You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

De verleiding en de val   (3)

 

Zie Genesis 3

Nu satan niet langer de gelegenheid had om opstand te verwekken in de hemel, openbaarde hij zijn vijandschap tegen God door zijn plannen om de ondergang van het mensdom te bewerken. In het geluk en de vrede van het onschuldige paar zag hij een beeld van de heerlijkheid die hij voor altijd verloren had. Gedreven door haat besloot hij hen tot ongehoorzaam­heid te verleiden, en de schuld en de straf van de zonde op hen te laden. Hij zou hun liefde veranderen in wantrouwen, en hun lofliederen in ver­wijten jegens hun Schepper. Zo zou hij niet alleen deze onschuldige we­zens dompelen in de ellende waarin hij zich bevond, maar hij zou een blaam werpen op God, en aldus droefheid veroorzaken in de hemel.

 

Onze stamouders werden gewaarschuwd voor de gevaren die hen be­dreigden. Hemelse boden deelden hun de geschiedenis van de val van sa­tan en diens plannen voor hun ondergang mee en openbaarden duidelijker de aard van Gods bestuur, dat de vorst van het boze wilde omverwerpen. Door ongehoorzaamheid aan de rechtvaardige geboden van God waren sa­tan en zijn aanhangers gevallen. Hoe belangrijk zou het daarom zijn dat Adam en Eva die wet waardoor alleen orde en recht gehandhaafd konden worden, zouden eren!

 

Gods wet is even heilig als God zelf. Ze is een openbaring van Zijn wil, een afdruk van Zijn karakter, de uiting van goddelijke liefde en wijs­heid. De harmonie van de schepping is afhankelijk van de volmaakte in­stemming van alle schepselen, van alles, bezield zowel als levenloos, met de wet van de Schepper.

 

God heeft wetten gegeven voor het besturen van levende wezens, alsook voor de gang van zaken in de natuur. Alles be­antwoordt aan vastgestelde regels, die men niet kan veronachtzamen. Maar hoewel alles in de natuur geleid wordt door natuurwetten, is alleen de mens gehoorzaamheid verschuldigd aan de zedenwet.

 

Aan de mens, het kroonstuk der schepping, heeft God de macht gegeven Zijn eisen te begrij­pen, de juistheid en weldadigheid van Zijn wet te bevatten, en haar gehei­ligde aanspraken op hem te eerbiedigen; en van de mens eist God stipte gehoorzaamheid. Evenals de engelen werden de bewoners van Eden op de proef gesteld; hun staat van geluk zou slechts voortduren op voorwaarde van trouw aan de wet van de Schepper. Ze konden gehoorzamen en leven, of ongehoorzaam zijn en sterven. God had hun rijke zegeningen geschonken, maar als ze Zijn wil zouden veronachtzamen, kon Hij, die de gevallen engelen niet spaarde, ook hen niet sparen; overtreding zou hen beroven van Zijn gaven, en ellende en ondergang zouden hun deel zijn.

 

De engelen waarschuwden hen dat ze zich moesten wachten voor de listen van satan, want hij zou onvermoeid trachten hen te verleiden. Zo­lang ze God gehoorzaam waren, kon de boze hen geen kwaad berokkenen; want als het nodig was, zou iedere engel in de hemel hen te hulp komen. Als ze standvastig bleven tegen zijn aanvallen, zouden ze even veilig zijn als de hemelse boodschappers. Maar wanneer ze eenmaal zouden toege­ven aan de verzoeking, zou hun natuur dusdanig ontaarden, dat ze uit zich­zelf geen kracht en bekwaamheid zouden hebben om satan te weerstaan.

 

De boom der kennis was bedoeld als een toets voor hun gehoor­zaamheid en liefde tot God. God had hun van alles wat de hof bood, slechts één ding verboden; maar als ze Zijn wil in dit opzicht zouden ver­onachtzamen, zouden ze de schuld van de overtreding op zich laden. Satan zou hen niet overal met zijn verzoekingen achtervolgen; alleen bij de ver­boden boom kon hij hen benaderen. Als ze zouden trachten de aard ervan te onderzoeken, zouden ze blootstaan aan zijn listen. Ze kregen de raad nauwlettend acht te slaan op de waarschuwing die God hun gegeven had, en tevreden te zijn met het onderricht dat ze van Hem ontvangen hadden.

