Het
Verlossingsplan (4)
De val van de
mens vulde heel de hemel met smart. De wereld, die God
gemaakt had, was misvormd door de vloek der zonde, en haar
inwoners waren gedoemd tot ellende en dood. Er scheen geen
uitweg voor hen die de wet hadden overtreden. Engelen
zwegen.
Er heerste rouw in de hemelse hoven over de jammer,
veroorzaakt door de zonde. De Zoon van God, de
majesteitelijke Bevelhebber van de hemel, was met medelijden
bewogen voor het gevallen mensdom. Zijn hart was vol
medeleven toen Hij de jammer van de verloren wereld zag.
Goddelijke liefde echter had een plan bedacht waardoor de
mens gered kon worden.
De verbroken
wet van God eiste het leven van de zondaar. In heel het
universum was er slechts Eén die ten behoeve van de mens aan
haar eisen kon voldoen. Daar Gods wet even heilig is als God
zelf, kon slechts Eén, aan God gelijk, verzoening doen voor
de overtreding ervan. Alleen Christus kon de gevallen mens
verlossen van de vloek der wet en hem weer in harmonie
brengen met de hemel.
Christus zou
de schuld en de schande der zonde op Zich nemen - zonde, zo
stuitend voor een heilig God, dat deze een scheiding zou
teweegbrengen tussen Vader en Zoon. Christus zou afdalen tot
de diepte van ellende om het gevallen mensdom te redden.
Bij de Vader
pleitte Hij ten behoeve van de zondaar, terwijl heel de
hemel de resultaten afwachtte met onbeschrijfelijke
spanning. Lang duurde dit geheime onderhoud - de raad des
vredes - voor de gevallen mens. Het verlossingsplan was
gemaakt vóór de grondlegging van de aarde; want Christus is
het "Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der
wereld". (Openbaring 13:8)
Toch kostte
het zelfs de Koning van het universum strijd om Zijn Zoon te
geven voor de schuldige mens. Maar "alzo lief heeft God de
wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft,
opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar
eeuwig leven hebbe". (Johannes 3:16)
Hoe
ondoorgrondelijk is het verlossingsplan! Hoe groot de liefde
van God voor een wereld die Hem niet liefhad! Wie beseft de
diepte van deze liefde, die alle kennis te boven gaat? Tot
in alle eeuwigheid zullen onsterfelijke wezens, in hun
streven deze onbegrijpelijke liefde te bevatten, zich
verbazen en aanbidden.
God zou Zich
openbaren in Christus, "de wereld met Zichzelf
verzoenende". (Corinthiërs 5:19) De mens was dusdanig
ontaard door de zonde, dat hij onmogelijk uit zichzelf in
harmonie kon komen met Hem, wiens natuur zuiver engoed is.
Maar nadat
Christus de mens had verlost van de veroordeling der wet,
kon Hij hem goddelijke kracht schenken om het menselijk
pogen te steunen. Zo konden door berouw tot God en geloof in
Christus de gevallen kinderen van Adam opnieuw "kinderen
Gods" worden.
Het enige plan
waardoor de zaligheid van de mens verzekerd kon worden,
kostte de hemel een oneindig offer. De engelen konden zich
niet verheugen toen Christus hun het verlossingsplan
openbaarde, want ze zagen dat de zaligheid van de mens hun
geliefde Gebieder een onzegbaar leed zou kosten. Bedroefd en
verwonderd luisterden ze naar Zijn woorden toen Hij hun
vertelde dat Hij moest neerdalen uit de zuiverheid en vrede
van de hemel, de heerlijkheid en vreugde en onsterfelijkheid
ervan moesten verlaten om in aanraking te komen met de
ontaarde wereld, om smart, schande en dood te ondergaan. Hij
zou staan tussen de zondaar en de straf voor de zonde; toch
zouden slechts weinigen Hem aannemen als de Zoon van God.
Hij zou Zijn
hoge positie als de Majesteit des hemels verlaten, op aarde
verschijnen en zich vernederen als een mens, en door eigen
ervaring bekend worden met de smarten en verzoekingen
waaraan de mens blootstond. Dit alles zou noodzakelijk zijn
om "hun, die verzocht worden, te hulp" te "komen". (Hebreeën
2:18)
Wanneer Zijn
taak als leraar volbracht zou zijn, moest Hij overgeleverd
worden in de handen van goddeloze mensen, en onderworpen
worden aan elke denkbare belediging en pijniging die satan
kon uitdenken. Hij moest de pijnlijkste dood ondergaan,
opgeheven tussen hemel en aarde als een schuldige zondaar.
