De woorden van Christus op de berg brachten tot
uitdrukking wat de onuitgesproken les van Zijn leven was geweest, die de mensen
niet begrepen hadden. Zij konden niet begrijpen hoe Hij, die zulk een kracht
bezat, naliet deze te gebruiken voor wat zij beschouwden als het hoogste goed.
Hun geest, werkwijzen en motieven waren tegengesteld aan de Zijne. Terwijl zij
beweerden, de eer van de wet na te jagen, was eigen eer het voornaamste dat door
hen gezocht werd; en Christus zou hun duidelijk maken, dat wie zichzelf
liefheeft de wet. overtreedt.
Maar de beginselen die gekoesterd werden door de Farizeeën zijn kenmerkend voor
de mensheid van alle eeuwen. De geest van het Farizeïsme is de geest van de
menselijke natuur; en daar de Heiland de tegenstelling aantoonde tussen Zijn
eigen geest en werkwijzen en die van de rabbi's, kan Zijn leer evenzeer van
toepassing gemaakt worden op de mensen van alle tijden. In de dagen van Christus
trachtten de Farizeeën voortdurend de gunst des Hemels te verdienen, om zich te
verzekeren van wereldse eer en voorspoed, die zij beschouwden als een beloning
voor deugd. Terzelfder tijd praalden zij met hun liefdadigheid voor de ogen van
het volk om hun aandacht te trekken, en de naam van heiligen te verwerven.
Jezus laakte hun uiterlijk vertoon, en Hij verklaarde, dat God een dergelijk
dienen niet erkent, en dat het gevlei en de bewondering van het volk, waar ze zo
ijverig naar joegen, de enige beloning was die zij ooit zouden. ontvangen.
„Wanneer gij dan aalmoezen geeft," zeide Hij, „laat ... uw linker
hand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en
uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden."
Met deze woorden leert Jezus niet dat vriendelijke daden altijd geheim gehouden
moeten worden. De apostel Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, maakte
geen geheim van de vrijgevige zelfopoffering van de Christenen in Macedonië,
maar hij sprak van de genade, die Christus in hen teweeg had gebracht, en op
deze wijze werden ook anderen aangedaan met dezelfde geest. Hij schreef ook naar
de gemeente in Corinthe, en zeide: „Uw ijver heeft de meesten tot navolging
geprikkeld." 2 Cor. 9 : 2. De woorden van Christus Zelf maken Zijn bedoeling
duidelijk - dat bij het bedrijven van liefdadigheid het niet ons doel mag zijn
ons te verzekeren van de lof en eerbewijzen van mensen. Ware godsvrucht brengt
ons nooit tot uiterlijk vertoon. Zij die woorden van lof en eer verlangen, en
zich daarmee voeden als met zoete spijs, zijn alleen naam-Christenen.
Door hun goede werken moeten de volgelingen van Christus eer vergaren, niet voor
zichzelf, maar voor Hem door Wiens genade en kracht zij gewerkt hebben. Door de
Heilige Geest wordt ieder goed werk tot stand gebracht, en de Geest wordt
gegeven om niet de ontvanger, maar de Gever te verheerlijken. Wanneer het licht
van Christus schijnt in de ziel, zal de mond vervuld zijn van lof en dank aan
God. Uw gebeden, het nakomen van uw plicht, uw welwillendheid, uw
zelfopoffering, zullen niet het onderwerp vormen van uw gedachten of gesprekken.
Jezus zelf zal groot gemaakt worden, het eigen-ik zal verborgen worden, en
Christus zal naar voren komen als alles in allen.
Wij moeten in oprechtheid geven, niet om onze goede daden te tonen, maar uit
medelijden en liefde voor de noodlijdenden. Oprechtheid van bedoeling, ware
vriendelijkheid des harten zijn het motief waaraan de Hemel waarde hecht. De
ziel die oprecht is in zijn liefde, wiens ganse hart vervuld is met zijn
vroomheid, beschouwt God als kostbaarder dan goud van Ophir. We moeten niet
denken aan de beloning, maar aan het dienen; nochtans zal vriendelijkheid die in
deze geest bewezen wordt, zeker beloond worden. „Uw Vader, Die in het verborgene
ziet, zal het u vergelden." Terwijl het waar is, dat God Zelf de grote Beloning
is, die elke andere vergelding inhoudt, ontvangt de ziel Hem slechts, en
verheugt zich over Hem, wanneer hij Hem gelijk wordt in karakter. Slechts
gelijken kunnen elkander waarderen. Wanneer wij onszelf aan God geven om de
mensheid te dienen, geeft Hij Zichzelf aan ons.
Niemand kan in zijn eigen hart en leven ruimte maken zodat de stroom van Gods
zegen tot anderen vloeit, zonder zelf een rijke beloning te ontvangen. De
heuvels en vlakten die een bedding geven waarlangs de bergstromen de zee kunnen
bereiken, lijden daardoor geen verlies. Dat wat zij geven wordt honderdvoudig
terugbetaald. Want de stroom die zingend zijn weg gaat, laat een geschenk van
groen en vruchtbaarheid achter. Het gras op de oevers van de stroom is frisser
groen, de bomen hebben rijker gebladerte, de bloemen bloeien overvloediger.
Wanneer de aarde naakt en bruin ligt onder de blakende zomerhitte, geeft een
lijn van groen de loop van de stroom aan; en de vlakte die haar schoot opende om
de schat van de berg naar de zee te dragen, wordt bekleedt met frisheid en
schoonheid, - een getuigenis van de vergelding die de genade Gods meedeelt aan
allen die zichzelf geven als een kanaal waardoor ze naar de wereld kan stromen.
