De
vervolgingen in de eerste eeuwen (2)
Toen Jezus het lot van Jeruzalem en de
gebeurtenissen in verband met zijn
wederkomst aan zijn discipelen meedeelde,
voorzegde Hij ook wat de christenen zou
overkomen vanaf de tijd dat Hij van hen
zou worden weggenomen tot zijn wederkomst
met grote macht en heerlijkheid om hen te
verlossen. Van de top van de Olijfberg zag
Jezus de stormen die kort daarna over de
apostolische gemeente zouden losbarsten en
toen Hij verder in de toekomst keek, zag
Hij de zware, vernietigende orkanen die
zijn volgelingen in de eeuwen van
duisternis en vervolging zouden treffen.
In enkele korte uitspraken met een
ontzettende betekenis voorzegde Hij welk
lot de machthebbers van deze wereld aan
Gods gemeente zouden toebedelen (Matteüs
24:9,21,22). De volgelingen van Christus
zouden hetzelfde pad van vernedering, spot
en lijden als hun Meester moeten betreden.
De vijandschap die was ontbrand tegen de
Verlosser der wereld zou ook al zijn
volgelingen ten deel vallen.
De geschiedenis van de eerste gemeente
bewijst dat de woorden die Christus had
uitgesproken in vervulling zijn gegaan. De
machten van de aarde en van de hel stelden
zich in slagorde op tegen Christus in de
persoon van zijn volgelingen. De heidenen
wisten wel dat hun tempels en altaren
zouden moeten verdwijnen als het evangelie
zegevierde. Daarom bundelden zij al hun
krachten om het christendom te
vernietigen. Het vuur van de vervolging
werd ontstoken. Christenen werden van hun
bezittingen beroofd en uit hun woningen
verdreven. Zij hebben vaak moeten lijden
(Hebreeën 10:32). Zij „hebben hoon en
geselslagen verduurd, daarenboven nog
boeien en gevangenschap" (Hebreeën 11:36).
Zeer velen bezegelden hun getuigenis met
hun bloed. Edelen en slaven, armen en
rijken, geleerden en ongeletterden werden
zonder onderscheid genadeloos afgeslacht.
Deze vervolgingen begonnen onder Nero
omstreeks de tijd van Paulus' marteldood
en werden met afwisselende hevigheid
eeuwenlang voortgezet. De christenen
werden ten onrechte beschuldigd van de
ergste misdaden en men beweerde dat zij de
oorzaak waren van grote rampen, zoals
hongersnoden, epidemieën en aardbevingen.
Terwijl ze het mikpunt werden van
volkshaat en achterdocht, stonden
verklikkers klaar om onschuldige mensen
tegen betaling te verraden.
Ze werden veroordeeld omdat ze in opstand
zouden zijn gekomen tegen de keizer of
omdat men ze als vijanden van de
godsdienst en als een plaag voor de
gemeenschap beschouwde. Een zeer groot
aantal werd voor de wilde dieren geworpen
of levend verbrand in de amfitheaters.
Sommigen werden gekruisigd; anderen werden
in de huiden van wilde dieren gestoken en
in de arena geworpen om door honden te
worden verscheurd. Vaak was hun straf de
belangrijkste vermakelijkheid bij
openbare feestelijkheden. Grote menigten
kwamen bijeen om daarvan te genieten en ze
reageerden met luid gelach en applaus bij
het zien van hun doodsstrijd.
Overal waar de volgelingen van Christus
hun toevlucht zochten, werden ze als
roofdieren opgejaagd. Ze moesten een
schuilplaats zoeken in woeste en
onherbergzame streken. Ze leefden „onder
ontbering, verdrukking en mishandeling -
de wereld was hunner niet waardig - zij
hebben rondgedoold door woestijnen, en
gebergten, in spelonken en de holen der
aarde" (vers 37,38). Duizenden vonden een
schuilplaats in de catacomben. Onder de
heuvels buiten Rome waren lange galerijen
in de aarde en in het gesteente
uitgegraven. Deze donkere doolhof van
gangen strekte zich kilometers ver buiten
de stadsmuren uit. In deze onderaardse
schuilplaatsen begroeven de volgelingen
van Christus hun doden en daar vonden ze
ook een tehuis wanneer ze werden verdacht
en vogelvrij waren verklaard. Wanneer de
Levengever de gelovigen die de goede
strijd hebben gestreden uit de doden zal
doen opstaan, zullen velen die om
Christus' wil de marteldood zijn
gestorven uit deze donkere spelonken te
voorschijn komen.