Hij moest lange uren van zielensmart doormaken, zo
verschrikkelijk dat de engelen het niet zouden kunnen
aanzien, maar hun gezichten zouden bedekken. Hij moest
zielsangst doorstaan, wanneer Zijn Vader het aangezicht voor
Hem zou verbergen, terwijl de schuld der overtreding - het
gewicht van de zonden van de gehele wereld - op Hem zou
rusten.
De engelen
wierpen zich neer aan de voeten van hun Gebieder en boden
aan, hun leven te geven als offer voor de mens. Maar het
leven van een engel kon de schuld niet voldoen; alleen Hij,
die de mens geschapen had, kon hem verlossen. Toch zouden de
engelen een aandeel hebben in het verlossingsplan. Christus
werd "voor een korte tijd beneden de engelen gesteld vanwege
het lijden des doods". (Hebreeën 2:9)
Wanneer Hij de
natuur van de mens op Zich zou nemen, zou Zijn kracht niet
gelijk zijn aan de hunne, en zouden ze Hem dienen, om Hem te
sterken en te bemoedigen in Zijn lijden. Ze zouden ook
"dienende geesten" zijn, uitgezonden om ten dienste te zijn
van hen die het heil zouden "beërven". 6) Ze zouden de
gelovigen
bewaren voor
de macht van boze engelen en voor de duisternis, waarin
satan hen wilde houden.
Wanneer de
engelen het lijden en de vernedering van hun Heer zouden
aanschouwen, zouden ze vervuld worden met droefheid en
verontwaardiging, en ze zouden wensen Hem uit de handen van
Zijn moordenaars te verlossen; maar ze mochten niet
tussenbeide komen om datgene wat ze zagen, te voorkomen. Het
maakte deel uit van het verlossingsplan, dat Christus zou
lijden onder de smaad en spot van goddeloze mensen, en Hij
was bereid dit alles te ondergaan om de mens te verlossen.
Christus
verzekerde de engelen dat Hij velen door Zijn dood zou
vrijkopen, en hem die het geweld des doods had, zou
vernietigen. Hij zou het koninkrijk dat de mens door
overtreding had verloren, terugwinnen, en de verlosten
zouden het samen met Hem beerven, om er voor altijd te
wonen. Zonde en zondaars zouden uitgedelgd worden, om nooit
weer de vrede van de hemel of van de aarde te verstoren. Hij
vroeg de engelenschare in te stemmen met het plan waarin
Zijn Vader had toegestemd, en zich te verblijden dat door
Zijn dood de gevallen mens met God verzoend kon worden.
Nu vulde
onuitsprekelijke blijdschap de hemel. De heerlijkheid van
een verloste wereld overtrof zelfs de zielsangst en het
offer van de Vorst des levens. Door heel de hemel weerklonk
het loflied dat eenmaal boven de velden rond Bethlehem
gehoord zou worden: "Ere zij God in den hoge, en vrede op
aarde bij mensen des welbehagens." (Hebreeën 1:14)
Met groter
vreugde dan bij de schepping "juichten de morgensterren
tezamen, en jubelden al de zonen Gods". (Job 38:7)
De mens
ontving de eerste heenwijzing naar de verlossing in het
vonnis, uitgesproken over satan in de hof van Eden. De Here
verklaarde: "Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw,
tussen uw zaad en haar zaad, dit zal u de kop vermorzelen,
en gij zult het de hiel vermorzelen." (Genesis 3:15) Dit
vonnis, uitgesproken ten aanhoren van onze stamouders, was
voor hen een belofte. Terwijl er werd gesproken over strijd
tussen de mens en satan, werd tevens verklaard dat de macht
van de grote vijand éénmaal verbroken zou worden.
Adam en Eva stonden als misdadigers voor de rechtvaardige
Rechter en wachtten op het vonnis, als gevolg van hun
overtreding; maar alvorens ze de woorden hoorden die spraken
van een leven van zwoegen en van smart, dat hun deel zou
zijn, of de woorden dat ze tot stof zouden wederkeren,
hoorden ze woorden die hun hoop schonken. Hoewel ze als
gevolg van de macht van de vijand moesten lijden, konden ze
uitzien naar een toekomstige overwinning.
