Set en Henoch (6)
Zie
Genesis 4:25-6:2
Adam kreeg
een andere zoon, als erfgenaam van Gods belofte, die
erfgenaam van het geestelijk geboorterecht zou worden.
De naam Set, aan zoon gegeven, wil zeggen: "aangewezen"
of "vervanger".
"Want",
zei zijn moeder, "God heeft mij een andere zoon gegeven
in plaats van Abel; hem immers heeft Kaïn gedood." Set
had een edeler gestalte dan Kaïn of Abel, en leek meer
op Adam dan zijn andere zonen. Hij had een edel
karakter, en volgde de voetsporen van Abel. Toch erfde
hij geen grotere natuurlijke goedheid dan Kaïn.
Betreffende de schepping van Adam wordt gezegd: "Naar de
gelijkenis Gods maakte Hij hem"; maar de mens kreeg na
de zondeval "(een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn
beeld". Terwijl Adam zondeloos werd geschapen, naar het
beeld van God, erfde Set, evenals Kaïn, de gevallen
natuur van zijn ouders. Maar hij verkreeg ook kennis
aangaande de Verlosser en kreeg onderricht in
gerechtigheid. Door Gods genade diende en eerde hij God;
en hij werkte zoals Abel had gewerkt als hij was
blijven leven, om de gedachten van zondige mensen te
richten op gehoorzaamheid aan hun Schepper.
"En ook
aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos.
Toen begon men de naam des Heren aan te roepen." De
gelovigen hadden God steeds aanbeden; maar toen er meer
mensen kwamen, werd het verschil tussen beide klassen
duidelijker. Eén klasse was trouw aan God, terwijl de
andere minachting en ongehoorzaamheid openbaarde.
Vóór de
zondeval hadden onze stamouders de sabbat gevierd, die
in het paradijs was ingesteld; en na hun verdrijving uit
de hof van Eden bleven ze deze dag heiligen. Ze hadden
de bittere vrucht van ongehoorzaamheid geproefd, en
hadden geleerd wat ieder die Gods geboden overtreedt,
vroeg of laat ontdekt, dat Gods geboden heilig en
onveranderlijk zijn, en dat de straf bij overtreding
zeker niet zal uitblijven. De sabbat werd geëerd door
alle kinderen van Adam die trouw bleven aan God. Maar
Kaïn en zijn nakomelingen hadden geen respect voor de
dag waarop God had gerust. Zij kozen hun eigen tijd om
te werken en te rusten, zonder zich te storen aan Gods
gebod.
Toen Kaïn
door God vervloekt was, verliet hij het gezin van zijn
vader. Eerst had hij het bewerken van de grond gekozen
als bezigheid, en nu stichtte hij een stad en noemde
deze naar zijn oudste zoon. Hij had de tegenwoordigheid
van God verlaten, de belofte van een hersteld paradijs
verworpen, om bezittingen en genoegens te vergaren op de
aarde, die gebukt ging onder de vloek der zonde, en hij
stond op deze wijze aan het hoofd van de grote groep
mensen die de god dezer wereld vereren. Ze stoorden zich
niet aan God en Zijn bedoelingen met de mens.
Aan de
zonde van moord, waarin Kaïn was voorgegaan, voegde
Lamech, de vijfde van Adam, veelwijverij toe, en vol
grootspraak erkende hij God slechts in het feit dat deze
Kaïn zou wreken. Abel had een leven op het land geleid,
terwijl hij in tenten woonde, en de nakomelingen van Set
volgden dezelfde leefwijze, terwijl ze zich beschouwden
als "vreemdelingen en bijwoners op aarde", op zoek naar
"een beter, dat is een hemels, vaderland". (Hebreeën
11:13,16)
Een tijd
lang bleven beide groepen gescheiden. Het geslacht van
Kaïn, dat zich verspreidde vanuit hun oorspronkelijke
woonplaats, koos de vlakten en dalen waar de kinderen
van Set hadden gewoond; en dezen trokken zich terug in
de bergen, om te ontkomen aan hun verderfelijke invloed,
en stichtten daar hun woonplaats. Zolang deze scheiding
duurde, bleven ze God in waarheid dienen. Maar na
verloop van tijd begonnen ze zich geleidelijk te
vermengen met de bewoners van de vlakten. Deze
vermenging had ernstige gevolgen.
