kwaad voortgebracht. De alom verspreide
leer, dat Gods geboden niet langer bindend
zijn voor de mens, heeft dezelfde
uitwerking op de moraal van de mensen als
afgodendienst. Zij die ernaar streven
de eisen van Gods heilige wet te
beperken, doen een aanslag op de
grondslag van het gezag in het gezin en in
de maatschappij. Godsdienstige ouders
die nalaten te wandelen naar Zijn
geboden, bevelen niet hun gezin om de weg
des Heren te volgen. Gods wet wordt niet
tot de maatstaf in het leven gemaakt.
Wanneer de kinderen hun eigen gezin
stichten, voelen ze zich niet verplicht
hun kinderen die dingen te leren die ze
zelf nooit geleerd hebben. Daarom zijn er
zoveel gezinnen waar geen rekening wordt
gehouden met God; daarom neemt ontaarding
hand over hand toe.
Pas wanneer de ouders zelfde wet van God
volgen met een volkomen hart, zullen ze in
staat zijn hun kinderen na hen te bevelen.
In dit opzicht is een hervorming
noodzakelijk - een diepgaande reformatie.
Ouders moeten zich veranderen; predikanten
moeten zich veranderen; God moet in hun
gezinnen gevonden worden. Als ze een
verandering willen zien optreden, moet
Zijn Woord in hun gezinnen gevonden worden
en het moet er hun Raadgever worden. Ze
moeten hun kinderen onderwijzen dat het de
stem van God is, die ze horen, en dat deze
stem onvoorwaardelijk gehoorzaamd moet
worden. Ze moeten volhardend hun kinderen
onderrichten, vriendelijk en onvermoeid
duidelijk maken hoe ze moeten leven om
Gode welgevallig te zijn.
Kinderen uit zo'n gezin zijn in staat de
drogredenen van het ongeloof tegemoet te
treden. Ze hebben de Bijbel aanvaard als
basis voor hun geloof, en ze bezitten een
grondslag die door het opkomend getij van
het ongeloof niet weggespoeld kan worden.
Er zijn te veel gezinnen waar het gebed
wordt verwaarloosd. De ouders menen dat
ze geen tijd hebben voor morgen- en
avond-eredienst. Ze kunnen niet de weinige
ogenblikken missen om God te danken voor
Zijn vele weldaden - voor de zonneschijn
en de regen, waardoor de planten groeien,
en voor de bescherming van heilige
engelen. Ze hebben geen tijd om te bidden
voor Gods hulp en leiding, om de
aanwezigheid van Jezus in het gezin. Ze
gaan aan het werk zoals de os of het
paard, zonder te denken aan de God des
hemels. Hun ziel is zo kostbaar, dat de
Zoon van God, liever dan hen hopeloos ten
onder te laten gaan, Zijn leven gaf als
losprijs voor hen; maar ze hebben weinig
meer waardering voor Zijn goedheid dan de
beesten, die vergaan.
Evenals de patriarchen moeten degenen die
voorgeven God lief te hebben, een altaar
bouwen voor de Here, waar ze hun tenten
opslaan. Als er ooit een tijd was dat elk
huis een huis des gebeds moest zijn, is
dat nu wel. Vaders en moeders zouden meer
hun harten moeten verheffen tot God in
smeking voor zichzelf en voor hun
kinderen. Laat de vader, als priester in
het gezin, elke morgen en elke avond een
offer brengen, terwijl de vrouw en de
kinderen zich verenigen in lof en gebed.
In zo'n gezin verblijft Jezus graag.
Uit elk christelijk gezin zou een heilig
licht moeten schijnen. Liefde zou
daadwerkelijk zichtbaar moeten zijn. Ze
zou moeten blijken uit de gesprekken in
huis, zich openbaren in attente
vriendelijkheid, in edelmoedige
voorkomendheid. Er zijn gezinnen waar dit
beginsel tot uiting komt - gezinnen waar
God wordt aanbeden en ware liefde heerst.
Uit deze gezinnen stijgt het morgen- en
avondgebed tot God omhoog als welriekende
wierook, en Zijn barmhartigheid en
zegeningen dalen neer op deze smekelingen
als de dauw van de dageraad.
Een wel geordend christelijk gezin is een
krachtig argument ten gunste van de
waarheid van de christelijke godsdienst -
een argument waar de ongelovige niets
tegen kan inbrengen. Allen kunnen zien dat
er invloeden werkzaam zijn in het gezin
waardoor de kinderen beïnvloed worden, en
dat de God van Abraham met hen is. Als de
gezinnen van belijdende christenen een
juiste godsdienstige vorming hadden,
zouden ze een machtige invloed ten goede
uitoefenen. Ze zouden inderdaad "het licht
der wereld" (Matthéüs 5:14) zijn.
De God des hemels spreekt tot iedere
getrouwe ouder door de woorden, gericht
tot Abraham: "Ik heb hem gekend, opdat hij
gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis
na hem de weg des Heren zouden bewaren
door gerechtigheid en recht te doen, opdat
de Here aan Abraham vervulle wat Hij over
hem gesproken heeft."
("Patriarchen en Profeten”
E.G.White)