Ondanks de zware vervolgingen bewaarden
deze getuigen voor Christus hun geloof
onbevlekt. Hoewel ze alle comfort moesten
ontberen, van het zonlicht waren
afgesloten en in de donkere, maar veilige
schoot der aarde een schuilplaats moesten
vinden, klaagden ze niet. Met woorden van
geloof, geduld en hoop moedigden ze elkaar
aan om stand te houden in de nood en in de
ontberingen. Het verlies van alle aardse
bezittingen kon hen er niet toe brengen
hun geloof in Christus te verzaken. De
beproevingen en vervolgingen waren slechts
de treden die hen dichter bij hun eeuwige
rust en beloning brachten.
Zoals Gods boodschappers in het verleden
hebben velen „zich laten folteren en van
geen bevrijding willen weten, opdat zij
aan een betere opstanding deel mochten
hebben" (vers 35).
Zij herinnerden zich de woorden van de
Meester, die had gezegd dat wanneer ze om
zijn wil vervolgingen moesten lijden, ze
zich uitermate moesten verblijden, omdat
hun loon in de hemel zeer groot zou zijn.
De profeten vóór hen waren immers ook zo
vervolgd. Ze waren blij dat ze waardig
gekeurd waren om voor de waarheid te
lijden. Te midden van de knetterende
vlammen zongen ze triomfliederen. Ze keken
in geloof naar omhoog; ze zagen hoe
Christus en de engelen over de muren van
de hemel leunden, met de grootste
belangstelling op hen neerblikten en hun
standvastigheid met goedkeuring
gadesloegen. Er kwam een stem tot hen van
de troon van God: „Wees getrouw tot de
dood en Ik zal u geven de kroon des
levens" (Openbaring 2:10).
Satans pogingen om de gemeente van
Christus door geweld te vernietigen waren
tevergeefs. De grote strijd waarin de
volgelingen van Christus het leven lieten,
hield niet op toen deze trouwe
vaandeldragers op hun posten sneuvelden.
Ze overwonnen door de nederlaag. Gods
werklieden werden gedood, maar zijn werk
ging steeds vooruit. Het evangelie werd
steeds meer verspreid en het aantal
aanhangers nam voortdurend toe. Het drong
door tot gebieden die zelfs voor de
Romeinse adelaars ontoegankelijk waren.
Een christen zei tot de heidense
machthebbers die de vervolgingen met
kracht wilden voortzetten: „Jullie mogen
ons doden, martelen, veroordelen... Jullie
onrechtvaardigheid is een bewijs van onze
onschuld... En ook jullie wreedheid baat
jullie niets." Het was een bewijs te meer
om anderen van de waarheid te overtuigen.
„Hoe meer we door jullie worden
neergemaaid, hoe meer we in aantal zullen
toenemen; het bloed van de christenen is
als zaad." (Tertullianus,
Apology, par. 50).
Duizenden werden gevangen genomen en ter
dood gebracht, maar anderen stonden op en
namen hun plaats in. En zij die om hun
geloof de marteldood stierven, waren
veilig in Christus en werden door Hem als
overwinnaars beschouwd. Ze hadden de goede
strijd gestreden en zullen de krans der
rechtvaardigheid ontvangen wanneer
Christus terugkomt. Het lijden dat ze
moesten doorstaan bracht de christenen
dichter tot elkaar en tot hun Verlosser.
Het voorbeeld van hun leven en het
getuigenis van hun sterven waren een
voortdurende belijdenis van de waarheid.
Waar men dat het minst verwachtte,
verlieten Satans onderdanen zijn dienst en
schaarden zich onder de banier van
Christus.