 

Om zijn werk op bedekte wijze ten uitvoer te brengen, koos satan als werktuig de slang - een vermomming die zijn doel om te verleiden uitste­kend van pas kwam. De slang was in die tijd één van de verstandigste en mooiste wezens op aarde. Ze had vleugels, en was een lust voor de ogen terwijl ze rondvloog met een gouden schittering.

In de schaduw van de rijkbeladen takken van de verboden boom trok ze de aandacht van ieder die ze zag. Zo wachtte de verdelger in deze vredige hof, terwijl hij zijn prooi gadesloeg. De engelen hadden Eva gewaarschuwd zich niet te ver­wijderen van haar man, terwijl ze bezig waren met hun dagelijks werk in de hof; in zijn nabijheid zou ze niet zo licht blootstaan aan de verleiding dan wanneer ze alleen zou zijn. Maar terwijl ze geheel opging in haar aan­gename bezigheid, dwaalde ze ongemerkt van hem af. Toen ze merkte dat ze alleen was, voelde ze zich niet langer veilig, maar ze zette haar vrees opzij, met de gedachte dat ze wijs en sterk genoeg was om het kwaad te onderscheiden en het te weerstaan. Zonder te denken aan de raad van de engelen stond ze al spoedig bij de verboden boom, die ze met een ge­mengd gevoel van nieuwsgierigheid en bewondering gadesloeg. De vruch­ten waren prachtig, en ze vroeg zich af waarom God verboden had ervan te eten.

 Nu nam de verzoeker zijn kans waar. Alsof hij wist wat ze dacht, zei hij tot haar: "God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?" Eva was verrast en opgeschrikt toen ze haar gedachten hoorde uitspreken. Maar de slang ging door op welluidende toon, terwijl ze haar schoonheid prees; en haar woorden behaagden haar. In plaats van te vluchten van de plaats bleef ze dralen, terwijl ze zich verbaasde over het spreken van de slang. Als ze door een wezen, gekleed als de engelen was toegesproken, zou ze bevreesd zijn geweest; maar het kwam geen moment in haar op, dat deze aantrekkelijke slang het werktuig van de gevallen vij­and kon zijn.

 

Op de verleidende vraag van de verzoeker gaf ze ten antwoord: "Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad."

Door van de vrucht te eten zouden ze volgens hem tot een hogere trap van ontwikkeling klimmen en meer kennis verkrijgen.

Zelf had hij van de verboden vrucht gegeten en bijgevolg kon hij nu spreken. En hij deed het voorkomen alsof de Here deze kennis van hen weerhield uit angst dat ze aan Hem gelijk zouden worden. Op grond van de wonderlijke eigenschappen van de vrucht, waardoor wijsheid en macht hun deel zouden worden, had Hij hun verboden ervan te eten, of de vrucht zelfs maar aan te raken.

De verzoeker vertelde, dat de goddelijke waarschuwing niet werkelijk ver­vuld zou worden: God had slechts de bedoeling hen af te schrikken. Hoe was het mogelijk, dat ze zouden sterven? Hadden ze niet van de boom des levens gegeten? God wilde hen alleen weerhouden zich verder te ontwik­kelen en een groter geluk te leren kennen.

 

Van de dagen van Adam af tot nu toe is dit satans werk geweest, en hij heeft veel succes gehad. Hij verzoekt mensen om aan Gods liefde te wantrouwen en Zijn wijsheid in twijfel te trekken. Hij probeert gedurig een geest van oneerbiedige nieuwsgierigheid op te wekken, een rusteloos, weetgierig verlangen om door te dringen in verborgenheden van goddelij­ke wijsheid en macht. Velen hebben in hun streven om uit te vinden wat God verborgen heeft gehouden, de waarheden over het hoofd gezien, die Hij geopenbaard heeft en die noodzakelijk zijn voor de zaligheid.

