Als iets vreemds en nieuws klonken deze woorden in
de oren van de verbaasde menigte. Een dergelijke leer is tegenstrijdig met alles
wat zij geleerd hebben van priester of rabbi. Zij zien daarin niets om hun trots
te vleien of hun eerzuchtige verwachtingen te voeden. Maar er is een kracht in
deze nieuwe Leraar die hen als in een betovering houdt. De zoetheid van
goddelijke liefde vloeit van Zijn tegenwoordigheid tot hen, als de geur van een
bloem. Zijn woorden vallen „als de regen die nederdaalt op het grasland, als
regenbuien die de aarde besproeien." Ps. 72 : 6. Allen voelen instinctief dat
hier Iemand is die de geheimen van de ziel leest, doch ze benadert met teder
mededogen. Hun harten openen zich voor Hem, en terwijl zij luisteren openbaart
de Heilige Geest hun iets van de betekenis van die les die het mensdom van alle
eeuwen zo nodig moet leren. In de dagen van Christus hadden de godsdienstige
leiders van het volk de idee, dat zij rijk waren aan geestelijke schatten. Het
gebed van de Farizeeër: „O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere
mensen," bracht het gevoel van zijn klasse tot uitdrukking, en, in hoge mate,
ook het gevoel van het gehele volk. Maar in de schare die Jezus omringde
bevonden zich enkele mensen die hun geestelijke armoede beseften. Toen bij de
wonderbare visvangst de goddelijke kracht van Christus werd geopenbaard, viel
Petrus aan de voeten van de Heiland, terwijl hij uitriep: „Ga uit van mij, want
ik ben een zondig mens, Here," Luc. 5 : 8; zo bevonden zich onder de menigte die
op de berg bijeen was gekomen, zielen die in de tegenwoordigheid van Zijn
reinheid gevoelden, dat zij waren „ellendi en jammerlijk en arm en blind en
naakt," Openb. 3 : 17; en zij verlangden naar de „zaligmakende genade God."
Titus 2 : r t. In deze zielen deden de woorden waarmee Christus Zijn toespraak
begon, hoop ontstaan; zij zagen dat hun leven onder de zegen van God stond.
Jezus had de beker des zegens aangeboden aan hen die zeiden: „Ik ben rijk en heb
mij verrijkt en heb aan niets gebrek", Openb. 3 :17, en zij hadden zich honend
afgewend van de heerlijke gave. Hij, die gevoelt dat hij gezond is, die denkt
dat hij redelijk goed is, en die tevreden is over zijn toestand, wil geen deel
hebben aan de genade en gerechtigheid van Christus. Trots gevoelt geen behoefte,
en sluit zo het hart voor Christus en voor de oneindige zegeningen die Hij door
Zijn komst bracht. Er is geen ruimte voor Jezus in het hart van zulk een mens.
Zij, die rijk en eerzaam zijn in hun eigen ogen, vragen en ontvangen de zegen
Gods niet in het geloof. Zij gevoelen zich voldaan, daarom gaan zij ledig heen.
Zij die weten dat zij zich onmogelijk zelf kunnen redden, of uit zichzelf een
rechtvaardige daad kunnen doen, zijn degenen die de hulp waarderen die Christus
kan schenken. Het zijn de armen van geest, die Hij zalig spreekt.