Toen satan
hoorde dat er vijandschap zou bestaan tussen hem en tussen
de vrouw, tussen zijn zaad en haar zaad, wist hij dat zijn
werk om de menselijke natuur te verderven, onderbroken zou
worden; dat op een of andere wijze de mens in staat gesteld
zou worden om zijn macht te weerstaan. Toen het
verlossingsplan meer volledig werd ontvouwd, verheugde satan
zich echter met zijn engelen over het feit dat hij, na de
val van de mens veroorzaakt te hebben, de Zoon van God kon
neerhalen uit Zijn verheven positie. Hij verklaarde dat tot
dusver zijn plannen succes hadden gehad, en dat Christus
bij Zijn komst als mens eveneens overwonnen kon worden,
zodat op deze wijze de verlossing van het mensdom verhinderd
kon worden.
Hemelse
engelen maakten onze stamouders meer bekend aangaande het
plan dat tot hun zaligmaking was uitgedacht. Adam en zijn
metgezellin kregen de verzekering dat ze, ondanks hun grote
zonde, niet aan de macht van satan zouden worden
overgelaten. De Zoon van God had aangeboden een verzoening
tot stand te brengen ten koste van Zijn eigen leven, ter
wille van hun overtreding. Een proeftijd zou hun worden
geschonken, en door berouw en geloof in Christus zouden ze
weer kinderen van God kunnen worden.
Het offer, als
gevolg van hun overtreding, openbaarde aan Adam en Eva het
heilig karakter van Gods wet; en ze zagen als nooit tevoren
de schuld van de zonde en haar rampzalige gevolgen. In hun
zelfverwijt en smart smeekten ze dat de straf niet Hem zou
treffen, wiens liefde de oorzaak van hun vreugde was
geweest; liever droegen zij en hun nakomelingen de straf.
Ze kregen te horen dat de wet van Jehova de grondslag van
Zijn bestuur is in de hemel en op de aarde, en dat zelfs het
leven van een engel niet aanvaard kon worden als offer voor
de overtreding ervan.
Niet één van
de geboden kon veranderd of weggedaan worden om de mens in
zijn gevallen staat te helpen; maar Gods Zoon, die de mens
had geschapen, kon een verzoening voor hem tot stand
brengen. Zoals Adams overtreding jammer en dood had
gebracht, zou het offer van Christus leven en
onsterfelijkheid brengen.
Niet alleen de
mens, ook de aarde kwam door de zonde in de macht van de
boze en zou door het verlossingsplan hersteld worden. Bij
zijn schepping kreeg Adam de heerschappij over deze aarde.
Maar omdat hij bezweek voor de verleiding, kwam hij onder de
macht van satan. "Door wie men overmeesterd is, diens slaaf
is men." (2 Petrus 2:19)
Toen de mens de gevangene van satan werd, ging zijn
heerschappij over in handen van zijn meester. Zo werd satan
de "god dezer wereld". Hij had onrechtmatig heerschappij
verkregen over de aarde, die oorspronkelijk aan Adam
gegeven was. Maar Christus zou door Zijn offer, dat de
straf voor de zonde betaalde, niet alleen de mens
verlossen, maar ook het gebied dat hij verloren had. Alles
wat door de eerste Adam verloren ging, zal door de tweede
Adam hersteld worden.
De profeet
zegt: "En gij, Migdal-Eder, Ofel der dochter Sions, tot u
zal genaken en komen de heerschappij van voorheen, het
koningschap der dochter van Jeruzalem." (Micha 4:8) En de
apostel Paulus ziet op de verlossing "van het volk, dat Hij
Zich verworven heeft". (Efeze l:14)
God schiep de
aarde als een woonplaats voor heilige, gelukkige wezens. De
Here heeft de aarde geformeerd en haar gemaakt; "niet tot
een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning
heeft Hij haar geformeerd." (Jesaja 45:18) Dat doel zal in
vervulling gaan wanneer de aarde, vernieuwd door Gods macht,
en bevrijd van zonde en smart, de eeuwige woonplaats van de
verlosten wordt.
"De
rechtvaardigen beerven het land en wonen daarin voor immer."
