You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
De week van zeven dagen  (9)

Evenals de sabbat is de week bij de schepping ontstaan, en door de eeuwen heen is deze bewaard en tot ons gekomen. God zelf stelde de eer­ste als een voorbeeld voor alle daarop volgende weken, tot aan het einde van de tijd. Evenals elke andere week, bestond de scheppingsweek uit ze­ven letterlijke dagen. Zes dagen werden gebruikt voor het schep­pingswerk; op de zevende dag rustte God, en Hij zegende deze dag en zonderde deze af als een rustdag voor de mens.

 

In de wet die op de Sinaï werd verkondigd, erkende God de week, als­mede de feiten waaraan ze haar ontstaan te danken had. Hij gebood: "Ge­denk de sabbatdag, dat gij die heiligt", omschreef wat op de zes werk­dagen gedaan moest worden, en wat men op de zevende dag moest nala­ten, en gaf toen als reden op: "Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zeven­de dag; daarom zegende de Here de sabbatdag, en heiligde die." (Exodus 20:8)
Dit blijkt een prachtige en betekenisvolle reden wanneer we de scheppingsdagen als letterlijke dagen beschouwen. De mens kreeg de eerste zes weekdagen voor zijn arbeid, omdat God dezelfde periode had gebruikt voor het scheppingswerk. Op de zevende dag moet de mens zijn werk la­ten rusten, als gedenkteken aan de rust van de Schepper.

 

Maar de veronderstelling, dat de gebeurtenissen van de eerste week duizenden jaren in beslag namen, raakt het fundament van het vierde ge­bod. Het is, alsof de Schepper de mens had geboden de letterlijke week te herdenken als gedachtenis aan lange, onbepaalde tijdperken. Dit verschilt veel van Zijn methode waarop Hij de mens benadert. Het maakt datgene wat Hij duidelijk gemaakt had, vaag en onduidelijk. Het is ongeloof in haar verraderlijkste en daardoor gevaarlijkste gedaante; de ware aard er­van is dusdanig verborgen, dat velen die voorgeven de Bijbel te geloven, deze gedachte aanvaarden en aan anderen onderwijzen.

"Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van Zijn mond al hun heir. Want Hij sprak en het was er; Hij gebood en het stond er." (Psalm 33:6,9)

De Bijbel weet niets van lange tijdperken waarin de aarde zich geleidelijk ontwikkelde. Van elke opeenvolgende scheppingsdag zegt Gods Woord dat deze bestond uit een avond en een morgen, evenals alle daarop volgende dagen. Aan het einde van elke dag wordt meegedeeld wat de Schepper tot stand gebracht had. Aan het einde van de eerste week wordt verklaard: "Dit zijn de geboorten van hemel en aarde, ten dage als ze geschapen werden." Maar hierin ligt niet de gedachte opgesloten dat de scheppingsdagen geen letterlijke dagen waren. Elke dag was een ge­boortedag, omdat God daarop een deel van Zijn scheppingswerk had vol­bracht.

 

Geologen beweren dat ze in de aarde bewijzen vinden, dat deze veel ouder is dan het verhaal dat Mozes ons leert. Beenderen van mensen en dieren, zowel als oorlogswerktuigen, versteende bomen, enz., veel groter dan de thans bestaande, of groter dan in het verleden bekend waren, zijn ontdekt, en hieruit is de gevolgtrekking gemaakt dat de aarde bewoond was, lang voor het tijdstip waarvan de Bijbel spreekt, en wel door een mensenras dat in afmetingen het huidige geslacht ver overtrof. Deze gedachtegang heeft vele belijdende gelovigen ertoe gebracht aan te nemen, dat de scheppingsdagen lange, onbepaalde tijdperken waren.

 

Maar los van het bijbelverslag kan de geologie niets bewijzen. Zij die zo vol overtuiging spreken van de ontdekkingen, weten niets van de ware afmetingen van mensen, dieren en bomen voor de zondvloed, of van de grote veranderingen die toen hebben plaatsgevonden. Overblijfselen die in de aarde gevonden worden, leveren het bewijs dat er vroeger andere om­standigheden waren, maar wanneer deze toestanden bestonden, weten we alleen uit het geïnspireerd verslag.
In de geschiedenis van de zondvloed heeft de inspiratie licht geworpen op dingen die alleen door de geologie nooit verklaard konden worden. In de tijd van Noach werden mensen, die­ren en bomen, die veel, veel groter waren dan nu, door de zondvloed ver­zwolgen, en bewaard als bewijs voor latere geslachten, dat ze door een ramp zijn omgekomen. Het was Gods bedoeling dat de ontdekking van deze dingen het geloof in de inspiratie zou sterken; maar de mens beging dezelfde fout als destijds - de dingen die God gaf voor hun welzijn, veran­derden ze in een vloek door er een verkeerd gebruik van te maken.