Om met meer succes tegen Gods heerschappij
te strijden, plantte Satan zijn banier in
Christus' gemeente. Als de volgelingen van
Christus konden worden bedrogen en ertoe
konden worden gebracht God te mishagen,
zou hun kracht, vastberadenheid en
standvastigheid bezwijken en zouden ze een
gemakkelijke prooi worden.
De grote tegenstander probeerde nu met
sluwheid te bereiken wat hij niet met
geweld had kunnen doen. De vervolgingen
hielden op en de gevaarlijke verleiding
van materiële voorspoed en wereldse eer
kwamen ervoor in de plaats.
Afgodendienaars namen een deel van het
christelijk geloof aan, maar verwierpen
andere grondwaarheden.
Ze beweerden Jezus te aanvaarden als de
zoon van God en in zijn dood en opstanding
te geloven, maar waren niet overtuigd van
hun zonde en hadden ook geen behoefte aan
berouw of inkeer. Ze deden enkele
toegevingen en stelden voor dat de
christenen dat ook maar moesten doen,
zodat allen één zouden zijn in het geloof
in Christus.
De gemeente was nu in zeer groot gevaar.
De gevangenis, de folteringen, de
brandstapel en het zwaard waren zegeningen
vergeleken met deze nieuwe toestand.
Sommige christenen bleven de waarheid
trouw en wilden van geen compromis weten.
Anderen wilden wel enkele geloofspunten
laten vallen of veranderen om tot een
eenheid te komen met de half bekeerde
heidenen. Ze hoopten daarmee de heidenen
volledig te bekeren. Het was een moeilijke
tijd voor de ware volgelingen van
Christus. Onder de dekmantel van een
schijnchristendom drong Satan de gemeente
binnen om hun geloof te verzwakken en hun
geest af te keren van het Woord der
waarheid.
De meeste christenen stemden er op de duur
mee in, water in de wijn te doen en er
kwam een eenheid tot stand tussen het
christendom en het heidendom. Hoewel de
afgodendienaars zogenaamd waren bekeerd
en zich bij de gemeente aansloten, bleven
ze toch hun afgodendienst trouw en
verwisselden ze alleen de voorwerpen van
hun verering voor beelden van Jezus en
zelfs van Maria en de heiligen. De
bedorven zuurdesem van de afgodendienst
die op deze manier in de gemeente werd
binnengebracht, zette zijn verderfelijk
werk voort. Verkeerde leerstellingen,
bijgelovige gebruiken en afgodische
praktijken werden in de geloofsbelijdenis
en in de eredienst opgenomen. Naarmate de
volgelingen van Christus zich aansloten
bij de afgodendienaars, werd de
christelijke godsdienst ondermijnd en
verloor de gemeente haar reinheid en
kracht. Er waren echter enkelen die niet
door deze dwalingen werden misleid. Zij
bleven trouw aan de Bron van waarheid en
dienden alleen hun God.
Men heeft de mensen die zich volgelingen
van Christus noemen altijd in twee
groepen kunnen verdelen. Terwijl de ene
groep mensen het leven van Jezus
overdenkt, oprecht hun gebreken wil
verbeteren en het grote Voorbeeld wil
navolgen keert de andere groep zich af van
de eenvoudige, praktische waarheden die
hun dwalingen aan het licht brengen.
Zelfs in haar beste dagen bestond de
gemeente niet volledig uit ware, zuivere,
oprechte gelovigen. Onze Verlosser leerde
dat zij die zich moedwillig aan de zonde
overgeven niet in de gemeente mogen
worden opgenomen. En toch ging Hij om met
mensen die karakterfouten hadden en
schonk Hij hun de zegeningen van zijn leer
en zijn voorbeeld, zodat ze de kans kregen
hun eigen gebreken in te zien en te
verbeteren.
Onder de twaalf apostelen was er een
verrader. Judas werd niet wegens, maar
ondanks zijn karakterfouten aangenomen.