"De zonen
Gods zagen, dat de dochters der mensen schoon waren." De
kinderen van Set, aangetrokken door de schoonheid van de
dochters van Kaïns afstammelingen, mishaagden de Here
door met hen een verbintenis aan te gaan.
Velen van
de aanbidders van God werden tot zonden verleid door de
verleidingen waaraan ze nu gedurig blootstonden, en ze
verloren hun bijzonder, geheiligd karakter. Door zich te
vermengen met hen die ontaard waren, begonnen ze in
woord en daad op hen te gelijken; de beperkingen van het
zevende gebod werden veronachtzaamd, "en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen".
De
kinderen van Set sloegen de weg van Kaïn in; ze richtten
hun geest op wereldse voorspoed en vermaken en
verzaakten Gods geboden. De mensen hadden geen verlangen
God te leren kennen; "het is duister geworden in hun
onverstandig hart". Daarom gaf God hen over aan "een
verwerpelijk denken". (Romeinen 1:21,28)
Zonde
verbreidde zich als een dodelijke melaatsheid over de
aarde. Gedurende bijna duizend jaar leefde Adam temidden
van hen, en was getuige van de gevolgen van de zonde.
Getrouw trachtte hij de stroom van het kwaad te stuiten.
Hij had bevel gekregen zijn nakomelingen te onderwijzen
in de weg des Heren; en zorgvuldig bewaarde hij datgene
wat God hem had geopenbaard, en gaf dit door aan latere
geslachten. Aan zijn kinderen en kindskinderen tot in
het negende geslacht beschreef hij de gelukkige en
heilige staat van de mens in het paradijs, en herhaalde
de geschiedenis van de zondeval, terwijl hij hen
vertelde van het lijden, waardoor God hem had geleerd
hoe noodzakelijk het was Zijn geboden te gehoorzamen,
en tevens verklaarde hij hun de genadige voorzieningen
die getroffen waren voor hun zaligheid.
Toch waren
er maar weinigen die gehoor gaven aan zijn woorden.
Dikwijls werd hij overladen met verwijten, omdat zijn
zonde zo'n ellende over zijn nakomelingen had gebracht.
Het leven
van Adam was een leven van smart, vernedering en
zelfverwijt. Toen hij Eden verliet, vervulde de gedachte
dat hij moest sterven, hem met ontzetting. Voor het
eerst kwam hij in aanraking met de dood in het menselijk
gezin, toen Kaïn, zijn eerstgeborene, zijn broeder
doodde. Vervuld met het bitterste zelfverwijt over zijn
eigen zonde en dubbel getroffen door de dood van Abel en
de verwerping van Kaïn, ging Adam onder zielesmart
gebukt. Hij aanschouwde het toenemend verderf, dat
tenslotte zou uitlopen op een vernietiging van deze
wereld door een zondvloed; en hoewel het doodvonnis,
door Zijn Maker over hem uitgesproken, in het begin
verschrikkelijk had geleken, was hij, nadat hij bijna
duizend jaar lang de gevolgen van de zonde had
gadegeslagen, dankbaar dat God een eind maakte aan een
leven van lijden en smart.
Ondanks de
goddeloosheid van de oude wereld was die tijd geen
periode van onwetendheid en onkunde, zoals men vaak
heeft gedacht. De mensen kregen de kans een hoge mate
van zedelijke en verstandelijke kennis te vergaren. Ze
bezaten grote lichamelijke en geestelijke krachten, en
de mogelijkheden om godsdienstige zowel als
wetenschappelijke kennis te verkrijgen, kenden huns
gelijke niet.
Het is een
vergissing te veronderstellen dat hun verstand zich
later ontwikkelde omdat ze veel ouder werden; hun
verstandelijke vermogens ontwikkelden zich integendeel
vroegtijdig, en zij, die God vreesden en in
overeenstemming leefden met Zijn wil, namen toe in
kennis en wijsheid zolang ze leefden.
Als
beroemde geleerden uit onze dagen vergeleken zouden
kunnen worden met mensen van dezelfde leeftijd die voor
de zondvloed leefden, zouden ze zowel verstandelijk als
lichamelijk verre hun mindere zijn. Naarmate de leeftijd
van de mens korter is geworden, en zijn lichaamskrachten
zijn afgenomen, zijn zijn verstandelijke vermogens
achteruit gegaan. Heden zijn er mensen die zich
gedurende een periode van twintig tot vijftig jaar
toeleggen op de studie, en de wereld heeft de grootste
bewondering voor hetgeen ze bereikten. Maar hoe gering
zijn deze resultaten, vergeleken met die van mensen wier
verstandelijke en lichamelijke vermogens zich gedurende
eeuwen ontwikkelden!
