De toren van
Babel (10)
Zie Genesis 9:25-27; 11:1-9
Om de aarde, die door de zondvloed was
gereinigd van haar zedelijk verderf, weer te
bevolken, had God slechts een enkel gezin
gespaard, en wel het gezin van Noach, tot wie
Hij had gezegd: "U heb Ik in dit geslacht voor
Mijn aangezicht rechtvaardig bevonden." (Genesis
7: l)
Toch openbaarden de drie zonen van Noach al
spoedig hetzelfde grote onderscheid dat
zichtbaar was geweest in de wereld vóór de
vloed. In Sem, Cham en Jafet, die de
grondleggers waren van het menselijk geslacht,
zag men reeds het karakter van hun nageslacht.
Door God geïnspireerd, voorzegde Noach de
geschiedenis van de drie grote rassen die
zouden voortkomen uit deze voorvaders van de
mensheid. Terwijl Hij de nakomelingen van Cham
aansprak in de zoon, in plaats van in de
vader, verklaarde Hij: "Vervloekt zij Kanaan,
een knecht der knechten zij hij voor zijn
broeders." De onnatuurlijke misdaad van Cham
liet zien dat kinderlijke eerbied al lang niet
meer bij hem aanwezig was, en het openbaarde
de goddeloosheid en laagheid van zijn
karakter. Deze slechte eigenschappen waren
eveneens zichtbaar in Kanaan en diens
nageslacht, waardoor Gods oordelen hen
tenslotte troffen.
Anderzijds beloofde de eerbied, welke Sem en
Jafet jegens hun vader en zodoende ook jegens
Gods geboden toonden, een betere toekomst voor
hun nakomelingen. Van deze zonen werd gezegd:
"Geprezen zij de Here, de God van Sem, maar
Kanaan zij hem tot knecht. God breide Jafet
uit, en hij wone in de tenten van Sem, en
Kanaan zij hem tot knecht." Het uitverkoren
volk zou voortkomen uit het geslacht van Sem,
en uit hem zou de beloofde Verlosser
voortkomen. Jehova was de God van Sem. Uit hem
zou Abraham voortkomen, alsmede het volk van
Israël, waaruit Christus zou geboren worden.
"Welzalig het volk, welks God de Here is!"
(Psalm 144:15)
En Jafet zou wonen "in de tenten van Sem".
Vooral de nakomelingen van Jafet zouden delen
in de zegeningen van het evangelie.
Het nageslacht van Cham daalde af tot de meest
ontaarde vorm van heidendom. Hoewel de
profetische vloek hen tot slavernij had
veroordeeld, werd het vonnis nog eeuwenlang
tegengehouden. God verdroeg hun goddeloosheid
en verdorvenheid tot ze de grens van Gods
verdraagzaamheid overschreden hadden. Toen
kwam de straf, en werden ze ondergeschikt aan
de nakomelingen van Sem en van Jafet.
De profetie van Noach was geen willekeurige
uiting van toorn of van voorkeur. Het karakter
en de bestemming van zijn zonen werd hier niet
vastgelegd. Maar hier werd getoond wat de
gevolgen zouden zijn van de levenshouding die
ze hadden gekozen en van het karakter dat ze
aldus hadden gevormd. God openbaarde hier Zijn
doel jegens hen en hun nageslacht ten
opzichte van hun eigen karakter en gedrag.
Gewoonlijk erven kinderen de gesteldheid en de
neigingen van de ouders, en volgen hun
voorbeeld; zozeer dat de zonden van de ouders
worden nagevolgd door de kinderen, van
generatie tot generatie. Op soortgelijke wijze
waren de laagheid en oneerbiedigheid van Cham
zichtbaar in zijn nageslacht, waardoor
gedurende vele geslachten een vloek op hen zou
rusten. "Eén zondaar bederft veel goeds."
(Prediker 9:18)
Aan de andere kant werd de eerbied van Sem
voor zijn vader rijk beloond; en welk een
doorluchtige lijst van heilige mensen vinden
we onder zijn nakomelingen! "De Here kent de
dagen der vromen", "en zijn nageslacht is tot
een zegen." "Opdat gij zoudt weten, dat de
Here, uw God, de enige God is, de trouwe God,
die het verbond en de goedertierenheid houdt
jegens wie Hem liefhebben en Zijn geboden
onderhouden, tot in duizend geslachten."