Hij werd onder de discipelen opgenomen,
zodat hij door de leer en het voorbeeld
van Christus zou kunnen leren wat een
christelijk karakter is en op die manier
zijn fouten zou inzien, tot inkeer zou
komen en door Gods genade zijn ziel zou
reinigen door „de waarheid gehoorzaam te
worden". Maar Judas wandelde niet in het
licht dat hem zo genadig werd geschonken
hij gaf zich over aan de zonde en lokte
zodoende de verleidingen van Satan uit.
Zijn slechte karaktertrekken kregen de
overhand. Hij liet zijn geest door de
machten van de duisternis beheersen, hij
werd kwaad wanneer zijn fouten werden
veroordeeld en zo kwam hij tot zijn
vreselijke misdaad: hij verraadde zijn
Meester.
Op dezelfde wijze haten de mensen die met
een schijn van godsvrucht het kwaad
liefhebben de anderen die hun vrede
verstoren omdat ze hun zondig leven
veroordelen. Wanneer zich een gunstige
gelegenheid voordoet, zullen ze, zoals
Judas, degenen verraden die hen in hun
eigen belang wilden terechtwijzen.
De apostelen ontmoetten in de gemeente
mensen die deden alsof ze godvruchtig
waren, terwijl ze heimelijk de zonde
liefhadden. Ananias en Sapphira waren
bedriegers, die deden alsof ze alles aan
God gaven, terwijl ze uit begeerte een
deel voor zichzelf achterhielden.
De Geest der waarheid openbaarde het ware
karakter van deze huichelaars aan de
apostelen en het oordeel van God zuiverde
de gemeente van deze smet op haar
reinheid. Dit duidelijke bewijs van de
scherp waarnemende Geest van Christus in
de gemeente verschrikte de schijnheiligen
en boosdoeners. Ze konden niet lang omgaan
met mensen die in hun leven en denken
trouwe vertegenwoordigers van Christus
waren.
Toen zijn volgelingen beproevingen en
vervolgingen moesten doorstaan, wilden
alleen zij die bereid waren alles in de
steek te laten voor de waarheid zijn
volgelingen worden. Zolang de
vervolgingen voortduurden, bleef de
gemeente dan ook betrekkelijk zuiver. Maar
toen die ophielden, sloten bekeerlingen
die minder oprecht en toegewijd waren zich
bij de gemeente aan en stond de weg open
voor Satan om vaste voet te krijgen in de
gemeente.
Maar er kan geen gemeenschap zijn tussen
de Vorst van het licht en de vorst van de
duisternis en er kan geen band bestaan
tussen hun volgelingen. Toen de christenen
begonnen om te gaan met mensen die maar
half bekeerd waren van hun heidendom,
sloegen ze een weg in die hen steeds
verder van de waarheid wegleidde. Satan
juichte dat het hem was gelukt zo'n groot
aantal volgelingen van Christus te
misleiden. Hij deed zijn macht nog meer
over hen gelden en zette hen ertoe aan
degenen die God trouw waren gebleven te
vervolgen.
Niemand was zó goed op de hoogte hoe men
het christelijk geloof moest tegenwerken
als juist zij die dit geloof eens hadden
verdedigd; deze afvallige christenen
bonden met hun half-heidense
geestverwanten de strijd aan tegen de
grondwaarheden.
Zij die trouw wilden blijven, moesten een
wanhopige strijd voeren om stand te houden
tegen het bedrog en de gruwelen die in
priestergewaden vermomd de gemeente
binnenslopen. De Bijbel werd niet
aangenomen als de maatstaf voor het
geloof. De leer van de Godsdienstvrijheid
werd als een ketterij bestempeld en haar
verdedigers waren gehaat en werden
vervolgd.
Na een lange, zware strijd besloten de
weinige getrouwen elke band met de
afvallige kerk te verbreken als ze bleef
weigeren zich van valse leerstellingen en
afgodendienst te zuiveren. Zij zagen in
dat een scheiding absoluut noodzakelijk
was, als ze gehoorzaam wilden blijven aan
het Woord van God. Ze durfden geen
dwalingen te dulden die noodlottig zouden
zijn voor hun eigen geestelijk leven en
wilden geen voorbeeld geven dat het geloof
van hun kinderen en kleinkinderen in
gevaar zou brengen.
