Kaïn en Abel op de proef
gesteld (5)
Zie Genesis
4:1-15
Kaïn en
Abel, de zonen van Adam, waren heel verschillend van
karakter. Abel bezat een geest van trouw aan God; hij zag
in de handelwijze van de Schepper met het gevallen mensdom
recht en barmhartigheid, en hij aanvaardde vol
dankbaarheid de hoop op verlossing.
Maar Kaïn
koesterde opstandige gevoelens, en morde tegen God vanwege
de vloek die over de aarde en over het mensdom was
uitgesproken door de zonde van Adam. Hij liet zijn
gedachten dezelfde richting volgen die tot de val van
satan had geleid - toegeven aan zelfverheffing en het in
twijfel trekken van Gods gerechtigheid en gezag.
Deze broers
werden op de proef gesteld, zoals Adam vroeger op de proef
was gesteld, om te zien of ze Gods woord zouden geloven en
gehoorzamen. Ze wisten van de voorzieningen die getroffen
waren voor de redding van de mens en verstonden het
offerstelsel dat God geboden had. Ze wisten dat ze door
deze offeranden hun geloof moesten tonen in de Heiland, op
Wie de offeranden heenwezen, en hun afhankelijkheid van
Hem erkennen op vergeving; en ze wisten dat ze, door in te
stemmen met het goddelijk plan voor hun verlossing, lieten
zien dat ze Gods wil gehoorzaam wilden zijn. Zonder
bloedstorting was geen vergeving mogelijk; ze moesten hun
geloof in het bloed van Christus als de beloofde
verzoening tonen door de eerstelingen van de kudde te
offeren. Daarenboven moesten de eerstelingen van de bodem
als een dankoffer aan God gebracht worden.
De beide
broers richtten hun altaren op en brachten een offer. Abel
bracht een offer van zijn kudde, zoals de Here geboden
had. "En de Here sloeg acht op Abel en zijn offer." Vuur
daalde neer uit de hemel en verteerde het offer. Maar Kaïn
veronachtzaamde het duidelijke bevel van de Here en bracht
slechts een offer van vruchten. Er was geen blijk uit de
hemel dat zijn offer werd aanvaard. Abel drong er bij zijn
broer op aan God te naderen op de voorgeschreven wijze,
maar zijn aandringen had slechts tot gevolg dat Kaïn zich
vast voornam zijn eigen wil te volgen. Als de oudste
voelde hij zich verheven boven de raad van zijn broer, en
hij verachtte diens raad.
Kaïn kwam
tot God met morren en ongeloof in zijn hart aangaande het
beloofde offer, en de noodzaak voor slachtoffers. Zijn
gave openbaarde geen berouw over de zonde. Evenals nu met
velen het geval is, zag hij het als een bewijs van zwakte
om nauwkeurig de weg te volgen die God had aangeduid en
alleen te vertrouwen op de verzoening van de beloofde
Zaligmaker. Hij koos de weg van onafhankelijkheid. Hij
wilde er door zijn eigen verdienste komen. Hij wenste geen
lam te brengen en het bloed te mengen met zijn offer, maar
wilde zijn vruchten brengen, de voortbrengselen van zijn
arbeid. Hij bracht zijn offer als een gunst aan God,
waardoor hij Gods goedkeuring trachtte te verwerven.
Kaïn
gehoorzaamde door een altaar te bouwen en een offer te
brengen, maar betoonde slechts een gedeeltelijke
gehoorzaamheid. Het belangrijkste gedeelte, het besef dat
hij een Verlosser nodig had, bleef achterwege.
Wat de
geboorte en de godsdienstige opleiding van beide broers
betrof, was er geen verschil. Beiden waren zondaars, en
beiden waren zich bewust van Gods aanspraken op eerbied en
aanbidding. Uitwendig was er geen verschil in hun
godsdienst, maar verder was het verschil tussen beide
groot. "Door geloof heeft Abel Gode een beter offer
gebracht dan Kaïn." (Hebreeën 11:4)
Abel
verstond de grote beginselen van het verlossingswerk. Hij
zag zich als een zondaar en hij zag zonde, en de dood als
de straf op de zonde, tussen zijn ziel en de omgang met
God staan. Hij bracht het offerdier, het geofferde leven,
en erkende op deze wijze de aanspraken van de wet die
geschonden was. Door het vergoten bloed zag hij heen naar
het toekomstig Offer, Christus, stervend aan het kruis op
Golgotha; en in vertrouwen op de verzoening die daar tot
stand kwam, had hij het getuigenis dat hij rechtvaardig
was en dat zijn offer werd aanvaard.