 

Satan verleidt mensen tot ongehoorzaamheid door hen te doen geloven dat ze wonderlijke vlakken van kennis ontdekken. Maar dit alles is misleiding. Opgeblazen door hun ideeën van vooruitgang plaatsen ze, door het verwaarlozen van Gods voorschriften, hun voeten op het pad dat leidt naar ondergang en dood. Satan maakte het onschuldige paar wijs dat ze er beter van zouden worden als ze de wet van God zouden overtreden.
Horen wij heden niet een soortgelijke redenering? Velen hebben het over de bekrom­penheid van hen die Gods geboden gehoorzamen, terwijl ze voorgeven ruimere opvattingen te hebben en grotere vrijheid te genieten. Dit is een echo van de stem uit het paradijs: "Ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij als God zijn."

 

Satan beweerde dat hij er baat bij gevonden had door te eten van de verboden vrucht, maar hij zei niet dat hij door overtreding uit de hemel verdreven was. Hoewel hij had ontdekt dat zonde een onzegbaar verlies met zich brengt, verborg hij zijn eigen ellende om anderen in dezelfde po­sitie te brengen. Zo kan ook nu de overtreder trachten zijn ware karakter te verbergen; hij kan voorgeven dat hij heilig is; maar zijn verheven belij­denis maakt hem des te gevaarlijker als bedrieger. Hij staat aan de kant van satan, door de wet van God te overtreden, en anderen ertoe te brengen hetzelfde te doen, met als gevolg eeuwige ondergang.

Eva geloofde werkelijk wat satan zei, maar dit geloof redde haar niet van de straf op de zonde.

Ze wantrouwde Gods woorden, en dit veroor­zaakte haar val. In het oordeel zullen mensen niet veroordeeld worden om­dat ze te goeder trouw een leugen geloofd hebben, maar omdat ze de waarheid niet hebben geloofd, omdat ze verzuimd hebben de waarheid te leren kennen. Ondanks de drogredenen van satan, is het altijd noodlottig God ongehoorzaam te zijn. Alle lessen die God in Zijn woord heeft gege­ven, zijn bedoeld voor onze lering en vermaning. Ze zijn gegeven om ons te behoeden voor bedrog. Door deze lessen in de wind te slaan brengen we verderf over onszelf. Alles wat strijdig is met Gods Woord, is zeker af­komstig van satan.

 

De slang plukte de vruchten van de verboden boom en gaf ze in de handen van de aarzelende Eva. Toen herinnerde hij haar aan haar eigen woorden, dat God verboden had de vrucht zelfs aan te raken, opdat ze niet zou sterven. Het eten van de vrucht zou haar evenmin schaden als het aan­raken ervan, zo verklaarde hij. Toen ze zag dat er niets gebeurde, kreeg Eva meer moed. Zij "zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en ze nam van zijn vrucht en at". Deze was aange­naam van smaak, en terwijl ze at, was het alsof ze nieuwe kracht in zich voelde, terwijl ze zich verbeeldde dat ze tot een hogere trap geraakte. On­bevreesd plukte ze en at. En nu ze zelf overtreden had, werd ze een werktuig van satan om de ondergang van haar man te bewerkstelligen. In een toestand van vreemde, onnatuurlijke opwinding zocht ze zijn aanwezig­heid op, met de verboden vrucht in haar hand, en vertelde hem wat er had plaatsgevonden.

 

Een trek van droefheid kwam op het gezicht van Adam. Hij scheen verwonderd en verontrust. Op de woorden van Eva gaf hij ten antwoord dat dit de vijand moest zijn geweest waartegen ze gewaarschuwd waren; en op grond van Gods bevel moest ze nu sterven. Als antwoord vroeg ze hem om te eten, terwijl ze de woorden van de verleider herhaalde dat ze beslist niet zouden sterven. Ze zei, dat dit wel waar moest zijn, want ze had niet het gevoel dat ze God mishaagde, integendeel, ze voelde zich op­gewonden en bezield met nieuw leven, zoals naar haar mening de hemelse boodschappers bezielde.