Om de vrede en de eenheid te behouden,
waren ze bereid elke toegeving te doen die
verenigbaar was met hun getrouwheid aan
God, maar ze meenden ook dat zelfs de
vrede te duur betaald was als er
beginselen voor moesten worden opgeofferd.
Als de eenheid alleen bereikt kon worden
door geschipper met de waarheid en
gerechtigheid, moest er maar liever
onenigheid en zelfs openlijke vijandschap
zijn.
Het zou de gemeente en de wereld ten goede
komen als de beginselen die deze
standvastige mensen motiveerden, werden
aangemoedigd bij degenen die zich Gods
volk noemen. Er heerst een verontrustende
onverschilligheid tegenover de
leerstellingen die de pijlers van het
christelijk geloof zijn. De mening als
zouden deze niet van levensbelang zijn,
wint steeds meer veld. Deze ontaarding
moedigt Satans medewerkers aan, zodat
valse theorieën en verderfelijke
misleidingen, waarvoor de gelovigen in
vroegere eeuwen hun leven in gevaar
wilden brengen om ze te bestrijden en te
veroordelen, nu gunstig worden onthaald
door duizenden mensen die beweren dat ze
volgelingen van Christus zijn.
De eerste christenen waren inderdaad een
groep eigenaardige mensen. Hun
onberispelijk gedrag en hun onwankelbaar
geloof waren een voortdurende aanklacht
die de rust van de zondaren verstoorde.
Hoewel ze gering in aantal waren en geen
rijkdom, aanzien of eretitels bezaten,
waren ze overal waar hun karakter en leer
bekend werden een verschrikking voor de
boosdoeners. Daarom werden ze door de
goddelozen gehaat zoals Abel werd gehaat
door de goddeloze Kaïn.
Om dezelfde reden waarom Kaïn zijn broer
Abel doodde, brachten ook degenen die de
beteugeling van de Heilige Geest van zich
af wilden schudden Gods volk om het leven.
Om dezelfde reden verwierpen en kruisigden
de Joden de Heiland - omdat de reinheid en
heiligheid van zijn karakter een
voortdurende aanklacht waren tegen hun
zelfzucht en verdorvenheid.
Vanaf de tijd van Christus tot heden
hebben zijn trouwe volgelingen de haat en
tegenwerking opgewekt van de mensen die de
paden der zonde liefhebben en bewandelen.
Hoe kan men het evangelie dan een
vredesboodschap noemen? Toen Jesaja de
geboorte van de Verlosser aankondigde, gaf
hij Hem de titel „Vredevorst". Toen de
engelen de geboorte van Christus aan de
herders meedeelden, zongen ze boven de
velden van Bethlehem: „Ere zij God in den
hoge, en vrede op aarde bij mensen des
welbehagens" (Lucas 2:14).
Er is een schijnbare tegenstrijdigheid
tussen deze profetische verklaringen en de
woorden van Christus: ,,Ik ben niet
gekomen om vrede te brengen, maar het
zwaard" (Matteüs 10:34).
Maar als men deze twee uitspraken goed
begrijpt, stemmen ze volkomen met elkaar
overeen. Het evangelie is een
vredesboodschap.
Het christendom is een stelsel dat indien
het wordt aanvaard en nageleefd, vrede,
harmonie en geluk over de hele aarde zal
verspreiden.
De godsdienst van Christus verenigt allen
die zijn leerstellingen aannemen met de
nauwe banden van een broederschap.
Christus wilde de mensen met God - en dus
ook met elkaar - verzoenen. Maar de wereld
slaat onder de heerschappij van Satan,
Christus' meest onverzoenlijke vijand. Het
evangelie stelt de mensen levensprincipes
voor die helemaal in strijd zijn met hun
gewoontes en verlangens en daarom
verzetten ze zich er tegen. Ze haten de
reinheid die hun zonden aan het licht
brengt en veroordeelt en ze vervolgen en
vermoorden degenen die hen trachten te
overtuigen van zijn rechtvaardige en
heilige eisen.