Kaïn had
dezelfde gelegenheid om deze waarheden te kennen en te
aanvaarden als Abel. Hij was niet het slachtoffer van een
willekeurige keus. Het was niet zo dat de ene broer door
God werd aangenomen, terwijl de ander werd verworpen. Abel
koos geloof en gehoorzaamheid; Kaïn koos ongeloof en
opstand. Hier lag de kern van de zaak.
Kaïn en Abel
stellen twee klassen voor die in deze wereld tot het
einde toe bestaan. Eén groep aanvaardt het aangewezen
Offer voor de zonde; de anderen vertrouwen op hun eigen
verdiensten; hun offer maakt geen aanspraak op goddelijke
tussenkomst, en kan daarom de mens nooit met God
verzoenen. Alleen door de verdiensten van Jezus kunnen
onze overtredingen vergeven worden.
Zij die geen
behoefte gevoelen aan het bloed van Christus, die menen
dat ze zonder goddelijke genade, door hun eigen werken
Gods goedkeuring kunnen wegdragen, maken dezelfde
vergissing als Kaïn. Als ze het reinigende bloed niet
aanvaarden, staan ze veroordeeld.
Er is geen
andere voorziening getroffen om van de macht van de zonde
bevrijd te worden. De aanbidders die het voorbeeld van
Kaïn navolgen, vormen het grootste deel van de mensheid;
want bijna elke valse godsdienst berust op hetzelfde
beginsel - dat de mens op zijn eigen werken kan vertrouwen
om zalig te worden. Sommigen beweren dat het mensdom geen
behoefte heeft aan verlossing, maar aan ontwikkeling - dat
het zichzelf kan beschaven, verheffen en hervormen.
Evenals Kaïn
meende Gods gunst te verkrijgen door een offer waaraan het
bloed van het slachtoffer ontbrak, verwachten deze mensen
dat de mensheid zich kan verheffen tot de hoogte van Gods
maatstaf zonder gebruik te maken van de verzoening. De
geschiedenis van Kaïn laat zien wat de uitkomst moet zijn.
Het laat zien wat de mens zonder Christus zal worden. De
mens heeft uit zichzelf geen kracht zich te veranderen.
Hij is niet geneigd tot God, maar tot het kwaad. Alleen
Christus is onze hoop. "Er is onder de hemel geen andere
naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden
worden." "En de behoudenis is in niemand anders."
(Handelingen 4:12)
Waarachtig
geloof, dat volledig vertrouwt op Christus, komt tot
uiting in gehoorzaamheid aan al Gods geboden. Van de dagen
van Adam tot op onze dagen is Gods wet het middelpunt
geweest van de grote strijd. Altijd zijn er mensen geweest
die aanspraak gemaakt hebben op Gods gunst, ondanks het
feit dat ze Zijn geboden veronachtzaamd hebben. Maar de
Schriften maken duidelijk dat het geloof "volkomen" wordt
uit de werken, en dat zonder daden van gehoorzaamheid,
geloof "dood" (Jacobus 2:22,17) is.
Hij die
voorgeeft God te kennen "en Zijn geboden niet bewaart, is
een leugenaar, en in die is de waarheid niet". (l Johannes
2:4)
Toen Kaïn
zag dat zijn offer niet werd aanvaard, was hij boos op God
en op Abel; hij was boos omdat God niet het offer aannam
van de mens in plaats van het door Hem geboden offer, en
hij was toornig op zijn broer omdat deze verkoos God te
gehoorzamen in plaats van tegen Hem in opstand te komen.
Ondanks het
feit dat Kaïn Gods gebod in de wind sloeg, liet God hem
niet aan zijn eigen lot over, maar verwaardigde Hij Zich
van gedachten te wisselen met de man die zich zo
onredelijk toonde. En de Here zei tot Kaïn: "Waarom zijt
gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken?" Door een
hemelse bode werd Gods waarschuwing gegeven: "Moogt gij
het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien
gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan
de deur." De keuze lag bij Kaïn. Als hij wilde vertrouwen
op de verdiensten van de beloofde Verlosser, en Gods eisen
wilde gehoorzamen, zou hij zijn goedkeuring wegdragen.
Maar als hij toegaf aan ongeloof en overtreding, zou hij
geen reden hebben om te klagen dat God hem had verworpen.