Adam begreep dat zijn metgezellin Gods gebod overtreden had, en de enige beperking, hen opgelegd als een toets van hun trouw en liefde, had  veronachtzaamd. In zijn geest woedde een verschrik­kelijke strijd. Hij betreurde het feit, dat hij Eva had laten afdwalen. Maar het feit was geschied; hij zou voor altijd gescheiden zijn van haar, wier te­genwoordigheid zijn geluk uitmaakte. Hoe zou hij dit kunnen verdragen?

 

Adam had de omgang met God en heilige engelen genoten. Hij had de heerlijkheid van de Schepper gezien. Hij begreep de hoge bestemming van het menselijk geslacht, wanneer het God trouw zou blijven. Toch verloor hij al deze zegeningen uit het oog bij de gedachte, dat hij die ene gave, die hem boven alles dierbaar was, moest verliezen. Liefde, dank, trouw aan de Schepper - dit alles kwam op de achtergrond bij zijn liefde voor Eva. Zij was deel van hem, en hij kon de gedachte aan een scheiding niet verdra­gen. Hij besefte niet, dat dezelfde Oneindige Macht, die hem uit het stof der aarde had gemaakt tot een levende, heerlijke gedaante, en die in liefde hem een metgezellin had geschonken, hem een andere metgezellin kon schenken. Hij besloot te delen in haar lot; als zij moest sterven, wilde hij met haar sterven.

Ten slotte, zo redeneerde hij, was het niet mogelijk dat de woorden van de wijze slang waarheid waren? Eva stond daar voor hem, even schoon en schijnbaar even onschuldig als voor haar daad van onge­hoorzaamheid. Ze openbaarde een grotere liefde jegens hem dan tevoren. Er was geen spoor van dood in haar te ontdekken, en hij besloot de ge­volgen te trotseren. Hij nam de vrucht en at in der haast.

 

Na zijn overtreding beeldde Adam zich eerst in dat hij geestelijk hoger stond. Maar spoedig vervulde de gedachte aan zijn zonde hem met schrik. De atmosfeer, die tot nu toe aangenaam en gelijkmatig was, scheen het schuldige mensenpaar te verkillen. De liefde en vrede die de hunne was geweest, was verdwenen, en in plaats daarvan hadden ze een schuldge­voel, angst voor de toekomst, en voelden ze zich naakt.

Het lichtgewaad dat hen omgaf, verdween, en in plaats daarvan trachtten ze zelf een bedek­king te maken; want ze konden niet naakt voor de ogen van God en heilige engelen verschijnen. Nu begonnen ze de ware aard van hun zonde te beseffen.

Adam verweet zijn metgezellin haar dwaasheid hem te verlaten en zich te laten verleiden door de slang; maar beiden troostten zich met de gedachte dat Hij, die hun zoveel blijken van Zijn liefde geschonken had, hun deze ene overtreding wel zou vergeven, of hen niet zo zwaar zou straffen als ze vreesden.

 

Satan verheugde zich over zijn overwinning. Hij had de vrouw ertoe gebracht Gods liefde te wantrouwen, te twijfelen aan Zijn wijsheid, en Zijn wet te overtreden, en door haar had hij de ondergang van Adam bewerkstelligd.

Maar de grote Wetgever zou aan Adam en Eva de gevolgen van hun overtreding bekendmaken.

Gods tegenwoordigheid in de hof werd merk­baar. Toen ze nog onschuldig waren, hadden ze vol blijdschap de nadering van hun Schepper verwelkomd; maar nu vluchtten ze bevreesd, en pro­beerden een schuilplaats te vinden in het donkerste deel van de hof. Maar de Here riep Adam, en zei tot hem: "Waar zijt gij? En hij zeide: Toen ik Uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.

En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van de boom gegeten, waarvan Ik u verboden had te eten?"