(Psalm 37:18,26; Deuteronomium 7:9)
Een tijd lang bleven de afstammelingen van
Noach wonen in de bergen waar de ark rustte.
Toen hun getal groeide, was afval al spoedig
aanleiding tot verdeeldheid. Zij die hun
Schepper wensten te vergeten en de beperkingen
van Zijn wet wilden afwerpen, ergerden zich
steeds aan de leer en het voorbeeld van hun
metgezellen die God vreesden, en na verloop
van tijd besloten ze zich te scheiden van de
aanbidders van de ware God. Ze reisden naar de
vlakte van Sinear, aan de oevers van de rivier
de Eufraat. De schoonheid van deze streek trok
hen aan, alsook de vruchtbaarheid van de
bodem, en ze besloten deze vlakte tot hun
tehuis te maken.
Ze maakten plannen voor de bouw van een stad,
waarin een toren zou staan van een dusdanige
hoogte, dat deze de bewondering van de wereld
zou opwekken. De bedoeling was dat ze op deze
wijze niet uit elkaar zouden gaan.
God had bepaald dat de mensen zich over heel
de aarde zouden verspreiden, om deze te
bevolken en te onderwerpen; maar deze bouwers
van Babel besloten bijeen te blijven en een
rijk te stichten dat tenslotte heel de aarde
zou omvatten. Zo zou hun stad de metropool
worden van een universeel rijk; de
heerlijkheid ervan zou de bewondering en
eerbied opeisen van heel de wereld, en de
bouwers beroemd maken. De prachtige toren, die
tot in de hemel zou reiken, zou een monument
zijn van de macht en de wijsheid van de
bouwlieden, en hun roem zou van geslacht tot
geslacht in herinnering blijven.
De bewoners van de vlakte van Sinear geloofden
niet in het verbond van God, dat Hij nooit
weer een zondvloed op de aarde zou doen komen.
Velen loochenden het bestaan van God en
schreven de vloed toe aan natuurlijke
oorzaken. Anderen geloofden in een opperwezen,
en dat dit opperwezen de wereld van voor de
vloed had verdelgd; en hun harten kwamen,
evenals dat van Kaïn, tegen Hem in opstand.
Het oprichten van de toren had ten doel een
beveiliging te verschaffen in geval van een
nieuwe zondvloed. Door een bouwwerk te maken
van groter hoogte dan het peil van het water
tijdens de vloed, meenden ze, dat ze buiten
alle gevaar waren. En als ze in staat zouden
zijn te bouwen tot in de wolken, hoopten ze
een verklaring voor de vloed te vinden. Heel
de onderneming was bedoeld om de trots van de
bouwers te bevredigen en de gedachten van
komende geslachten af te wenden van God en
hen tot afgodendienst te leiden.
Toen de toren gedeeltelijk voltooid was, werd
een deel ervan gebruikt als woonplaats voor de
bouwers; andere delen, prachtig ingericht en
versierd, werden aan de afgoden gewijd. De
mensen roemden op hun succes en prezen de
gouden en zilveren goden, terwijl ze zich
kantten tegen de Heerser van hemel en aarde.
Plotseling werd het werk, dat zo voorspoedig
vorderde, tegengehouden. Engelen werden
gezonden om de plannen van de bouwers stop te
zetten. De toren had een grote hoogte, en de
werklieden boven konden niet rechtstreeks
spreken met de werklieden aan de voet van de
toren; daarom werden op verschillende hoogten
mannen geplaatst om opdrachten voor het
benodigde materiaal of andere aanwijzingen
door te geven. Terwijl de boodschappen op deze
wijze werden doorgegeven, werd de spraak
verward, zodat materiaal werd gestuurd wat
niet gevraagd was en de aanwijzingen
tegenovergesteld waren aan datgene wat men
bedoelde. Verwarring en moedeloosheid was het
gevolg. Het werk kwam tot stilstand. Er was
geen samenwerking mogelijk. De bouwlieden
hadden geen verklaring voor dit vreemde
misverstand onder elkaar, en in hun woede en
teleurstelling gooiden ze elkaar verwijten
voor de voeten. Hun samenwerking eindigde in
twist en bloedvergieten. Bliksemen van de
hemel verwoestten het bovenste deel van de
toren als bewijs van Gods ongenoegen, en
deden dit ter aarde storten. De mensen moesten
bekennen dat er een God in de hemel is.