Dit is de zegen van hen die barmhartigheid bewijzen aan de armen. De profeet
Jesaja zegt: „Is het niet, dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme
zwervelingen in uw huis brengt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem
bekleedt en u niet onttrekt aan uw eigen vlees en bloed? Dan zal uw licht
doorbreken als de dageraad en uw wond zich spoedig sluiten ... En de Here zal u
voortdurend leiden, u in dorre streken verzadigen ... dan zult gij zijn als een
besproeide hof, en als een bron, waarvan het water niet teleurstelt." Jes. 5 8 :
7-11. Het werk van weldadigheid wordt tweemaal gezegend. Terwijl hij die de
armen geeft, anderen zegent, wordt hijzelf in nog grotere mate gezegend. De
genade van Christus in de ziel ontwikkelt karaktertrekken die tegengesteld zijn
aan zelfzucht, - trekken die het leven zullen verfijnen, veredelen en verrijken.
Vriendelijke daden die in het geheim verricht worden, zullen harten tezamen bin
den, en zullen ze nader trekken tot het hart van Hem uit wie iedere milddadige
opwelling voortkomt. De kleine attenties, de kleine dingen waaruit liefde en
zelfopoffering blijkt, die uit het leven voortvloeien als de geur uit een bloem,
- deze dingen maken een belangrijk deel uit van de zegeningen des levens, en van
het geluk. En tenslotte zal blijken, dat zelfverloochening ten bate van anderen,
hoe nederig en dwaas dat hier op aarde ook mag zijn, in de hemel erkend wordt
als een teken van onze eenheid met Hem, de Koning der heerlijkheid, Die rijk
was, doch om onzentwille arm werd.
De vriendelijke daden zijn misschien in het geheim gedaan, maar het resultaat
daarvan in het karakter van degene die ze doet kan niet verborgen blijven.
Indien wij werken met de volledige belangstelling van ons hart als een volgeling
van Christus, dan zal het hart dicht bij God leven, en de Geest van God zal,
door aan onze geest te werken, de heilige harmonie van de ziel bewerken als
antwoord op de goddelijke aanraking.
Hij die vermeerderde talenten schenkt aan hen die op verstandige wijze de gaven
die hun waren toevertrouwd hebben doen toenemen, erkent met vreugde het
dienstwerk van Zijn gelovige volk in de Geliefde, door wiens genade en kracht
zij gewerkt hebben. Zij die getracht hebben het Christelijk karakter te
ontwikkelen en te vervolmaken door hun talenten te gebruiken voor goede werken,
zullen, in de toekomstige wereld, oogsten wat zij gezaaid
hebben. Het werk dat op aarde begonnen is, zal zijn voltooiing
bereiken in dat hoger en heiliger leven om tot in eeuwigheid te
blijven bestaan.
„Wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars."
De Farizeeën hadden vastgestelde uren voor het
gebed; en wanneer, zoals dikwijls gebeurde, zij buitenshuis waren op die
gestelde tijd, bleven ze staan waar ze ook op dat ogenblik waren, - wellicht op
de straat of op het marktplein, temidden van de drommen haastige mensen, - en
daar plachten zij dan met luider stemme hun vormelijke gebeden op te zeggen. Een
dergelijke aanbidding, die slechts werd gegeven uit zelfverheerlijking, werd
door Jezus ten zeerste berispt. Hij keurde evenwel het gebed in het openbaar
niet af; immers Hijzelf bad met Zijn discipelen en in tegenwoordigheid van de
menigte. Maar Hij leert dat een persoonlijk gebed niet in het openbaar gedaan
moet worden. Wanneer we in persoonlijke aanbidding verzonken zijn moeten onze
gebeden door niemand gehoord worden dan door de Here Die gebeden hoort. Geen
nieuwsgierig oor mag de inhoud van dergelijke smeekbeden opvangen.
„Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer." Zorg voor
een plaats waar ge in het verborgene kunt bidden. Jezus had uit
verkoren plaatsen waar Hij gemeenschap kon hebben met God,
en dat moeten ook wij hebben. Dikwijls hebben we het nodig om ons ergens terug
te trekken, hoe nederig die plaats ook mag zijn, opdat we daar alleen, kunnen
zijn met God.
„Bidt tot uw Vader in het verborgene." In de naam van Jezus mogen wij voor het
aangezicht Gods komen met het vertrouwen van een kind. We hebben geen mens nodig
om als middelaar op te treden. Door Jezus kunnen we onze harten openstellen voor
God als voor iemand die ons kent en liefheeft. Op de verborgen plaats des gebeds,
waar slechts Gods oog ons kan zien, slechts Zijn oor ons kan horen, kunnen wij
onze meest geheime verlangens en wensen uitstorten voor de Vader van oneindige
ontferming; en terwijl de ziel zwijgt en stille is, zal die stem, die nooit
nalaat te antwoorden op de kreet van menselijke nood, tot ons harte spreken.
„De Here is rijk aan barmhartigheid en ontferming." Jac. 5
Hij wacht met onvermoeibare liefde op de belijdenissen van de
afgedwaalden, en om hun berouw aan te nemen. Hij wacht op een teken van
dankbaarheid van onze zijde, zoals een moeder uitziet naar een glimlach van
herkenning van haar geliefd kind. Hij wil dat wij begrijpen hoe ernstig en teder
Zijn hart naar ons verlangt. Hij nodigt ons uit, onze beproevingen tot Hem te
brengen, onze smarten tot Zijn liefde, onze wonden om door Hem genezen te
worden, onze zwakheid tot Zijn kracht, onze ledigheid tot Zijn volheid. Nooit is
iemand teleurgesteld die tot Hem kwam. „Zij schouwen naar Hem en stralen van
vreugde, en hun aangezicht zal niet schaamrood worden." Ps. 34 : 6.