Het is
waar dat de mensen uit onze moderne tijd voordeel kunnen
trekken uit de successen van hun voorgangers. Mensen met
een geweldig verstand die gestudeerd en geschreven
hebben, hebben de resultaten van hun werk nagelaten aan
hun nakomelingen. Maar zelfs met deze feiten voor ogen,
wat betreft menselijk kunnen, waren de mensen vroeger
een stuk voor op de mensen van nu.
Honderden
jaren leefde in hun midden de man die naar Gods beeld
geschapen was, en die door de Schepper "goed" was
genoemd - de man die door God was onderwezen in alle
dingen aangaande deze stoffelijke wereld. Adam had van
de Schepper het verslag van de schepping vernomen; zelf
was hij gedurende negen eeuwen getuige geweest van de
geschiedenis; en hij deelde zijn kennis mee aan zijn
nakomelingen. De mensen in die tijd hadden geen boeken
en geen geschreven verslagen; maar behalve hun grote
lichamelijke en verstandelijke krachten bezaten ze een
sterk geheugen, in staat om op te nemen en te onthouden
wat hun werd meegedeeld, en op hun beurt gaven ze dit
weer door aan hun nageslacht. En gedurende honderden
jaren leefden er zeven generaties gelijktijdig op
aarde, die het voordeel hadden elkaar te kunnen
raadplegen, en voordeel te trekken uit de kennis en
ervaringen van elkaar.
De kansen
om God te leren kennen door Zijn werken zijn sindsdien
nooit geëvenaard. En in plaats van een tijdperk van
duisternis op godsdienstig gebied, was het een tijdperk
van licht. Heel de wereld had de gelegenheid onderricht
te ontvangen van Adam, en degenen die de Here vreesden,
hadden ook Christus en de engelen als leraars. Tevens
hadden ze een zwijgend getuigenis van de waarheid door
de hof van God, die zovele eeuwen op aarde bleef. Aan de
door engelen bewaakte ingang van het paradijs werd Gods
heerlijkheid geopenbaard, en hierheen kwamen de eerste
aanbidders. Hier werden altaren opgericht, en offeranden
gebracht. Hier hadden ook Kaïn en Abel hun offers
gebracht, en had God Zich verwaardigd met hen te
spreken.
Twijfelaars konden het bestaan van Eden niet loochenen
zolang deze hof zichtbaar was en haar ingang bewaakt
werd door blinkende engelen. De volgorde van de
schepping, het doel van de hof, de geschiedenis van de
beide bomen, zo nauw verbonden met de bestemming van de
mens, waren onweerlegbare feiten. En het bestaan en het
oppergezag van God, de verplichting van Zijn wet, waren
waarheden waaraan men niet kon twijfelen zolang Adam
leefde.
Ondanks de
steeds groter wordende ongerechtigheid waren er een
aantal heilige mannen die, verheven en veredeld door hun
omgang met God, leefden als in gemeenschap met de hemel.
Het waren mensen met een geweldig verstand, die tot
geweldige dingen in staat waren. Ze hadden een grootse
en heilige roeping - een rechtvaardig karakter te
ontwikkelen, een les van godzaligheid te leren, niet
alleen aan mensen uit hun dagen, maar ook aan latere
geslachten. Slechts enkelen van hen worden in de Schrift
genoemd; maar in alle eeuwen had God trouwe getuigen,
waarachtige aanbidders.
Van Henoch
staat geschreven dat hij op vijfenzestig jarige leeftijd
een zoon kreeg. Nadien wandelde hij nog driehonderd jaar
met God. In deze eerste jaren had Henoch God lief en
vreesde Hem, terwijl hij Zijn geboden bewaarde. Hij was
één uit deze rij van heiligen die het ware geloof
bewaarden en voorvaders waren van het beloofde Zaad.
Van de
lippen van Adam had hij de sombere geschiedenis van de
zondeval vernomen, maar ook de moedgevende belofte van
Gods genade; en hij zag uit naar de komende Verlosser.