Tot nu toe hadden allen dezelfde taal
gesproken; nu verenigden degenen die elkaar
verstonden, zich tot groepen; sommigen gingen
hierheen, anderen daarheen. "Zo verstrooide de
Here hen vandaar over de gehele aarde." Deze
verstrooiing had ten doel de aarde te
bevolken, en nu werd Gods doel bereikt juist
door die middelen welke de mens gebruikt had
om de vervulling ervan tegen te houden.
Maar welk een hoge prijs moesten ze betalen
voor hun weerstand tegen God! Het was Zijn
doel dat de mensen bij hun reizen om natiën te
stichten over heel de aarde een kennis van
Zijn wil met zich zouden meedragen, zodat het
licht van de waarheid ongehinderd zou schijnen
op latere geslachten.
Noach, de getrouwe prediker der gerechtigheid,
leefde nog driehonderd en vijftig jaar na de
zondvloed. Sem leefde nog vijfhonderd jaar, en
op deze wijze hadden hun nakomelingen
ruimschoots de gelegenheid om bekend te
worden met Gods eisen en de geschiedenis van
Zijn handelwijze met hun vaderen. Maar ze
wilden niet luisteren naar deze duidelijke
waarheden; ze voelden er niets voor God te
kennen; en door de spraakverwarring was in
grote mate het contact verbroken met hen die
hen het licht hadden kunnen brengen.
De bouwers van Babel hadden een geest van
morren gekoesterd jegens God. In plaats van
dankbaar te denken aan Zijn barmhartigheid
jegens Adam en Zijn genadeverbond met Noach,
hadden ze zich beklaagd over Zijn gestrengheid
door het verdrijven van het eerste mensenpaar
uit het paradijs, en het verdelgen van de
wereld door een vloed. Maar terwijl ze God
beschuldigden van partijdigheid en strengheid,
aanvaardden ze de wetten van de wreedste
tirannen. Satan streefde ernaar de offerande,
die heenwezen op de dood van Christus,
verachtelijk voor te stellen; en terwijl de
geest van de mensen verduisterd werd door hun
afgoderij, bracht hij hen ertoe hun eigen
kinderen te offeren op de altaren van hun
afgoden.
Toen de mensen zich afwendden van God, werden
de goddelijke eigenschappen - gerechtigheid,
reinheid en liefde - vervangen door
verdrukking, geweld en wreedheid.
De mannen van Babel hadden besloten een
bestuur te vestigen dat los zou staan van God.
Er waren echter onder hen sommigen die de Here
vreesden, maar die misleid waren door de
drogredenen van de goddelozen en in hun
plannen waren betrokken. Ter wille van deze
getrouwen vertraagde de Here Zijn oordelen en
gaf het volk de tijd hun ware aard te
openbaren. Toen deze aard zichtbaar werd,
deden de zonen Gods hun best om hen van hun
verkeerde handelwijze af te brengen; maar het
volk verenigde zich in hun hemeltergende
onderneming. Als ze ongehinderd waren
doorgegaan, zouden ze de wereld reeds direct
hebben verdorven. Hun samengaan was gegrond op
rebellie; een koninkrijk, opgericht om het
eigen ik te verheffen, en waarin voor God geen
plaats was.
Als dit samengaan ongehinderd voortgang had
kunnen vinden, zou een macht ontstaan zijn die
gerechtigheid - en daarmee vrede, geluk en
zekerheid - van de aarde gebannen had. Want
de mensen streefden ernaar om Gods geboden,
die heilig, rechtvaardig en goed zijn, te
vervangen door wetten die dienden om hun eigen
zelfzucht en wreedheid te bevredigen.
Zij die de Here vreesden, riepen tot Hem om
tussenbeide te komen. "Toen daalde de Here
neder om de stad en de toren, die de
mensenkinderen bouwden, te bezien." In Zijn
barmhartigheid jegens de wereld deed Hij het
werk van de bouwers teniet en verwoestte het
gedenkteken van hun uitdaging. In genade
verwarde Hij hun spraak en verhinderde
zodoende een verder verloop van hun opstand.