Zij die God in het verborgene zoeken, hun noden aan de Here vertellen, en om
hulp smeken, zullen niet tevergeefs smeken. „Uw Vader, Die in het verborgene
ziet, zal het u in het openbaar vergelden." Wanneer we Christus tot onze
dagelijkse metgezel maken, zullen wij gevoelen dat de krachten van een ongeziene
wereld overal rondom ons zijn; en door op Jezus te zien, zullen wij gelijk
gemaakt worden aan Zijn beeld. Door te aanschouwen worden wij veranderd. Het
karakter wordt verzacht, verfijnd en veredeld voor het hemels koninkrijk. Het
zekere resultaat van onze omgang en gemeenschap met onze Here zal zijn, dat onze
vroomheid zal vermeerderd worden, onze reinheid en ons vuur. Wij zullen steeds
beter het gebed gaan verstaan. Wij ontvangen een goddelijke opvoeding, en dit
wordt tot uitdrukking gebracht door een leven van plichtsgetrouwheid en ijver.
De ziel, die zich tot God wendt om hulp, om steun, om kracht, door dagelijks
ernstig te bidden, zal nobele verlangens hebben, een zuiver begrip van waarheid
en plicht, verheven bedoelingen in zijn daden, en een voortdurend hongeren en
dorsten naar gerechtigheid. Door gemeenschap met God te onderhouden zullen we in
staat gesteld worden om door onze omgang met anderen het licht, de vrede en rust
die in ons hart heersen aan hen mee te delen. De kracht die verkregen wordt door
gebed tot God, samen met een volhardend trachten de geest te oefenen in
bedachtzaamheid en zorg, maakt een mens geschikt voor zijn dagelijkse plichten,
en bewaart onder alle omstandigheden de vrede voor zijn geest.
Indien wij tot God naderen, zal Hij de woorden in onze mond leggen om tot Hem te
spreken, om Zijn naam te prijzen. Hij zal ons een melodie leren uit het lied der
engelen, een dankzegging aan onze hemelse Vader. In iedere daad in ons leven
zullen het licht en de liefde van een inwonende Heiland geopenbaard worden.
Uiterlijke zorgen kunnen niet het leven bereiken dat geleid wordt door het
geloof in de Zoon van God.
77
„En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen doen."
De heidenen meenden, dat hun gebeden op zichzelf
verdiensten
bezaten om verzoening te doen voor hun zonden. Hoe langer
daarom het gebed, hoe groter de verdienste. Indien zij heilig
konden worden door hun eigen inspanningen, dan zouden ze iets
in zichzelf hebben waarover ze zich konden verheugen, een reden
om trots te zijn. Deze gedachte aangaande het gebed is een uit
vloeisel van het beginsel der zelf-verzoening, dat ten grondslag ligt aan alle
valse godsdienstige stelsels. De Farizeeën hadden dit heidense idee betreffende
het gebed overgenomen, en in onze tijd is die gedachte nog geenszins verdwenen,
zelfs onder mensen die belijden Christenen te zijn. Het opzeggen van vaste
gewoontezinnen, terwijl het hart geen behoefte gevoelt aan God, draagt hetzelfde
karakter als de „omhaal van woorden" van de heidenen. Gebed is geen boetedoening
voor de zonde; het heeft in zichzelf geen kracht of verdienste. Alle bloemrijke
woorden die ons ter beschikking staan hebben niet dezelfde waarde als één heilig
verlangen. De meest welsprekende gebeden zijn slechts ijdele woorden, indien zij
niet de ware gevoelens van het hart tot uitdrukking brengen. Maar een gebed dat
uit een ernstig hart voortkomt, waarin de eenvoudige behoeften van de ziel tot
uitdrukking worden gebracht, zoals we een aardse vriend om een gunst zouden
vragen, in de verwachting dat die ons zou worden geschonken - dat is het gebed
des geloofs. God verlangt niet naar onze ceremoniële betuigingen; maar de
onuitgesproken kreet van het hart dat is gebroken en verbrijzeld door het besef
van zijn zonde en volslagen zwakheid, vindt zijn weg naar de Vader van alle
barmhartigheid.
„En wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars,, een somber gelaat."
Het vasten dat wordt bevolen door het woord van God
is meer dan een vorm. Het bestaat niet uit het alleen weigeren van voedsel, het
dragen van zakken en het strooien van as op het hoofd. Hij
die vast uit werkelijke smart om de zonde, zal daarbij geen vertoon maken.
Het doel van het vasten, dat God van ons vraagt dat wij zullen houden, is niet
het lichaam te pijnigen om de zonden van de ziel, maar ons te helpen het
ellendig karakter van de zonde in te zien, om ons hart voor God te vernederen en
Zijn vergevende genade te ontvangen. Zijn bevel tot Israël luidde: „Scheurt uw
hart en niet uw klederen, en bekeert u tot de Here uw God." Joël 2 : 13. Het zal
niet voldoende voor ons zijn, boete te doen, of ons te vleien met de gedachte
dat wij door onze eigen werken een erfdeel onder de heiligen zullen verdienen of
kopen. Toen aan Christus de vraag gesteld werd: „Wat moeten wij doen, opdat wij
de werken Gods mogen werken?" antwoordde Hij: „Dit is het werk Gods, dat gij
gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft." Joh. 6 :28, 29. Berouw is een zich
keren van zichzelf tot Christus; en wanneer we Christus aannemen, zodat Hij,
door het geloof, in ons kan wonen, zullen goede werken geopenbaard worden.
Jezus zeide: „Zalf uw hoofd, als gij vast, en was uw gelaat, om u niet bij uw
vasten aan de mensen te vertonen, maar aan uw Vader, die in het verborgene is."
Alles wat gedaan wordt tot eer van God, moet opgewekt gedaan worden, niet
bedroefd en somber. Er is geen somberheid in de godsdienst van Christus. Indien
Christenen door een droeve houding de indruk geven, dat zij teleurgesteld zijn
in hun Here, geven zij een onjuiste voorstelling van Zijn karakter, en leggen
argumenten in de mond van Zijn vijanden. Hoewel zij met hun woorden kunnen
beweren dat God hun Vader is, tonen zij nochtans door hun somberheid en smart
aan de wereld het gelaat van wezen.