 

Het is één van de doelstellingen van satan om de mensen ertoe te brengen de fabelen van het ongeloof te aanvaarden; zo kan hij Gods wet, die op zichzelf genomen heel duidelijk is, verduisteren en de mens ertoe brengen in opstand te komen tegen Gods bestuur. Zijn aanval is vooral op het vierde gebod gericht, omdat dit duidelijk heenwijst op de levende God, de Schepper van hemel en aarde.

 

Men is er steeds op uit het scheppingswerk te verklaren aan de hand van natuurlijke oorzaken; en menselijke redeneringen, in strijd met de duidelijke uitspraken van Gods Woord, worden zelfs door belijdende christenen aanvaard.

Velen kanten zich tegen het onderzoek van de profe­tieën, vooral die van Daniël en De Openbaring, met als reden, dat ze te duister zijn om begrepen te kunnen worden; toch aanvaarden dezelfde per­sonen gretig de veronderstellingen van geologen, in tegenspraak met het Mozaïsch verslag. Als echter datgene wat God geopenbaard heeft, zo moeilijk te verstaan is, hoe onlogisch is het dan om wel geloof te hechten aan veronderstellingen waaromtrent Hij niets heeft bekendgemaakt!

 

"De verborgen dingen zijn voor de Here onze God, maar de geopen­baarde zijn voor ons en voor onze kinderen voor altijd." (Deuteronomium 29:29)

God heeft nooit verklaard hoe Hij het scheppingswerk heeft volbracht; het menselijk ver­nuft kan de geheimen van de Allerhoogste niet doorgronden. Zijn scheppingsmacht is even onbegrijpelijk als Zijn bestaan.

 

Door middel van wetenschap en kunst heeft God een stroom van licht op de aarde doen schijnen; maar als geleerden deze onderwerpen alleen vanuit menselijk standpunt beschouwen, komen ze ongetwijfeld tot on­juiste gevolgtrekkingen. Het kan geen kwaad veronderstellingen te maken buiten hetgeen Gods Woord heeft geopenbaard; maar zij die Gods Woord loslaten en op grond van wetenschappelijke gegevens Zijn geschapen wer­ken willen verklaren, drijven zonder kaart of kompas op een onbekende oceaan.

Wanneer ze zich in hun onderzoek niet laten leiden door het Woord van God, geraken de grootste geesten in verwarring in hun pogen het verband tussen wetenschap en openbaring na te vorsen. Omdat de Schepper en Zijn werken hun begrip ver te boven gaan, zodat ze dit niet op grond van natuurwetten kunnen verklaren, beschouwen ze de bijbelse verslagen als onbetrouwbaar.
Degenen die twijfelen aan de betrouwbaar­heid van het Oude en het Nieuwe Testament, komen er licht toe te twijfe­len aan het bestaan van God; en dan, als ze op deze wijze hun houvast verloren hebben, stranden ze op de rotsen van ongeloof.

 

Deze mensen hebben hun eenvoudig geloof verloren. Er moet een vast geloof zijn in het goddelijk gezag van Gods heilig Woord. De Bijbel kan niet getoetst worden aan menselijke opvattingen van kennis. De menselij­ke wetenschap is een onbetrouwbare gids. Twijfelaars die de Bijbel lezen om te kunnen vitten, mogen voorgeven, door een gebrekkige kennis aan­gaande wetenschap of openbaring, dat beide elkaar tegenspreken; maar wanneer men ze op de juiste wijze verstaat, zijn ze volkomen in overeenstemming. Mozes schreef onder de leiding van Gods Geest, en een juiste uiteenzetting van de geologie kan nooit in strijd zijn met Zijn verklaringen. Elke waarheid, zowel in de natuur als ontleend aan de open­baring, is op zichzelf bestaanbaar in al haar vormen.


In Gods Woord worden veel vragen opgeworpen die de grootste ge­leerde nooit kan beantwoorden. De aandacht wordt gericht op deze onder­werpen om ons te laten zien hoeveel er is, zelfs onder de alledaagse dingen, dat door het beperkte verstand, met al zijn voorgewende wijsheid, nooit ten volle begrepen kan worden.