In plaats
van zijn oude zonde te erkennen, bleef Kaïn klagen over
Gods onrechtvaardigheid, en bleef hij afgunst en haat
jegens Abel koesteren. Toornig maakt hij zijn broer
verwijten, en probeerde hij hem ertoe te brengen aan Gods
handelwijze te twijfelen. Zachtmoedig, doch onbevreesd en
standvastig verdedigde Abel Gods gerechtigheid en
goedheid. Hij wees Kaïn op zijn fouten en trachtte hem te
overtuigen dat hij ongelijk had. Hij wees op Gods geduld
door het leven van hun ouders te sparen, terwijl Hij hen
terecht met de dood had kunnen straffen, en maakte
duidelijk dat God hen liefhad, anders zou Hij niet Zijn
Zoon gegeven hebben om onschuldig de straf te dragen, die
zij verdiend hadden. Dit alles maakte de toorn van Kaïn
alleen maar groter.
Zijn
verstand en zijn geweten zeiden hem dat Abel gelijk had;
maar hij was razend dat iemand die zich steeds aan zijn
raad gehouden had, het nu waagde met hem van mening te
verschillen en dat hij hem niet kon overhalen tegen God in
opstand te komen. In zijn woede doodde hij zijn broer.
Kaïn haatte
en doodde zijn broer, niet omdat Abel iets verkeerds
gedaan had, maar "omdat zijn werken boos waren en die van
zijn broeder rechtvaardig." l Johannes 3:12)
Zo hebben
altijd slechte mensen degenen gehaat die beter waren dan
zijzelf. Abels leven van gehoorzaamheid en geloof was een
gedurige aanklacht tegen Kaïn. "Een ieder, die kwaad
bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht,
opdat zijn werken niet aan de dag komen." (Johannes 3:20)
Hoe
duidelijker Gods getrouwe dienstknechten het licht van de
hemel weerspiegelen, des te helderder worden de zonden van
de goddelozen openbaar, en deze zijn vastbesloten hen te
verderven die hun rust verstoren.
De moord op
Abel was het eerste voorbeeld van de vijandschap die
volgens God zou bestaan tussen de slang en tussen het zaad
van de vrouw - tussen satan en zijn onderdanen en Christus
en diens volgelingen. Door de zonde van de mens had satan
zeggenschap gekregen over het mensdom, maar Christus zou
hen in staat stellen zijn juk af te schudden.
Wanneer een
ziel door geloof in het Lam van God de dienst der zonde
vaarwel zegt, wordt satans toorn opgewekt. Het heilige
leven van Abel weerlegde satans bewering dat de mens
onmogelijk de wet van God kan gehoorzamen. Toen Kaïn,
bezield met de geest van de boze, zag dat hij Abel niet
kon overhalen, was hij zo razend, dat hij zijn leven nam.
En overal waar mensen opkomen voor Gods wet, zal dezelfde
geest zich openbaren. Deze geest heeft door de eeuwen heen
het schavot opgericht en de brandstapels ontstoken voor de
volgelingen van Christus. Maar de wreedheden, toegepast
op de volgelingen van Jezus, vinden hun oorsprong bij
satan en zijn scharen, omdat ze hen niet kunnen overhalen.
Het is de woede van een verslagen vijand.
Elke
martelaar voor Jezus stierf als een overwinnaar. De
profeet zegt: "Zij hebben hem overwonnen (de oude slang,
die genaamd wordt duivel en de satan) door het bloed van
het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij
hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood."
(Openbaring 12:11,9)
Kaïn, de
moordenaar, werd al spoedig geroepen om van zijn misdaad
rekenschap te geven. "De Here zeide tot Kaïn: Waar is uw
broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns
broeders hoeder?" Kaïn was zo ver gegaan, dat hij het
bewustzijn van Gods alomtegenwoordigheid had verloren. Dus
nam hij zijn toevlucht tot bedrog om zijn schuld te
verbergen.
Opnieuw zei
de Here tot Kaïn: "Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed
van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem." God had
Kaïn de gelegenheid gegeven zijn zonde te belijden. Hij
had tijd gekregen om na te denken. Hij was zich bewust van
de enorme schuld van hetgeen hij gedaan had en van het
bedrog waartoe hij zijn toevlucht genomen had om zijn
schuld te bedekken; maar nog steeds was hij opstandig, en
het oordeel kon niet langer uitblijven. Gods stem, die
eerst waarschuwend en vermanend had gesproken, uitte nu de
verschrikkelijke woorden: "En nu, vervloekt zijt gij, ver
van de bodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed
van uw broeder van uw hand te ontvangen. Wanneer gij de
aardbodem bewerken zult, zal zij u zijn volle opbrengst
niet meer geven; een zwerver en een vluchteling zult gij
op de aarde zijn."