Christus verlangt van ons, dat wij Zijn dienst aantrekkelijk doen schijnen,
zoals die ook werkelijk is. Laat de zelfverloochening en de verborgen
beproevingen des harten geopenbaard worden aan de barmhartige Heiland. Laat de
lasten worden achtergelaten aan de voet van het kruis, en ga uws weegs, u
verheugend in de liefde
van Hem, Die u eerst heeft liefgehad. De mensen zullen misschien nooit iets
weten van het werk dat in het verborgene plaats vindt tussen de ziel en God,
maar het resultaat van het werk van de Geest aan het hart zal voor allen
zichtbaar zijn; want „Hij die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar
vergelden."
„Verzamelt u geen schatten op aarde."
Een schat die op aarde verzameld wordt, zal niet
blijven bestaan; dieven breken in en stelen; motten en roest verderven het; vuur
en stormwind vagen uw bezittingen weg. „En waar uw schat is, daar zal ook uw
hart zijn." Een schat op aarde verzameld, zal de geest in beslag nemen, zodat de
hemelse dingen worden buitengesloten. Liefde voor geld was de overheersende
hartstocht in de tijd van de Joden. Wereldsgezindheid nam de plaats in van God
en godsdienst in de ziel. Zo is het ook nu. Hebzuchtig verlangen naar weelde
oefent zulk een fascinerende, betoverende invloed uit op het leven, dat het
gevolg is, dat het edele verdorven en het menselijke in de mens verwoest wordt,
totdat zij omkomen in het verderf. De dienst van Satan is vervuld van zorgen,
verwarring en moeizame arbeid, en de schat waarvoor de mensen op aarde zwoegen
om haar te vergaren is slechts voor een korte tijd.
Jezus zeide: „Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze
ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamel u schatten in
de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven
inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn." De les
in deze woorden is: „Verzamel u schatten in de hemel." Het is in uw eigen belang
dat u hemelse rijkdommen vergaart. Van alles wat u bezit behoren die alleen
uzelf toe. De schat die in de hemel verzameld wordt is onvergankelijk. Vuur noch
water kan die vernietigen, geen dief kan hem ontvreemden, mot noch roest kan hem
ontoonbaar maken, want het wordt door God bewaard.
De schat, die Jezus van meer waarde acht dan iets anders, is de rijkdom van „de
heerlijkheid Zijner erfenis bij de heiligen." Ef. i : 18. De discipelen van
Christus worden Zijn edelstenen genoemd, Zijn kostbare en uitgelezen schat. Hij
zegt: „Ja, zij zijn kroonjuwelen." Zach. 9 : 16. „Ik zal de stervelingen
zeldzamer maken dan gelouterd
goud en de mensen dan fijn goud van Ofir." Jes. 13 : 12. Christus beschouwt Zijn
volk in zijn reinheid en volmaaktheid als de beloning voor Zijn lijden, Zijn
vernedering, en Zijn liefde, en de vervulling van Zijn heerlijkheid, - Christus,
het grote Middelpunt, van waaruit alle heerlijkheid straalt.
En het is ons toegestaan, ons met Hem te verenigen in het grote verlossingswerk,
en deel te hebben aan de rijkdommen die Zijn sterven en lijden gewonnen hebben.
De apostel Paulus schreef aan de Christenen in Thessalonica: „Want wie is onze
hoop of blijdschap of erekans voor onze Here Jezus bij Zijn komst anders dan
gij? Ja, gij zijt onze eer en blijdschap." i Thess. 2 : t9, 20. Dit is de schat
waarvoor Christus zegt dat wij moeten werken. Karakter is de grootste oogst van
het leven. En ieder woord, iedere daad die door de genade van Christus in één
ziel een verlangen zal doen ontstaan dat op de hemel gericht is, iedere poging
die bedoeld is om een christelijk karakter te vormen, is een schat, die in de
hemel verzameld
wordt.
Waar de schat is, daar zal het hart zijn. In iedere poging om anderen van dienst
te zijn, zijn wij onszelf van dienst. Hij die geld of tijd geeft voor de
verbreiding van het evangelie, stelt ook zijn eigen gebeden en belangen in
dienst van het werk, en van de zielen die daardoor bereikt zullen worden; zijn
gevoelens gaan uit naar anderen, en hij wordt gedreven tot een grotere
toewijding aan God, opdat hij in staat zal zijn, hen zo goed, mogelijk van
dienst te zijn.
En op die laatste dag, wanneer de rijkdom der aarde zal vergaan, zal hij, die
een schat heeft verzameld in de hemel, zien wat hij door zijn leven gewonnen
heeft. Indien wij acht hebben geslagen op de woorden van Christus, dan zullen
wij, wanneer we ons scharen rond de grote witte troon, de zielen zien die gered
zijn door onze medewerking, en wij zullen weten dat dezen anderen behouden
hebben, en die weer anderen, - een groot aantal mensen in de hemel gebracht als
gevolg van uw arbeid, mensen, die daar zijn om hun kroon aan de voeten van Jezus
te leggen, en Hem te prijzen tot in eeuwigheid. Met welk een vreugde zal hij die
voor Christus heeft gewerkt deze verlosten aanschouwen, die de heerlijkheid van
de Verlosser delen! Hoe dierbaar zal de hemel zijn voor hen, die getrouw zijn
geweest in het werk voor de redding van zielen!
„Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn waar
Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods." Col. 3 : i .
„Indien uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn."
Zuiverheid van bedoeling, volkomen toewijding aan
God, is de voorwaarde, waarop door de woorden van de Heiland gewezen wordt. Laat
de bedoeling om de waarheid te vinden en te gehoorzamen, wat dat ook moge
kosten, oprecht en onwankelbaar zijn, en gij zult goddelijke verlichting
ontvangen. Ware vroomheid begint wanneer ieder compromis met de zonde ten einde
is. Dan zal de taal van het hart spreken met de woorden van de apostel Paulus:
„Ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik:
vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij
ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in
Christus Jezus." „Ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus
Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om Zijnentwil heb ik dit alles prijs
gegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen." Phil. 3 : 13,
14, 8. Maar wanneer het oog verblind wordt door eigenliefde, dan is er slechts
duisternis. „Indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn." Het
was deze verschrikkelijke duisternis, waardoor de Joden in koppige ongelovigheid
gehuld bleven, en waardoor het voor hen onmogelijk werd het karakter en de
zending van Hem, Die was gekomen om hen te redden van hun zonden, op hun juiste
waarde te schatten.