 

Toch menen geleerden dat ze de wijsheid van God, datgene wat Hij gedaan heeft of wat Hij kan doen, kunnen verstaan. Over het algemeen ge­looft men, dat God Zich moet houden aan Zijn eigen wetten. Zijn bestaan wordt geloochend of ontkend, of men meent alles te kunnen verklaren, zelfs de werking van Zijn Geest op het menselijk hart; en niet langer heeft men eerbied voor Zijn Naam en vreest men Zijn macht.
Men gelooft niet in het bovennatuurlijke, en begrijpt niet Gods wetten of Zijn oneindige macht om door middel van deze wetten Zijn wil uit te oefenen. Onder de benaming "natuurwetten" verstaat men over het algemeen wat mensen hebben kunnen ontdekken aangaande de wetten die de natuur beheersen; maar hoe bekrompen is hun kennis, en hoe uitgebreid het terrein waar de Schepper kan werken in harmonie met Zijn eigen wetten, en toch, ver bo­ven het begrip van eindige wezens!
Velen leren dat de stof levenskracht bezit - dat bepaalde eigenschappen aan de stof worden meegedeeld, en dat het zich door deze meegedeelde kracht moet ontwikkelen; dat de werking van de natuur in overeenstemming is met vastgestelde wetten die zelfs God niet kan veranderen. Dit is de bedrieglijke wetenschap, waarvoor in Gods Woord geen plaats is. De natuur staat in dienst van haar Schepper.
God vernietigt Zijn wetten niet en handelt niet in strijd met deze wetten, maar gebruikt ze gedurig als Zijn werktuigen. De natuur getuigt van een intelligentie, een tegenwoordigheid, een actieve kracht, die in en door haar wetten werkt. In de natuur is het werk zichtbaar van de Vader en de Zoon. Christus zegt: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook." (Johannes 5:17)

 

De Levieten zongen in hun lofzang: "Gij toch zijt alleen de Here, Gij hebt de hemel, en de hemel der hemelen en al zijn heir gemaakt, de aarde en al wat daarop is... Gij geeft hun allen het leven." (Nehemia 9:6)
Wat deze wereld betreft is Gods scheppingswerk voltooid. Want "Zijn werken waren ge­reed van de grondlegging der wereld af”. Hebreeën 4:3)
Maar Zijn kracht wordt nog steeds uitgeoefend in het onderhouden van Zijn scheppingswerk. De pols klopt niet en de ademhaling vindt niet plaats omdat het mechanisme één­maal in werking is gesteld en nu uit zichzelf voortgaat; elke ademhaling, elke hartslag is een bewijs van de alles overheersende zorg van wie we leven, ons bewegen en zijn.
Het is niet uit eigen kracht dat de aar­de jaar na jaar haar vrucht voortbrengt en haar tocht rond de zon vol­brengt. Gods hand leidt de planeten en houdt ze in hun baan. "Hij leidt het heer daarvan in groten getale uit, en elk daarvan roept Hij bij name door de grootheid Zijner sterkte... er blijft niet één achter." (Jesaja 40:26)

Door Zijn kracht groeien de planten, verschijnen de bladeren en bloeien de bloemen. Hij doet het gras groeien op de bergen, en door Hem zijn de dalen vruchtbaar. Alle dieren des velds zoeken hun voedsel van God, en alle levende schep­selen, van het kleinste insect tot de mens, zijn van dag tot dag afhankelijk van Zijn zorg.
"Zij alle wachten op U, dat Gij hun spijze geeft te rechter tijd... Opent gij uw hand, zij worden met goed verzadigd." (Psalm 104:27,28)
Zijn Woord beheerst de elementen; Hij bedekt de hemel met wolken en geeft regen op aarde. "Als Hij Zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de he­mel, en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen, en wind doet Hij voortkomen uit Zijn voorraadka­mers." (Jeremia 10:13; Psalm 147:16)

 

God is de grondslag van alles. Alle ware kennis is in overeenstem­ming met Zijn werken; alle ware opvoeding leidt tot gehoorzaamheid aan Zijn gezag. De wetenschap opent nieuwe wonderen voor ons oog; ze neemt een hoge vlucht en onderzoekt nieuwe diepten; maar ze openbaart niets dat in strijd is met de goddelijke openbaring. Onkunde moge dan al trachten onjuiste gezichtspunten betreffende God te steunen door een be­roep te doen op de wetenschap, maar het boek der natuur en het geschre­ven Woord werpen licht op elkaar. Zo worden we ertoe gebracht de Schepper te aanbidden en Zijn Woord onvoorwaardelijk te vertrouwen.

 

Het menselijk verstand kan nooit volkomen het bestaan, de macht, de wijsheid of de werken van de Oneindige verstaan. We lezen: "Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe? Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? Dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten? Langer dan de aarde is hun maat, en breder zijn zij dan de zee." (Job 11:7-9)

 

Toch getuigen de werken der schepping van Gods macht en grootheid. "De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen." (Psalm 19:2) Zij die het geschreven Woord nemen tot hun leids­man, zullen in de wetenschap een hulpmiddel ontdekken om God beter te begrijpen. "Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit Zijn werken met het verstand doorzien..." (Romeinen 1:20)  ("Patriarchen en Profeten” E.G.White)