Maar na de geboorte van zijn eerste zoon bereikte
Henoch een hogere trap; hij kwam in nauwer contact met
God. Hij besefte duidelijker zijn eigen verplichtingen
en verantwoordelijkheden als zoon van God. En als hij de
liefde van het kind zag voor de vader, het simpele
vertrouwen in diens bescherming; als hij de diepe liefde
voor zijn zoon voelde in zijn hart, leerde hij een
belangrijke les over de wonderbaarlijke liefde van God
voor de mens in het geven van Zijn Zoon, en het
vertrouwen dat Gods kinderen kunnen stellen in hun
hemelse Vader. De eindeloze, ondoorgrondelijke liefde
van God door middel van Christus werd dag en nacht het
onderwerp van zijn gedachten; en met heel zijn wezen
trachtte hij die liefde te openbaren aan de mensen in
wier midden hij leefde.
Henoch
wandelde niet met God in zinsverrukking of in een
visioen, maar in alle dagelijkse plichten. Hij was geen
kluizenaar, die zich geheel van de wereld afzonderde;
want hij moest een werk voor God in deze wereld
verrichten. In zijn gezin en in zijn omgang met anderen,
als echtgenoot en vader, als vriend en burger, was hij
een standvastige trouwe dienstknecht van God. Zijn hart
was in overeenstemming met Gods wil; want "gaan er twee
tezamen, zonder dat zij het eens geworden zijn?" (Amos
3:3)
En dit
geheiligd leven duurde driehonderd jaar lang. Er zijn
niet veel christenen, die niet bereid zouden zijn een
meer ernstig en toegewijd leven te leiden als ze wisten
dat ze nog slechts korte tijd te leven hadden, of dat de
komst van Christus aanstaande was. Maar het geloof van
Henoch werd sterker, zijn liefde werd vuriger met het
verstrijken der jaren.
Henoch was
een man met een goed ontwikkeld verstand en een
uitgebreide kennis; hij werd geëerd door bijzondere
openbaringen van God; toch was hij door een gedurig
contact met de hemel, met het bewustzijn van Gods
grootheid en volmaaktheid steeds voor ogen, één van de
nederigste mensen. Hoe nauwer zijn band met God was,
des te dieper was zijn besef van eigen zwakheid en
onvolkomenheid.
Bedroefd
door de toenemende slechtheid van de goddelozen, en
bevreesd dat hun ongeloof zijn eerbied voor God zou
verzwakken, vermeed Henoch de omgang met hen, en bracht
veel tijd door in de eenzaamheid, waar hij mediteerde en
bad. Zo zocht hij de Here en trachtte Zijn wil beter te
verstaan, om deze te kunnen volbrengen. Voor hem was het
gebed de adem der ziel; hij leefde in de atmosfeer van
de hemel.
Door
middel van heilige engelen openbaarde God aan Henoch
Zijn plan om de wereld door een zondvloed te verdelgen,
en tevens openbaarde Hij hem meer ten volle het
verlossingsplan.
Door de
Geest der profetie voerde Hij hem door de eeuwen heen
naar de geslachten die na de zondvloed zouden leven, en
toonde hem de grote gebeurtenissen, verbonden met de
wederkomst van Christus en het einde van de wereld.
Henoch maakte zich ook zorgen aangaande de doden. Het
kwam hem voor dat rechtvaardigen en goddelozen tezamen
tot stof zouden wederkeren, en dat dit het einde zou
zijn. Hij zag niet over het graf heen. In profetische
gezichten kreeg hij onderricht aangaande de dood van
Christus, en zag Zijn komst in heerlijkheid, vergezeld
van alle heilige engelen, om Zijn volk uit de graven te
roepen. Hij zag ook de verdorven toestand van de wereld
kort voor Christus' wederkomst - dat er een trots,
aanmatigend, eigenzinnig geslacht zou zijn, dat de
enige God en de Here Jezus Christus zou verloochenen,
de wet zou vertreden, en de verzoening zou verachten.
Hij zag de rechtvaardigen gekroond met eer en
heerlijkheid, en de goddelozen gebannen uit Gods
tegenwoordigheid, terwijl ze door vuur vernietigd
werden.
Henoch
werd een prediker der gerechtigheid, om aan anderen
bekend te maken wat God hem had geopenbaard. Zij die de
Here vreesden, zochten deze heilige man, om een zegen
te ontvangen uit zijn onderricht en zijn gebeden. Hij
werkte ook in het openbaar, en predikte Gods boodschap
aan allen die naar deze waarschuwende woorden wilden
luisteren. Zijn werk was niet beperkt tot de
nakomelingen van Set.