Toegeven aan de verleiding begint met het toelaten dat de geest aarzelt, met het
niet voortdurend vertrouwen in God. Indien wij niet verkiezen onszelf volkomen
aan God te geven, dan zijn wij in duisternis. Wanneer wij enig voorbehoud maken,
dan laten wij een deur open waardoor Satan kan binnenkomen om ons op een
dwaalspoor te brengen door zijn verzoekingen. Hij weet, dat indien hij ons
uitzicht kan verduisteren, zodat het oog des geloofs God niet kan zien, er geen
hinderpaal meer zal zijn voor de zonde.
Het overheersen van een zondig verlangen toont de begoocheling van de ziel aan.
Telkens wanneer wordt toegegeven aan dat verlangen wordt de afkeer van de ziel
tegenover God versterkt. Door het pad te volgen dat Satan gekozen heeft, worden
wij omringd door de schaduwen van het kwaad, en iedere schrede leidt naar een
diepere duisternis, en doet de verblindheid van het hart toenemen. In de
geestelijke wereld heerst dezelfde wet als in de natuurlijke. Hij die in de
duisternis blijft wonen, verliest tenslotte zijn gezichtsvermogen. Hij wordt
ingesloten door een duisternis, dieper dan de duisternis van het
middernachtelijk uur; en het helderste uur kan hem geen licht brengen. Hij
„wandelt in de duisternis, en hij weet niet, waar hij heen gaat, want de
duisternis heeft zijn ogen verblind." i joh. 2 : i i. Door voortdurend het kwaad
te koesteren en opzettelijk geen acht te slaan op de smeekbeden van goddelijke
liefde, verliest de zondaar zijn liefde voor het goede, het verlangen naar God,
zelfs het vermogen om het licht des hemels te ontvangen. De uitnodiging der
genade klinkt nog vol liefde, het licht schijnt nog even helder als toen het
voor het eerst over de ziel daagde; maar de stem klinkt voor dove oren, het
licht schijnt op blinde ogen.
Geen ziel wordt ooit uiteindelijk door God verlaten, wordt ooit overgegeven aan
zijn eigen wegen, zolang er enige hoop is voor zijn redding. „De mens wendt zich
af van God, niet God van hem." Onze hemelse Vader volgt ons met smeekbeden en
waarschuwingen en verzekering van Zijn ontferming, totdat verdere kansen en
voorrechten geheel tevergeefs zouden zijn. De verantwoordelijkheid rust op de
zondaren. Door de Geest van God nu te weerstaan, bereidt hij een weg voor om het
licht voor een tweede maal te weerstaan wanneer het met grotere kracht komt. Op
deze wijze valt hij van de ene graad van weerspannigheid in de andere, totdat op
't laatst het licht geen indruk meer maakt, en hij zal ophouden in enige mate te
reageren op de Geest van God. Dan wordt zelfs „het licht dat in u is"
duisternis. De waarheid die we kennen is zo verdraaid geworden, dat de
verblindheid van de ziel daardoor vermeerderd wordt.
„Niemand kan twee heren dienen."
Christus zegt niet, dat de mensen geen twee
meesters willen of zullen dienen, maar dat zij het niet kunnen. De belangen van
God en de belangen van de mammon hebben niets met elkaar gemeen. Juist op het
punt waar het geweten van de Christen hem waarschuwt iets na te laten, zichzelf
te verloochenen, te wachten, juist op dat punt gaat de mens van de wereld over
de lijn, waar hij toegeeft aan zijn zelfzuchtige neigingen. Aan de ene zijde van
die lijn staat de zelfverloochenende volgeling van Christus, aan de andere zijde
staat de liefhebber van de wereld die aan zijn neigingen toegeeft, de mode
navolgt, zich bezig houdt met frivoliteiten, en zichzelf verwent met verboden
genoegens. De Christen kan niet die kant van de lijn overgaan.
Niemand kan een neutrale positie innemen; er is geen tussengroep, die God niet
lief heeft noch de vijand der gerechtigheid dient. Christus moet leven door Zijn
menselijke vertegenwoordigers, en werken door hun vermogens, en handelen door
hun talenten. Hun wil moet onderworpen zijn aan Zijn wil; zij moeten handelen in
Zijn Geest. Dan zijn zij het niet meer die leven, maar Christus die leeft in
hen. Hij, die zich niet volledig aan God geeft, wordt beheerst door een andere
macht, hij luistert naar een andere stem, die voorstellen doet die van geheel
andere aard zijn. Halfslachtig dienen stelt de menselijke vertegenwoordiger aan
de zijde van de vijand, als een succesvolle handlanger van de legers der
duisternis. Wanneer mensen, die er aanspraak op maken, strijders van Christus te
zijn, zich bezighouden met de bondgenoten van Satan, en hulp verlenen aan zijn
zijde, dan bewijzen ze, dat ze vijanden van Christus zijn. Zij verraden de
heilige zaken, die hun toevertrouwd zijn. Zij vormen een schakel tussen Satan en
de ware strijders, zodat door deze mensen de vijand voortdurend bezig is de
harten van de soldaten van Christus te stelen.