 

Adam kon zijn zonde niet ontkennen of verontschuldigen; maar in plaats van berouw te tonen, trachtte hij de schuld te werpen op zijn vrouw, en dus in feite op God zelf: "De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten." Hij, die uit liefde tot Eva bewust verkozen had de gunst van God, zijn tehuis in het paradijs, en een eeuwig leven van blijdschap prijs te geven, was nu in staat om na zijn val zijn metgezellin, en zelfs de Schepper verantwoordelijk te stellen voor de overtreding. Zo verschrikkelijk is de macht van de zonde.

 

Toen aan de vrouw gevraagd werd: "Wat hebt gij daar gedaan?" ant­woordde ze: "De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten." "Waarom hebt U de slang geschapen? Waarom hebt U ze in het paradijs toegela­ten?" - dit waren de vragen, opgesloten in haar verontschuldiging voor de zonde. Evenals Adam gaf ze God de schuld van hun zonde.

De geest van zelfrechtvaardiging ontstond bij de vader der leugen; onze stamouders ga­ven eraan toe zodra ze aan de invloed van satan gehoor gaven, en alle zo­nen en dochters van Adam geven blijk dezelfde geest te bezitten. In plaats

van ootmoedig hun zonde te belijden, proberen ze zich te dekken door de blaam op anderen te werpen, op de omstandigheden, of op God zelf - zo­dat zelfs Zijn zegeningen een oorzaak van aanklacht tegen Hem worden gemaakt.

 

Hierop sprak de Here het oordeel uit over de slang: "Omdat gij dit ge­daan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft." Om­dat de slang het werktuig van satan was geweest, moest Gods oordeel over haar voltrokken worden. In plaats van het schoonste en meest bewonderde van alle schepselen zou het het verachtelijkste wezen worden, gehaat en gevreesd door mens en dier. De volgende woorden, gericht tot de slang, waren direct van toepassing op satan, en wezen op zijn uiteindelijke ne­derlaag en ondergang: "Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen."

 

Eva kreeg vervolgens te horen dat smart en pijn haar deel zouden zijn. En de Here zei: "Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen." Bij de schepping had God haar de gelijke van Adam gemaakt. Als ze aan God trouw gebleven waren - in overeenstemming met Zijn wet van liefde - zouden ze altijd met elkaar in overeenstemming hebben ge­leefd; maar zonde had een wanklank veroorzaakt, en nu kon hun eenheid slechts gehandhaafd, en hun harmonie bewaard blijven door onderwerping van de een aan de ander.

Eva was het eerst verzocht, en ze was voor de verleiding bezweken omdat ze zich van haar metgezel had gescheiden, in strijd met Gods gebod. Door haar werd Adam ertoe gebracht te zondigen, en nu werd ze aan haar echtgenoot onderworpen. Als de beginselen van Gods wet door het gevallen mensdom waren geëerbiedigd, zou dit vonnis, hoewel een gevolg van de zonde, een zegen voor hen geweest zijn; maar het feit dat de man misbruik gemaakt heeft van de macht, hem geschon­ken, heeft het leven van vele vrouwen bitter en zwaar gemaakt.

 

Eva was volmaakt gelukkig geweest aan de zijde van haar echtgenoot in hun tehuis in Eden; maar evenals de moderne Eva's waande ze meer te kunnen bezitten dan God haar had toegewezen. Door een streven naar een hogere positie viel ze. Een dergelijke ervaring zullen allen meemaken die niet bereid zijn in overeenstemming met Gods plan blijmoedig de plichten van het leven op zich te nemen. In hun streven naar een plaats waarvoor Hij hen niet geschikt acht, laten velen de plaats open waar ze een zegen hadden kunnen zijn. In hun verlangen naar hogere posities hebben velen de vrouwelijke waardigheid en adel van karakter opgeofferd, en het werk dat de Hemel hun had opgedragen, nagelaten.

 

Tot Adam zei de Here: "Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daar­van eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren."