In het
land waarheen Kaïn gevlucht was voor Gods
tegenwoordigheid, maakte de profeet de dingen bekend die
in gezichten aan hem geopenbaard waren. "Zie,"
verklaarde hij, "de Here is gekomen met zijn heilige
tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en
alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze
werken." (Judas 14,15)
Hij
vreesde niet de zonde te bestraffen. Terwijl hij Gods
liefde verkondigde aan de mensen van zijn tijd, en hen
smeekte hun boze wegen de rug toe te keren, bestrafte
hij de heersende ongerechtigheid en waarschuwde de
mensen van zijn generatie dat de overtreder zeker kon
zijn van het oordeel.
Het was de
Geest van Christus, die door Henoch sprak; deze Geest is
niet alleen openbaar in het uiten van liefde, medeleven
en smekingen; het zijn niet alleen aangename dingen, die
door heilige mannen gesproken worden. God legt in hart
en mond van Zijn boodschappers waarheden die scherper
zijn dan een tweesnijdend zwaard.
Gods
macht, die door Zijn dienstknecht werkte, was voelbaar
voor hen die luisterden. Sommigen gaven gehoor aan de
waarschuwingen, en keerden hun zonden de rug toe; maar
velen spotten met de ernstige boodschap en gingen
stoutmoedig voort op hun goddeloze wegen.
In deze
laatste dagen hebben Gods dienstknechten een
soortgelijke boodschap voor de wereld, en deze zal
eveneens in ongeloof en spot aangehoord worden. De oude
wereld verwierp de waarschuwende woorden van hem die
wandelde met God. Zo zal de laatste generatie de
waarschuwingen van Gods gezanten lichtvaardig opnemen.
Temidden van zijn werkzaam leven bleef Henoch trouw aan
zijn omgang met God. Hoe meer werk hem wachtte, des te
ernstiger waren zijn gebeden.
Van tijd
tot tijd onttrok hij zich aan het openbare leven. Nadat
hij voor een tijd onder de mensen had vertoefd, en door
woord en daad voor hen had gewerkt, trok hij zich terug
om enige tijd in de eenzaamheid door te brengen, terwijl
hij hongerde en dorstte naar die goddelijke kennis die
alleen God kan verschaffen. Terwijl hij zo met God
verkeerde, weerkaatste Henoch steeds meer het goddelijk
beeld. Zijn gelaat blonk van een heilig licht, hetzelfde
licht dat scheen op het gelaat van Jezus.
Wanneer
hij aan het eind van deze perioden weer verscheen,
zagen zelfs de ongelovige vol ontzag de afdruk van de
hemel op zijn gelaat.
De
goddeloosheid van de mensen was tot zo'n hoogte
gestegen, dat hun ondergang werd aangekondigd. Met het
verstrijken der jaren groeide de menselijke schuld, en
naderden de dreigende wolken van Gods oordeel. Toch ging
Henoch, de geloofsheld, door met waarschuwen, aandringen
en smeken om de vloed van ongerechtigheid te keren en
het tijdstip van de wraak tegen te houden. Hoewel zijn
waarschuwingen veronachtzaamd werden door een zondig,
genot zoekend volk, had hij getuigenis dat hij Gode
behaagde, en hij bleef getrouw strijden tegen het
toenemend kwaad, tot God hem wegnam uit een wereld van
zonde naar de zuivere blijdschap van de hemel.
De mensen
uit dat geslacht hadden gespot met de dwaasheid van hem
die geen goud of zilver zocht, of streefde naar bezit.
Maar het hart van Henoch was gericht op eeuwige
schatten. Hij had de hemelse stad aanschouwd. Hij had de
Koning gezien in Zijn schoonheid in Sion. Zijn geest,
zijn hart, zijn gesprekken waren in de hemel.
Hoe groter
de ongerechtigheid werd, des te ernstiger was zijn
verlangen naar Gods huis. Terwijl hij nog op aarde was,
leefde hij door geloof in de hemelse gewesten. "Zalig
de reinen van hart, want zij zullen God zien." (Matthéüs
5:8)
Gedurende
driehonderd jaar had Henoch gestreefd naar zuiverheid
van hart, om in harmonie te leven met de hemel.