God verdraagt lange tijd de verdorvenheid van
de mens en schenkt hem ruimschoots de kans
zich te bekeren; maar Hij let op al diens
plannen om het gezag van Zijn heilige en
rechtvaardige wet te weerstaan. Van tijd tot
tijd wordt een onzichtbare hand uitgestrekt om
ongerechtigheid te weerhouden.
Onmiskenbare bewijzen worden gegeven dat de
Schepper van het heelal, Hij, die oneindig is
in wijsheid en liefde en waarheid, de opperste
Heerser is van hemel en aarde, en dat niemand
Zijn macht ongestraft kan weerstaan.
De plannen van de torenbouwers van Babel
eindigden in schande en nederlaag. Het
monument van hun trots werd het gedenkteken
van hun dwaasheid. Toch volgen mensen nog
dezelfde koers - ze vertrouwen op zichzelf en
verwerpen de wet van God. Dit was het beginsel
dat satan in de hemel had getracht ten uitvoer
te brengen; dit beginsel had Kaïn geleid bij
het brengen van zijn offerande.
Ook in onze dagen zijn er torenbouwers.
Ongelovigen bouwen hun theorieën op
veronderstelde gevolgtrekkingen van de
wetenschap, en verwerpen het geopenbaarde
Woord van God. Ze matigen zich aan een
oordeel te vellen over Gods morele gezag; ze
verachten Zijn wet en beroemen zich op de
genoegzaamheid van menselijk vernuft. "Omdat
het vonnis over de boze daad niet aanstonds
voltrokken wordt, daarom is het hart der
mensenkinderen in hen begerig om kwaad te
doen." (Prediker 8:11)
Onder degenen die voorgeven christenen te
zijn, zullen velen zich afwenden van de
duidelijke waarheden van de Bijbel, om een
geloofsbelijdenis te bouwen op menselijke
berekeningen en aangename fabelen, en ze
wijzen op hun toren als een middel om tot in
de hemel op te klimmen. Mensen hangen vol
bewondering aan de lippen van de
welsprekendheid, terwijl geleerd wordt dat de
overtreder niet zal sterven, dat zaligheid
verkregen kan worden zonder de wet van God te
gehoorzamen. Als belijdende volgelingen van
Christus de maatstaf van God zouden
aanvaarden, zou dit hen verenigen; maar zolang
menselijke wijsheid geplaatst wordt boven Zijn
heilig Woord, zal er verschil van mening en
verdeeldheid zijn.
De verwarring die heden bestaat tussen de
verschillende kerken en geloofsbelijdenissen,
wordt passend tot uitdrukking gebracht door de
benaming "Babyion", in een profetie (uit
Openbaring 14:8; 18:2) die van toepassing is
op de kerken in de laatste dagen, die de
wereld liefhebben.
Velen zoeken een eigen hemel te scheppen door
te jagen naar rijkdom en macht. "Boosaardig
spreken zij van verdrukking, zij spreken uit
de hoogte", (Psalm 73:8) terwijl ze de rechten
van de mens vertreden en Gods gezag minachten.
De hooghartigen mogen dan een tijdlang macht
hebben en mogen succes schijnen te hebben bij
alles wat ze ondernemen; maar in het eind
zullen ze slechts teleurstelling en ellende
ervaren.
De tijd van Gods bezoek nadert. De
Allerhoogste zal neerdalen om te zien wat de
mensenkinderen gebouwd hebben. Zijn oppermacht
zal geopenbaard worden; de werken van
menselijke grootheid zullen verdwijnen. "De
Here schouwt uit de hemel, Hij slaat alle
mensenkinderen gade; uit Zijn woonplaats ziet
Hij naar alle bewoners der aarde." "De Here
verbreekt de raad der volken, Hij verijdeld
de gedachten der natiën; de raad des Heren
houdt eeuwig stand, de gedachten Zijns harten
van geslacht tot geslacht." (Psalm
33:13,14,10,11) ("Patriarchen
en Profeten” E.G.White)