God wilde niet, dat het zondeloze paar enig kwaad zou kennen. Hij had hun al het goede gegeven en het kwade weerhouden. Maar tegen Zijn gebod in had­den ze van de verboden boom gegeten, en ze zouden ervan blijven eten -ze zouden het kwaad kennen - zolang ze leefden. Van die tijd af zou het mensdom blootstaan aan de verleidingen van satan. In plaats van de wel­dadige arbeid, die hun tot dusver was aangewezen, zouden onrust en zwaar werk hun deel zijn. Ze zouden onderworpen zijn aan teleurstel­lingen, droefheid, pijn, en ten slotte zou de dood hen wegnemen.

 

Heel de natuur zou, gebukt onder de vloek der zonde, getuigen van de aard en de gevolgen van opstand tegen God. Toen God de mens schiep, stelde Hij hem tot heerser over de aarde en over alle levende wezens. Zo­lang Adam trouw bleef aan de Schepper, was heel de natuur aan hem on­derworpen. Maar toen hij in opstand kwam tegen Gods wet, kwamen de lagere schepselen tegen hem in opstand. Zo zou de Here in zijn grote barmhartigheid de mens de heiligheid van Zijn wet duidelijk maken en hem, door eigen ervaring, het gevaar tonen om er in de kleinste dingen van af te dwalen.

 

En het leven van arbeid en zorgen, dat nu het deel van de mens zou zijn, was een blijk van Gods liefde. Deze discipline was noodzakelijk ge­worden door zijn zonde, om een halt toe te roepen aan zijn eetlust en hartstocht, om zelfbeheersing te ontwikkelen. Het was deel van Gods plan de mens te redden van de ondergang en vernedering door de zonde. De waarschuwing die onze stamouders kregen: "Ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven" - hield niet in dat ze zouden sterven op de dag dat ze van de verboden vrucht aten. Maar op die dag zou het onafwend­baar vonnis worden uitgesproken. Onsterfelijkheid was hun beloofd op voorwaarde van gehoorzaamheid; door ongehoorzaamheid zouden ze het recht op eeuwig leven verbeuren. Op die dag zouden ze gedoemd worden te sterven.

 

Om eeuwig te kunnen leven moest de mens voortdurend eten van de boom des levens. Wanneer de toegang tot deze boom hem zou worden ontzegd, zou zijn levenskracht gedurig afnemen tot de dood zou komen. Het was satans bedoeling dat Adam en Eva door ongehoorzaamheid Gods ongenoegen zouden opwekken; en wanneer ze geen vergiffenis zouden ontvangen, hoopte hij dat ze van de boom des levens zouden eten, waar­door zonde en ellende voor altijd zouden blijven bestaan. Maar na de val van de mens kregen heilige engelen opdracht de boom des levens te bewa­ken. Om deze engelen heen schenen lichtstralen in de vorm van een vlam­mend zwaard. Niemand van Adams geslacht zou die scheidsmuur doorbreken om de levensgevende vrucht te plukken; daarom is er geen on­sterfelijke zondaar.

 

De stroom van ellende die volgde op de overtreding van onze stam­ouders wordt door velen beschouwd als een te zware straf voor zo'n ge­ring vergrijp; en ze trekken de wijsheid en rechtvaardigheid van God in Zijn handelwijze met de mens in twijfel.

Wanneer ze echter dieper op deze vraag zouden ingaan, zouden ze bemerken dat ze dwalen. God schiep de mens naar Zijn eigen beeld, vrij van zonde. De aarde zou bevolkt worden met wezens die slechts een weinig minder dan de engelen waren; maar hun gehoorzaamheid moest beproefd worden; want God wilde niet dat de wereld gevuld zou worden met mensen die Zijn wet minachtten. Toch werd Adam niet aan een zware proef onderworpen. En juist omdat de proef zo licht was, werd de zonde zo zwaar aangerekend. Als Adam deze lichte toets niet kon doorstaan, zou hij zeker geen stand gehouden hebben als hem een grote verantwoordelijkheid was opgelegd.

 

Als Adam een zware proef had moeten doorstaan, zouden zij, wier harten neigen naar het kwaad, zich verontschuldigd hebben met de woor­den: "Deze zaak is onbelangrijk, en God let niet op die kleine dingen." Men zou voortdurend overtreden hebben in zaken die als onbelangrijk worden gezien. Maar God maakte duidelijk dat zonde in welke vorm ook voor Hem aanstootgevend is.