(Psalm 37:29) "En niets vervloekts zal er meer zijn. En de
troon van God en van het Lam zal daarin zijn en Zijn
dienstknechten zullen Hem vereren." (Openbaring 22:3)
In zijn staat
van onschuld had Adam vrije omgang gehad met Zijn Maker;
maar zonde had een scheiding veroorzaakt tussen God en de
mens, en alleen de verzoening door Christus kon aan deze
scheiding een einde maken en het schenken van zegeningen of
zaligheid van de hemel naar de aarde mogelijk maken. De mens
was nog steeds niet in staat rechtstreeks tot zijn Schepper
te naderen, maar God zou door middel van Christus en engelen
met hem omgaan. Zo werden aan Adam belangrijke voorvallen in
de geschiedenis van de mensheid geopenbaard, vanaf de tijd
dat het vonnis in Eden was uitgesproken tot de zondvloed,
en daarna, tot de eerste komst van Gods Zoon.
Hij zag dat
hoewel het offer van Christus voldoende was om heel de
wereld te redden, velen een leven in de zonde zouden
verkiezen boven het tonen van berouw en gehoorzaamheid.
Misdaad zou in latere geslachten steeds toenemen, en de
vloek der zonde zou steeds zwaarder rusten op het mensdom,
op de dieren, en op de aarde.
Het leven van
de mensen zou door de zonde verkort worden; ze zouden zowel
lichamelijk als geestelijk achteruitgaan, tot de wereld
vervuld zou zijn met alle mogelijke ellende. Door toe te
geven aan eetlust en hartstochten zouden de mensen niet
langer in staat zijn de grote waarheden van het
verlossingsplan te bevatten. Toch zou Christus, op grond
van het doel waarvoor Hij de hemel verliet, belang blijven
stellen in de mens, en hem uitnodigen met zijn gebreken en
tekortkomingen tot Hem te komen. Hij zou voorzien in het
tekort van allen die in geloof tot Hem zouden komen. En
steeds zouden er enkelen zijn die een kennis omtrent God
zouden behouden, en onbesmet zouden leven temidden van een
toenemende ongerechtigheid.
Het
offerstelsel werd door God ingesteld om de mens gedurig te
herinneren aan de zonde om daardoor deze te belijden en
geloof te tonen in de beloofde Verlosser. Het was bedoeld om
het gevallen mensdom te doordringen van het feit dat zonde
dood veroorzaakt. Voor Adam was het offeren van het eerste
slachtoffer een pijnlijke aangelegenheid. Hij moest het
leven nemen, dat alleen God kon geven. Voor de eerste maal
aanschouwde hij de dood, en hij wist dat wanneer hij God
gehoorzaamd had, er nooit een mens of dier zou zijn
gestorven.
Toen hij het
onschuldige offer doodde, beefde hij bij de gedachte dat
zijn zonde het leven kostte van het vlekkeloze Lam van God.
Dit schouwspel bracht hem tot een levendiger besef van de
grootte van zijn schuld, die alleen door de dood van Gods
geliefde Zoon kon uitgedelgd worden. En hij verwonderde zich
over de oneindige goedheid die zo'n losprijs wilde betalen
om de schuldigen te redden. Een ster van hoop verlichtte het
duister van de verschrikkelijke toekomst, en verlichtte de
wanhoop ervan.
In het
verlossingsplan lag echter meer opgesloten dan alleen de
zaligheid van de mens. Niet alleen voor dit doel kwam
Christus naar deze aarde; het was niet om alleen aan de
bewoners van deze kleine planeet de wet van God in haar ware
licht te openbaren; maar het was om Gods karakter voor heel
het heelal te rechtvaardigen.
Naar dit
gevolg van Zijn offer - de invloed op de bewoners van andere
werelden, zowel als op de mens - zag de Heiland heen toen
Hij kort voor Zijn kruisdood zei: "Nu gaat er een oordeel
over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld
buitengeworpen worden; en als Ik van de aarde verhoogd ben,
zal Ik allen tot Mij trekken." (Johannes 12:31,32)
Door de dood
van Christus zou niet alleen de hemel weer openstaan voor de
mens, maar voor het ganse heelal zouden God en Zijn Zoon
gerechtvaardigd worden ten opzichte van hun handelwijze met
satan. De eeuwigheid van Gods wet zou bevestigd worden, en
de aard en de gevolgen van de zonde zouden geopenbaard
worden.