Het sterkste bolwerk van ondeugd in onze wereld is niet het zondige leven van de
verdorven zondaar of de diep gezonken uitgeworpene; het is dat leven, dat in
andere opzichten deugdzaam, eerbaar en edel schijnt, maar waarin één zonde
gekoesterd wordt, aan
één ondeugd wordt toegegeven. Voor de ziel die in het verborgene worstelt tegen
een geweldige verzoeking, die wankelt op de rand van de afgrond, is een
dergelijk voorbeeld een der krachtigste lokmiddelen tot de zonde. Hij die,
hoewel hij hoge opvattingen heeft omtrent leven en waarheid en eer, nochtans
opzettelijk één gebod van Gods heilige wet overtreedt, heeft Zijn nobele gaven
verdraaid tot een lokmiddel voor de zonde. Genie, talent, sympathie, zelfs
edelmoedige, vriendelijke daden, kunnen werktuigen van Satan worden om andere
zielen ertoe te verleiden te gaan over de afgrond van de ondergang voor dit
leven en het toekomende. „Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is.
Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al
wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en hovaardig
leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld." i joh. 2 : 15, 16.
„Weest niet bezorgd."
Hij, die u het leven gegeven heeft, kent uw
behoefte aan voedsel om dat leven in stand te houden. Hij, die het lichaam
geschapen heeft, vergeet niet uw behoefte aan kleding. Zal niet Hij, die de
grotere gave reeds geschonken heeft, ook datgene schenken wat nodig is om deze
gave volledig te maken? Jezus wees Zijn toehoorders op de vogels die hun
lofliederen zongen, onbezwaard door gedachten aan zorg, want „zij zaaien niet en
maaien niet en brengen niet bijeen in schuren;" en toch voorziet de grote Vader
in hun behoeften. En Hij vraagt: „Gaat gij ze niet verre te boven?"
De heuvels en velden zagen er vrolijk uit door de bloemen, fris van de
morgendauw, en terwijl Hij daarop wees, zeide Jezus: „Let op de leliën des velds,
hoe zij groeien." De schone vormen en tere tinten van de planten en bloemen
kunnen door menselijk vernuft worden nagebootst; maar welke aanraking kan leven
geven, zelfs aan één enkele bloem of grasspriet? Ieder bloempje dat aan de weg
bloeit, dankt zijn bestaan aan dezelfde Macht Die de werelden der sterren in de
hoge in hun baan heeft gesteld. Door alle geschapen
„Niemand kan twee heren dienen."
Christus zegt niet, dat de mensen geen twee
meesters willen of zullen dienen, maar dat zij het niet kunnen. De belangen van
God en de belangen van de mammon hebben niets met elkaar gemeen. Juist op het
punt waar het geweten van de Christen hem waarschuwt iets na te laten, zichzelf
te verloochenen, te wachten, juist op dat punt gaat de mens van de wereld over
de lijn, waar hij toegeeft aan zijn zelfzuchtige neigingen. Aan de ene zijde van
die lijn staat de zelfverloochenende volgeling van Christus, aan de andere zijde
staat de liefhebber van de wereld die aan zijn neigingen toegeeft, de mode
navolgt, zich bezig houdt met frivoliteiten, en zichzelf verwent met verboden
genoegens. De Christen kan niet die kant van de lijn overgaan.
Niemand kan een neutrale positie innemen; er is geen tussengroep, die God niet
lief heeft noch de vijand der gerechtigheid dient. Christus moet leven door Zijn
menselijke vertegenwoordigers, en werken door hun vermogens, en handelen door
hun talenten. Hun wil moet onderworpen zijn aan Zijn wil; zij moeten handelen in
Zijn Geest. Dan zijn zij het niet meer die leven, maar Christus die leeft in
hen. Hij, die zich niet volledig aan God geeft, wordt beheerst door een andere
macht, hij luistert naar een andere stem, die voorstellen doet die van geheel
andere aard zijn. Halfslachtig dienen stelt de menselijke vertegenwoordiger aan
de zijde van de vijand, als een succesvolle handlanger van de legers der
duisternis. Wanneer mensen, die er aanspraak op maken, strijders van Christus te
zijn, zich bezighouden met de bondgenoten van Satan, en hulp verlenen aan zijn
zijde, dan bewijzen ze, dat ze vijanden van Christus zijn. Zij verraden de
heilige zaken, die hun toevertrouwd zijn. Zij vormen een schakel tussen Satan en
de ware strijders, zodat door deze mensen de vijand voortdurend bezig is de
harten van de soldaten van Christus te stelen.
Het sterkste bolwerk van ondeugd in onze wereld is niet het zondige leven van de
verdorven zondaar of de diep gezonken uitgeworpene; het is dat leven, dat in
andere opzichten deugdzaam, eerbaar en edel schijnt, maar waarin één zonde
gekoesterd wordt, aan
één ondeugd wordt toegegeven. Voor de ziel die in het verborgene worstelt tegen
een geweldige verzoeking, die wankelt op de rand van de afgrond, is een
dergelijk voorbeeld een der krachtigste lokmiddelen tot de zonde. Hij die,
hoewel hij hoge opvattingen heeft omtrent leven en waarheid en eer, nochtans
opzettelijk één gebod van Gods heilige wet overtreedt, heeft Zijn nobele gaven
verdraaid tot een lokmiddel voor de zonde. Genie, talent, sympathie, zelfs
edelmoedige, vriendelijke daden, kunnen werktuigen van Satan worden om andere
zielen ertoe te verleiden te gaan over de afgrond van de ondergang voor dit
leven en het toekomende. „Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is.
Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al
wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en hovaardig
leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld." i joh. 2 : 15, 16.
„Weest niet bezorgd."
Hij, die u het leven gegeven heeft, kent uw
behoefte aan voedsel om dat leven in stand te houden. Hij, die het lichaam
geschapen heeft, vergeet niet uw behoefte aan kleding. Zal niet Hij, die de
grotere gave reeds geschonken heeft, ook datgene schenken wat nodig is om deze
gave volledig te maken? Jezus wees Zijn toehoorders op de vogels die hun
lofliederen zongen, onbezwaard door gedachten aan zorg, want „zij zaaien niet en
maaien niet en brengen niet bijeen in schuren;" en toch voorziet de grote Vader
in hun behoeften. En Hij vraagt: „Gaat gij ze niet verre te boven?"