 

Voor Eva leek het van weinig betekenis God ongehoorzaam te zijn door van de verboden boom te eten, en ze bracht haar man ook tot de zon­de; maar hun zonde opende de sluizen van jammer naar deze wereld. Wie kan weten op het moment van de verzoeking welke vreselijke gevolgen uit een enkele misstap kunnen voortvloeien?

 

Velen die leren dat Gods wet niet langer bindend is voor de mens, be­weren dat men onmogelijk aan de eisen ervan kan voldoen. Maar als dit waar zou zijn, waarom werd Adam dan gestraft? De zonde van onze stamouders bracht schuld en verdriet over de wereld, en zonder Gods goedheid en barmhartigheid zou de mens aan de wanhoop zijn prijsgege­ven. Laat niemand zichzelf bedriegen. "Het loon dat de zonde geeft is de dood."  (Romeinen 6:23)

 

Gods wet kan nu evenmin straffeloos overtreden worden als in de tijd dat het vonnis werd uitgesproken over de vader van het mensdom.

Na de val mochten Adam en Eva niet langer in Eden blijven. Vurig smeekten ze te mogen blijven in het tehuis van hun onschuld en blijd­schap. Ze beleden dat ze geen recht hadden op deze verblijfplaats, maar beloofden dat ze in de toekomst strikt gehoorzaam zouden zijn aan God. Ze kregen echter te horen dat hun natuur door de zonde ontaard was, hun kracht om het kwaad te weerstaan was verminderd en had voor satan de weg gebaand voor verdere verleidingen. In hun staat van onschuld hadden ze toegegeven aan de verleiding; en nu zouden ze minder kracht hebben weerstand te bieden.

 

Nederig en met onuitsprekelijke droefheid verlieten ze hun prachtig tehuis en gingen heen om een woonplaats te zoeken op de aardbodem, die vervloekt was. De atmosfeer, die eerst zo zacht en gelijkmatig was, wis­selde nu sterk, en genadig voorzag de Here hen van een kleed van huiden als bescherming tegen hitte en kou.

 

Toen ze in het verwelken van de bloemen en het vallen van de blade­ren de eerste tekenen van ontbinding zagen, treurden Adam en zijn metge­zellin dieper dan mensen nu treuren over hun doden. De dood van tere, mooie bloemen was een bron van verdriet, maar toen de statige bomen hun bladeren lieten vallen, werden ze zich duidelijker bewust dat de dood het lot van elk levend voorwerp is.

 

De hof van Eden bleef nog lang op aarde nadat de mens hieruit ver­dreven was. Het gevallen mensdom kon nog lange tijd zien op het tehuis der onschuld, waarvan de ingang werd afgesloten door engelen. Aan de door engelen bewaakte poort van het paradijs werd Gods heerlijkheid geo­penbaard. Hierheen kwamen Adam en zijn zonen om God te aanbidden. Hier vernieuwden ze hun beloften om te gehoorzamen aan die wet waar­van de overtreding hen uit het paradijs verdreven had.

Toen de ongerech­tigheid de wereld steeds meer vulde en de goddeloosheid van de mensen oorzaak was van hun ondergang door de zondvloed, nam de hand die de hof van Eden geplant had, deze hof weg van de aarde. Doch wanneer eenmaal alles hersteld zal worden, als er een nieuwe hemel en nieuwe aarde zullen zijn, zal deze hof heerlijker dan ooit hersteld worden.

 

Dan zullen degenen die Gods geboden bewaard hebben, zitten onder de boom des levens; en in alle eeuwigheid zullen de bewoners van zondeloze werelden in die prachtige hof een voorbeeld zien van Gods volmaakte schepping, onberoerd door de vloek der zonde - een voorbeeld van wat deze aarde zou zijn geweest als de mens had beantwoord aan het heerlijk plan van de Schepper. (Patriarchen en Profeten” E.G.White)