De verheven waarheden die het christendom
verkondigt, brengen haat en twist en
daarom wordt het evangelie een zwaard
genoemd.
De ondoorgrondelijke beschikking van God
waardoor Hij toelaat dat de rechtvaardigen
verdrukking lijden door de wreedheid van
de goddelozen heeft velen die zwak staan
in hun geloof voor onoplosbare problemen
gesteld. Sommigen zijn zelfs bereid hun
vertrouwen in God te laten varen omdat Hij
toestaat dat de ergste ongelovigen
voorspoed hebben, terwijl de beste en
reinste gelovigen worden gekweld en
gemarteld door hun wrede macht. „Hoe kan
Iemand, die rechtvaardig, barmhartig en
almachtig is zo'n onrechtvaardigheid en
verdrukking toestaan?", vragen ze. Deze
vraag mag ons niet verontrusten.
God heeft ons genoeg bewijzen van zijn
liefde gegeven en we mogen zijn goedheid
niet in twijfel trekken omdat we de
werking van zijn voorzienigheid niet
begrijpen. Christus wist welke twijfel hun
ziel in de dagen van duisternis en
beproevingen zou benauwen en heeft deze
woorden tot zijn discipelen gesproken:
„Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken
heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer.
Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen
ook u vervolgen" (Johannes 15:20).
Jezus heeft meer voor ons geleden dan één
van zijn volgelingen ooit zal kunnen
lijden door de wreedheid van slechte
mensen. Zij die folteringen en de
marteldood moeten ondergaan, lopen slechts
in de voetsporen van Gods geliefde Zoon.
„De Here talmt niet met de belofte" (2
Petrus 3:9). Hij vergeet noch verlaat zijn
kinderen, maar laat de ongelovigen hun
ware aard tonen, zodat niemand die zijn
wil wenst te doen zich hoeft te
vergissen. De rechtvaardigen worden ook
in het vuur van de verdrukking geplaatst,
opdat zij zelf gelouterd zouden worden,
hun voorbeeld anderen van de echtheid van
hun geloof en godsvrucht zou overtuigen en
hun standvastige houding de goddelozen en
ongelovigen zou veroordelen.
God laat toe dat de ongelovigen voorspoed
hebben en hun vijandschap tegenover Hem
openbaren, zodat wanneer zij de maat van
hun ongerechtigheid hebben vol gemaakt,
allen Gods rechtvaardigheid en
barmhartigheid zullen erkennen wanneer ze
definitief vernietigd worden.
De dag van zijn toorn nadert snel; op die
dag zullen allen die zijn wet hebben
overtreden en zijn volk hebben verdrukt
het rechtvaardige loon voor hun werken
ontvangen en zal wreedheid en elk onrecht
tegenover Gods trouwe kinderen worden
gestraft alsof deze daden Christus
zelfwaren aangedaan.
Er is een andere, belangrijkere vraag die
de kerken van vandaag zou moeten
bezighouden. De apostel Paulus zegt:
„Allen, die in Christus Jezus godvruchtig
willen leven, zullen vervolgd worden" (2
Timoteüs 3:12).
Waarom schijnen de vervolgingen dan
grotendeels te zijn ingesluimerd? De enige
reden daarvoor is het feit dat de
gemeente zich aan de wereld heeft
aangepast en daardoor geen verzet meer
uitlokt. De godsdienst van de mensen in
onze tijd heeft niet het reine en heilige
karakter dat het christelijk geloof in de
tijd van Christus en zijn apostelen
kenmerkte. Het is alleen te wijten aan de
geest van geschipper met de zonde, aan het
feit dat de grote waarheden uit Gods Woord
met zoveel onverschilligheid worden
beschouwd en er zo weinig ware godsvrucht
is in de gemeente, dat het christendom
ogenschijnlijk zo populair is in de
wereld. Maar als er weer een herleving
komt van het geloof en de kracht van de
eerste gemeente zal de geest van
vervolging weer worden aangewakkerd en het
vuur van de vervolgingen opnieuw worden
ontstoken. ("Het grote Conflict" -
E.G.White)