Vanaf het
begin ging de strijd om de wet van God. Satan had
geprobeerd aan te tonen dat God onrechtvaardig, dat Zijn
wet gebrekkig was, en dat het welzijn van het universum
eiste dat deze veranderd zou worden. Door de wet aan te
vallen was het zijn bedoeling het gezag van de Maker ervan
omver te werpen. In deze strijd zou getoond worden of de
goddelijke wet gebrekkig was en veranderd moest worden,
ofwel dat deze volmaakt en onveranderlijk was.
Toen satan uit
de hemel verdreven was, besloot hij deze aarde tot zijn rijk
te maken. En toen hij Adam en Eva met succes verzocht had,
dacht hij dat hij deze wereld in zijn macht had; "want," zei
hij, "ze hebben mij gekozen als heerser". Hij beweerde dat
de zondaar onmogelijk vergiffenis kon ontvangen; dat daarom
de gevallen mens zijn rechtmatige onderdaan was, en dat de
wereld hem toebehoorde. God echter gaf Zijn geliefde Zoon -
die aan Hem gelijk was - om de straf van de overtreding te
dragen, en verschafte op deze wijze een mogelijkheid
waardoor de mens opnieuw Zijn gunst kon bezitten, en de weg
naar zijn verloren tehuis kon terugvinden. Christus nam op
Zich de mens te verlossen en de wereld te bevrijden uit de
greep van satan. De grote strijd, die in de hemel was
begonnen, zou op deze wereld beslist worden, op het terrein
dat satan als zijn eigendom beschouwde.
Heel het
universum verbaasde zich dat Christus Zich zou vernederen om
de gevallen mens te redden. Dat Hij, die de werelden
bestuurde, ze in hun banen leidde, voorzag in de behoeften
van elk van Zijn schepselen in zijn uitgestrekt gebied - dat
Hij bereid zou zijn Zijn heerlijkheid prijs te geven om de
menselijke natuur op Zich te nemen, was een verborgenheid
die zondeloze wezens van andere werelden niet konden
doorgronden.
Toen Christus
naar deze wereld kwam in de gedaante van een mens, sloegen
allen Hem met intense belangstelling gade op Zijn weg van de
kribbe naar het kruis. Heel de hemel was getuige van de
beledigingen die Hem werden aangedaan, en besefte dat satan
de drijfveer van dit alles was. Ze zagen hoe tegengestelde
machten opkwamen; hoe satan duisternis, zorg en verdriet
over de mens bracht, terwijl Christus dit alles trachtte op
te heffen. Ze sloegen de strijd gade tussen licht en
duisternis, terwijl deze feller werd. En toen Christus in
Zijn laatste strijd aan het kruis uitriep: "Het is
volbracht!" (Johannes 19:30) weerklonk een triomfkreet op
elke wereld en in de hemel zelf. De grote strijd, die zolang
op deze wereld had gewoed, was nu beslist, en Christus was
overwinnaar. Zijn dood was het antwoord op de vraag of de
liefde van Vader en Zoon groot genoeg was om een offer te
kunnen brengen.
Satan had zijn
ware aard geopenbaard als leugenaar en moordenaar. Het was
nu duidelijk dat de geest die hij openbaarde onder de mensen
waarover hij gezag uitoefende, dezelfde was als die welke
hij geopenbaard zou hebben indien hij de kans had gekregen
de engelen te besturen. Eenstemmig loofde het trouw
gebleven universum Gods bestuur. Als de wet veranderd had
kunnen worden, was het mogelijk geweest de mens te redden
zonder het offer van Christus; maar het feit, dat Christus
Zijn leven moest geven voor de gevallen mens, geeft te
kennen dat Gods wet nooit de zondaar vrijstelt aan haar
eisen te gehoorzamen.
Het wordt
duidelijk, dat het loon van de zonde de dood is. Toen
Christus stierf, was de ondergang van satan zeker. Maar als
de wet aan het kruis was afgeschaft, zoals velen beweren,
had Christus de doodsangst en de dood slechts ondergaan om
satan te geven wat hij eiste; dan had de vorst der
duisternis getriomfeerd, en waren zijn aanvallen op Gods
bestuur juist gebleken. Het feit dat Christus de straf droeg
voor de overtreding van de mens, is een machtig argument
voor alle geschapen wezens dat de wet onveranderlijk is; dat
God rechtvaardig, barmhartig en zelfverloochenend is; en dat
oneindige gerechtigheid en barmhartigheid samen gaan onder
Zijn bestuur. (Patriarchen en Profeten”
E.G.White)