De heuvels en velden zagen er vrolijk uit door de bloemen, fris van de
morgendauw, en terwijl Hij daarop wees, zeide Jezus: „Let op de leliën des velds,
hoe zij groeien." De schone vormen en tere tinten van de planten en bloemen
kunnen door menselijk vernuft worden nagebootst; maar welke aanraking kan leven
geven, zelfs aan één enkele bloem of grasspriet? Ieder bloempje dat aan de weg
bloeit, dankt zijn bestaan aan dezelfde Macht Die de werelden der sterren in de
hoge in hun baan heeft gesteld. Door alle geschapen dingen trilt de polsslag des
levens van het grote hart van God. De bloemen des velds worden door Zijn hand
gekleed in rijker gewaden dan ooit de gestalten van aardse koningen hebben
getooid. En „indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de
oven geworpen wordt, z6 bekleedt, zal Hij u niet veel meer bekleden,
kleingelovigen?"
Hij is het die de bloemen gemaakt heeft, en die aan de mus zijn lied gaf, Hij
zegt: „Let op de leliën." „Ziet naar de vogelen des hemels." Door de schoonheid
van de dingen in de natuur kunt u meer leren over de wijsheid Gods dan de
geleerden weten. Op de bloemblaadjes van de lelie heeft God een boodschap voor u
geschreven, - geschreven in een taal, die uw hart slechts kan lezen wanneer het
de lessen van wantrouwen, zelfzucht en verterende bezorgdheid uit de geest
verbant. Waarom heeft Hij u de zingende vogels en de tedere bloesems gegeven,
als het niet voortkomt uit de overvloeiende liefde van het hart van een Vader,
Die uw levenspad wil verlichten en verblijden? Ge zoudt alle levensbehoeften
gehad hebben zonder de bloemen en de vogels, maar God stelde Zich er niet mee
tevreden, slechts datgene te geven wat voldoende zou zijn voor het voortbestaan
alleen. Hij heeft aarde, lucht en hemel vervuld met schoonheid om u te vertellen
over Zijn liefdevolle gedachten over u. De schoonheid van alle geschapen dingen
is slechts een lichtstraal komend van de glans van Zijn heerlijkheid. Indien Hij
zulk een oneindig grote macht heeft gebruikt voor de dingen in de natuur, voor
uw geluk en vreugde, kunt ge er dan aan twijfelen of Hij u iedere zegening, die
gij nodig hebt, zal geven?
„Let op de leliën." Iedere bloem die zijn blaadjes opent voor het zonnelicht
gehoorzaamt dezelfde grote wetten die de sterren leiden, en hoe eenvoudig en
schoon en hoe zoet is het leven van zulk een bloem! Door de bloemen wil God onze
aandacht richten op de lieflijkheid van een karakter als dat van Christus. Hij,
die zulk een schoonheid heeft gegeven aan de bloesems, verlangt nog veel meer,
dat de ziel bekleed zal zijn met de schoonheid van het karakter van Christus.
Let er, op, zegt Jezus, hoe de lelies groeien; hoe zij, opkomend
uit de koude, donkere aarde, of uit de modder van een rivierbedding, in
lieflijkheid en geur openbloeien. Wie zou dromen over de mogelijkheid van zulk
een schoonheid wanneer hij de ruwe, bruine bol van de lelie ziet? Maar wanneer
het leven Gods, dat daarin verborgen is, zich ontvouwt als antwoord op de regen
en de zonneschijn, verbazen de mensen zich over wat ze zien aan schoonheid en
lieflijkheid. Zo zal ook het leven Gods in iedere menselijke ziel zich
ontplooien, wanneer die ziel zich wil overgeven aan het werk
van Zijn genade, die, kosteloos als regen en zonneschijn met Zijn zegen over
allen komt. Het is het woord Gods dat de bloemen schept, en hetzelfde woord zal
in u de genadegaven van Zijn Geest voort
brengen.
Gods wet is de wet der liefde. Hij heeft u omgeven met schoonheid, om u te
leren, dat ge niet op de aarde geplaatst zijt om alleen voor uzelf te delven, te
graven en te bouwen, te arbeiden en te spinnen, maar om het leven licht en
vrolijk en schoon te maken met de liefde van Christus, - om, evenals de bloemen,
het leven van anderen blij te maken door het dienstwerk der liefde.
Vaders en moeders, laat uw kinderen leren van de bloemen.
Neemt hen met u mee in de tuin en in het veld en onder de lommerrijke bomen, en
leer hen in de natuur de boodschap van Gods liefde te lezen. Laat de gedachte
aan Hem verbonden worden met vogel en bloem en boom. Leidt de kinderen zo, dat
zij in ieder prettig en schoon voorwerp een uitdrukking zien van Gods liefde
voor hen. Maak uw godsdienst aantrekkelijk voor hen, doordat het iets aangenaams
is. Laat de wet der vriendelijkheid op uw lippen zijn.
Leer de kinderen dat door Gods grote liefde hun natuur veranderd en in harmonie
gebracht kan worden met de Zijne. Leer hen, dat Hij wil, dat hun leven schoon is
door de schoonheid van de bloemen. Leer hen, wanneer zij de zoetgeurende
bloesems plukken, dat Hij, Die de bloemen gemaakt heeft, schoner is dan Zijn
maaksel. Op deze wijze zullen de ranken van hun hart, zich aan Hem vastklemmen.
Hij, aan Wie alles lieflijkheid is, zal voor hen een dagelijkse metgezel worden
en een vertrouwde vriend, en hun leven zal veran= derd worden naar het beeld van
Zijn reinheid.
86
„Zoekt eerst Zijn koninkrijk."
De mensen die luisterden naar de woorden van Christus, hoorden nog steeds vol
verlangen toe, of Hij op enigerlei wijze het aardse koninkrijk zou aankondigen.