Hoewel Kaïn
de dood had verdiend op grond van zijn misdaden, spaarde
een barmhartige Schepper zijn leven, en stelde hem in
staat zich te bekeren. Maar Kaïn verhardde zijn hart,
moedigde opstand tegen Gods bestuur aan, en werd de
stamvader van een geslacht van opstandige zondaars. Deze
ene afvallige werd, onder leiding van satan, een verleider
van anderen; en zijn voorbeeld en invloed oefenden een
demoraliserende macht uit, tot de aarde zo verdorven en
met geweld vervuld was, dat de ondergang niet kon
uitblijven.
Door het
leven van de eerste moordenaar te sparen, toonde God aan
het ganse heelal een les die betrekking had op de grote
strijd. De duistere geschiedenis van Kaïn en zijn
afstammelingen was een beeld van wat gebeurd zou zijn als
God de zondaar eeuwig had laten leven om zijn opstand
tegen God te openbaren. Gods verdraagzaamheid maakte de
goddelozen alleen maar tartender en uitdagender in hun
ongerechtigheid. Vijftien eeuwen nadat het vonnis over
Kaïn was uitgesproken, was het heelal getuige van de
vrucht van zijn invloed en voorbeeld in de misdaad en het
verderf dat op aarde was.
Het was
duidelijk dat het doodvonnis, uitgesproken over het
gevallen mensdom, op grond van overtreding van Gods wet,
zowel rechtvaardig als barmhartig was. Hoe langer mensen
leefden in zonde, des te meer werden ze verhard. Het
vonnis van God maakte een eind aan een loopbaan van
ongebreidelde ongerechtigheid, en bevrijdde de wereld van
de invloed van hen die in hun opstand verhard waren; en
dit vonnis bleek eerder een zegen dan een vloek.
Satan is met
alle energie en onder tal van vermommingen gedurig bezig
om het karakter en het bestuur van God te verdraaien. Door
goed georganiseerde plannen en wonderlijke macht streeft
hij ernaar de bewoners van deze wereld onder zijn invloed
te houden. God, de Oneindige en Alwijze, voorziet het
einde vanaf het begin, en met betrekking tot Zijn
handelwijze aangaande het kwaad waren Zijn plannen
verreikend en alles omvattend.
Het was Zijn
bedoeling niet alleen een eind te maken aan de opstand,
maar aan heel het heelal de aard van de opstand duidelijk
te maken. Bij het ontvouwen van Gods plan werden Zijn
rechtvaardigheid en barmhartigheid openbaar, en werden
Zijn wijsheid en gerechtigheid in Zijn straffen van het
kwaad in haar ware licht gezien.
De zondeloze
bewoners van andere werelden sloegen met grote
belangstelling de gebeurtenissen op deze aarde gade. In
de toestand van de wereld vóór de zondvloed zagen ze
beelden die duidelijk maakten wat de gevolgen zouden zijn
geweest als Lucifer zijn gezag had kunnen vestigen in de
hemel, door het verwerpen van het gezag van Christus en
het terzijde stellen van Gods wet. In deze zondaars van de
oude wereld zagen zij de onderdanen van satan.
De gedachten
van de mensenharten waren alleen boos. Elke emotie, elke
drijfveer en gedachte, was in strijd met de goddelijke
beginselen van zuiverheid, vrede en liefde. Het was een
voorbeeld van de ontzagwekkende ontaarding als gevolg van
satans streven, Gods schepselen los te maken van de
beperkingen van Zijn heilige wet.
Door wat
geopenbaard werd in deze grote strijd, wenst God de
beginselen van Zijn bestuur te demonstreren, die door
satan en door hen die hij misleid heeft, onjuist zijn
voorgesteld. Ten slotte zal Zijn gerechtigheid door heel
de wereld erkend worden, hoewel deze erkenning te laat zal
komen om de opstandelingen te redden. God heeft de
algehele goedkeuring van het heelal, als Hij van stap tot
stap Zijn grote plan ten uitvoer brengt. Ten slotte zal
het zijn hoogtepunt vinden in de volkomen uitdelging van
de opstand. Dan zal gezien worden dat allen die Gods
geboden hebben prijsgegeven, zich aan de kant van satan
hebben gesteld in hun strijd tegen Christus.
Als de vorst
dezer wereld geoordeeld zal worden, en allen die zich met
hem verenigd hebben zijn lot zullen delen, zal het ganse
heelal als getuige van dit vonnis uitroepen: "Rechtvaardig
en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren!."
(Openbaring 15:3) ("Patriarchen en
Profeten” E.G.White)