Gedurende drie eeuwen had hij gewandeld met God. Van
dag tot dag had hij verlangd naar een nauwere
verbinding; steeds nauwer was deze band geworden, tot
God hem opnam. Hij had op de drempel van de eeuwigheid
gestaan, met slechts één stap tussen hem en het land der
zaligen; nu werden de poorten geopend; de omgang met God
op aarde begonnen, werd voortgezet, en hij ging door de
poorten van de heilige stad - de eerste mens om daar
binnen te gaan.
Op aarde
werd zijn verlies gevoeld. De stem die dagelijks in
waarschuwing en onderricht was gehoord, werd gemist.
Sommigen, zowel rechtvaardigen als goddelozen, waren
getuigen geweest van zijn opneming, en in de hoop hem
te vinden in één van de plaatsen van afzondering,
zochten degenen die hem liefhadden, ijverig naar hem,
zoals later de zonen der profeten zochten naar Elia,
maar hun zoeken was vergeefs. Ze deelden mee dat hij er
niet was, want God had hem weggenomen.
Door de
verheerlijking van Henoch wilde de Here een belangrijke
les leren. Er bestond een gevaar dat de mensen moedeloos
zouden worden, vanwege de gevolgen van Adams zonde.
Velen stonden op het punt uit te roepen: "Wat helpt het
ons dat we de Here hebben gevreesd en Zijn geboden
hebben gehoorzaamd, nu er zo'n zware vloek rust op het
mensdom en éénmaal allen zullen sterven?"
Maar het
onderricht dat God aan Adam gaf, dat door Set herhaald
en door Henoch werd bekrachtigd, nam de somberheid en
duisternis weg, en gaf de mens hoop, dat, zoals door
Adam de dood was gekomen, door de beloofde Verlosser
leven en onsterfelijkheid aan het licht zouden komen.
Satan wilde de mens doen geloven dat er geen beloning
was voor de gelovigen, of straf voor de goddelozen, en
dat de mens onmogelijk Gods geboden kon gehoorzamen.
Maar in
het geval van Henoch verklaart God dat "Hij een beloner
is voor wie Hem ernstig zoeken". (Hebreeën 11:6)
Hij laat
zien wat Hij doen wil voor hen die Zijn geboden
bewaren. De mens kreeg te horen dat het mogelijk is de
wet van God te gehoorzamen; dat zelfs temidden van
zonde en verderf de mogelijkheid bestond door middel van
Zijn kracht weerstand te bieden aan de verleiding, en
zuiver en heilig te worden. Ze zagen in zijn voorbeeld
het geluk van zulk een leven; en zijn verheerlijking was
een bewijs van de waarheid van zijn profetie over de
toekomst, met de beloning van blijdschap, heerlijkheid
en onsterfelijk leven voor de gehoorzamen, en van
veroordeling, ellende en dood voor de overtreder.
"Door het
geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet
zag... Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem
getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest."
(Hebreeën 11:5)
Temidden van een wereld die door haar goddeloosheid
gedoemd was onder te gaan, leefde Henoch een leven van
een dusdanige verbondenheid met God, dat de dood over
hem geen zeggenschap had. Het goddelijk karakter van
de profeet stelt de staat van heiligheid voor, die
allen moeten bezitten die van de aarde gekocht zullen
zijn (Openbaring 14:3) ten tijde van Jezus'
wederkomst. Evenals in de tijd van de zondvloed zal
ongerechtigheid de overhand hebben. Terwijl de mensen de
ingevingen van hun verdorven hart volgen en de leer van
een misleidende filosofie aanvaarden, zullen ze in
opstand leven tegen het gezag van de hemel.
Maar
evenals Henoch zal Gods volk streven naar zuiverheid van
hart en overeenstemming met Zijn wil, tot ze volkomen
het beeld van Christus weerkaatsen. Evenals
Henoch zullen ze de wereld waarschuwen voor de
wederkomst des Heren en voor de oordelen die de
overtreder te wachten staan, en door geheiligde
wandel en voorbeeld zullen ze de zonden van de
goddelozen veroordelen. Zoals Henoch werd opgenomen naar
de hemel eer de wereld door water ten onder ging, zo
zullen de levende heiligen opgenomen worden van de
aarde eer deze door vuur wordt verwoest. De apostel
zegt: "Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen
zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar
ogenblik, bij de laatste bazuin."
"Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van
een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods,
nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus
gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen
wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de
wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here
tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de
Here wezen.
Vermaant elkander dus met deze woorden."(
l Corinthiërs 15:51,52; l
Thessalonicenzen 4:16-18)
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)