Terwijl Jezus de schatten des hemels voor hen opende, luidde de vraag die voor
alles hun geest beheerste: Hoe zal een band met Hem onze vooruitzichten in de
wereld kunnen verbeteren? Jezus toonde aan, dat zij, doordat zij de dingen van
de wereld tot hun voornaamste zorg maakten, als de heidense volken rondom hen
waren, die leefden alsof er geen God was, wiens tedere zorg over Zijn schepselen
is uitgestrekt. „Naar al deze dingen," zei Jezus, „gaat het zoeken der heidenen
uit." „Uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn
koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken
worden." Luc. 12 : 30; Matth. 6 : 33. Ik ben gekomen om het koninkrijk van
liefde, gerechtigheid en vrede voor u te openen. Stel uw harten open, om dit
koninkrijk te ontvangen, en maak het dienen daarvan tot uw hoogste belang.
Hoewel het een geestelijk koninkrijk is, behoeft ge niet bevreesd te zijn, dat
er niet gezorgd zal worden voor uw behoeften in dit leven. Indien ge uzelf aan
de dienst van God geeft, zal Hij, die alle macht in hemel en op aarde bezit, in
uw behoeften voorzien, Jezus zegt niet, dat het niet noodzakelijk is, dat wij
ons inspannen, maar Hij leert dat wij Hem de eerste en de laatste en de beste in
alles moeten maken. Wij moeten ons niet bezighouden met een zaak, geen dingen
najagen, geen genoegens zoeken, die de uitwerking van Zijn gerechtigheid in ons
karakter en leven zouden kunnen verhinderen. Wat wij ook doen, moet van harte
gedaan worden, als voor de Here.
Jezus heeft, toen Hij op aarde vertoefde, het leven in al zijn bijzonderheden
beter gemaakt, door de mensen de heerlijkheid Gods voor ogen te houden, en door
alles ondergeschikt te maken aan de wil van Zijn Vader. Indien we Zijn voorbeeld
volgen, luidt Zijn verzekering, dat alle behoeften des levens ons „bovendien
geschonken" zullen worden. Armoede of rijkdom, ziekte of gezondheid, eenvoud of
wijsheid, - in al deze dingen wordt voorzien in de belofte van Zijn genade.
88
Gods eeuwige arm omgeeft de ziel die zich tot Hem wendt om hulp, hoe zwak die
ziel ook zij. De kostbaarheden van de heuvelen zullen vergaan; maar de ziel die
voor God leeft, zal met Hem blijven. „De wereld gaat voorbij en haar begeren,
maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid." i joh. 2 : 17. De stad van
God zal haar gouden poorten openen om hem op te nemen, die terwijl hij op aarde
was, geleerd heeft om op God te steunen voor leiding en wijsheid, voor
vertroosting en hoop, temidden van verlies en lijden. De liederen der engelen
zullen hem daar welkom heten, en voor hem zal de boom des levens zijn vruchten
geven. „Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn
goedertierenheid zal van u niet wijken en Mijn vredesverbond zal niet wankelen,
zegt
uw Ontfermer, de Here." Jes. 5 4 : 10.
„Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen
...; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad."
Indien ge uzelf aan God gegeven hebt om Zijn werk te doen, behoeft u niet
bezorgd te zijn voor de dag van morgen. Hij, wiens dienstknecht gij zijt, kent
het einde vanaf het begin. De gebeurtenissen van morgen, die voor uw ogen
verborgen zijn, liggen open voor de ogen van Hem, Die almachtig is.
Wanneer wij de behandeling der dingen waarmee wij te maken hebben in onze eigen
handen nemen, en ons voor het welslagen daarvan afhankelijk stellen van onze
eigen wijsheid, nemen wij een last op ons, die God ons niet te dragen gegeven
heeft, en trachten die zonder Zijn hulp te torsen. We nemen zelf de
verantwoording op ons, die God toebehoort, en op deze wijze stellen wij ons in
werkelijkheid in Zijn plaats. Terecht kunnen wij ons dan zorgen maken, en gevaar
en verlies verwachten; immers, dit zal zeker over ons komen. Maar wanneer we
werkelijk geloven, dat God ons liefheeft, en dat het Zijn bedoeling is, ons wel
te doen, zullen wij ophouden, ons zorgen te maken over de toekomst. Wij zullen
God vertrouwen zoals een kind een liefhebbende ouder vertrouwt. Dan zullen onze
moeilijkheden en kwellingen verdwijnen; want onze wil is opgenomen in de wil van
God.
89
Christus heeft ons niet beloofd, dat Hij ons zal helpen de zorgen van morgen
vandaag te dragen. Hij zegt: „Mijn genade is u genoeg.2 Cor. 12 : 9. Maar,
gelijk het manna, dat in de woestijn gegeven werd, wordt Zijn genade dag aan dag
geschonken, naar gelang de behoeften van de dag. Evenals het leger van Israël op
zijn pelgrimstocht, kunnen wij iedere morgen weer het brood des hemels vinden,
dat voldoende is voor die dag.
Slechts één dag bezitten wij, en die dag moeten wij leven voor God. Voor deze
ene dag moeten wij, in ernstig dienen, al onze bedoelingen en plannen in de hand
van Christus leggen, al onze zorg op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons. „Want
Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten
van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven." Jer. 29 :
11. „Door bekering en rust zoudt gij verlost worden, in stilheid en vertrouwen
zou uw kracht zijn." Jes. 30 : 15. Indien gij de Here wilt zoeken en u dagelijks
wilt bekeren; indien gij naar uw eigen geestelijke keuze vrij en verheugd in God
wilt zijn; indien gij met blijde instemming van uw hart op Zijn liefdevolle
oproep, het juk van Christus wilt dragen, - het juk van gehoorzaamheid en dienen
- dan zal al uw ontevredenheid tot zwijgen gebracht worden, al uw moeilijkheden
zullen verwijderd worden, alle verwarrende problemen, die u nu omringen, zullen
dan opgelost worden.