Hij die door Christus vergeven wordt, wordt door Hem eerst tot berouw gebracht,
en het is de taak van de Heilige Geest om te overtuigen van zonden. Zij wier
harten zijn bewogen door de Geest van God, zien dat er niets goeds in hen zelf
is. Zij zien dat alles wat zij gedaan hebben is verbonden met henzelf en met de
zonde. Evenals de arme tollenaar staan zij van verre, en durven zelfs hun ogen
niet op te heffen naar de hemel, terwijl ze uitroepen: „O God, wees mij,
zondaar, genadig." Luc. 18 : 13. En zij worden gezegend. Er is vergiffenis voor
de berouwvolle zondaar; want Christus is „het Lam Gods, dat de zonden der wereld
wegneemt." Gods belofte luidt: „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen
wit worden als sneeuw; als waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als
witte wol." „Een nieuw hart zal Ik u geven ... Mijn Geest zal Ik in uw binnenste
geven." Jes. i : 18; Ez.36 : 26, 27
Van de armen van geest zegt Jezus: „Hunner is het Koninkrijk der hemelen." Dit
koninkrijk is niet, zoals de toehoorders van Jezus hoopten, een tijdelijk en
aards koninkrijk. Christus stelde voor de mens het geestelijk koninkrijk van
Zijn liefde, Zijn genade en Zijn rechtvaardigheid open. Het teken van het rijk
van de Messias is aangeduid door het beeld van de Zoon des mensen. Zijn
onderdanen zijn arm van geest, de zachtmoedigen, zij die vervolgd worden om der
gerechtigheid wil. Het koninkrijk der hemelen komt hun toe. Hoewel het nog niet
volledig tot stand is gebracht, is in hen het werk begonnen, dat hen zal maken
tot deelgenoten van „het erfdeel der heiligen in het licht." Col. i : 12. Allen
die de diepe armoede van hun ziel beseffen, die gevoelen dat zij in zichzelf
niets goeds hebben, kunnen gerechtigheid en kracht vinden door op Jezus te zien.
Hij zegt: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt." Matth. II : 28.
Hij zegt ons, dat wij onze armoede kunnen verwisselen voor de rijkdommen van
Zijn genade. Wij zijn Gods liefde niet waardig, maar Christus, onze borg, is
deze waardig, en Hij is overvloediglijk bij machte om allen te redden die tot
Hem komen.
Wat ook uw ervaring in het verleden geweest mag zijn, hoe ontmoedigend uw
omstandigheden op het ogenblik ook mogen zijn, indien ge tot Jezus wilt komen
zoals ge zijt, zwak, hulpeloos en wanhopig, zal onze barmhartige Heiland u van
verre tegemoet komen, en Hij zal Zijn liefdevolle armen om u heen slaan en Zijn
kleed der gerechtigheid. Hij stelt ons voor aan de Vader, gekleed in het witte
kleed van Zijn eigen karakter. Hij pleit bij God om onzentwille, zeggende: Ik
heb de plaats van de zondaar ingenomen. Zie niet op dit afgedwaalde kind, maar
zie op Mij. Al pleit Satan op luide toon tegen ons, al beschuldigt hij ons van
zonde en maakt hij aanspraak op ons als zijn prooi, het bloed van Christus pleit
met grotere kracht.
„Alleen bij de Here, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte . . .
In de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal zich
beroemen." Jes. 45 : 24, 25.
„Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden."
Het treuren waarvan hier sprake is, is het ware
verdriet des harten vanwege de zonde. Jezus zeide: „En als Ik van de aarde
verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken." Joh. 12 : 32. En wanneer iemand
ertoe getrokken wordt, Jezus verhoogd aan het kruis te zien, ontdekt hij de
zondigheid van het mensdom. Hij ziet, dat het de zonde is, die de Here der
heerlijkheid geselde en kruisigde, Hij ziet dat, terwijl Jezus hem heeft
liefgehad met een onuitsprekelijke tederheid, nochtans het leven van de zondaar
een voortdurend schouwspel van ondankbaarheid en opstandigheid is geweest. Hij
heeft zijn beste Vriend verlaten, en de meest kostbare gift des hemels
misbruikt. Hij heeft voor zichzelf de Zoon van God opnieuw gekruisigd, en
opnieuw dat bloedende, geslagen hart doorstoken. Hij is van God gescheiden door
een golf van zonde, die breed en zwart en diep is, en hij treurt met een
gebroken hart. Zij die op deze wijze treuren „zullen vertroost worden." God
openbaart ons onze schuld, opdat wij tot Jezus mogen vluchten, en door Hem
bevrijd mogen worden van de slavernij van de zonde, en ons verheugen in de
vrijheid van de kinderen Gods. In waar berouw mogen wij tot de voet van het
kruis komen en daar onze last neerleggen.
De woorden van de Heiland houden een boodschap in van vertroosting ook voor
allen die lijden door ziekte of verlies. Onze smarten komen niet uit de grond
op. „Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen." Klaagl.
3 : 33. Wanneer Hij beproevingen en smarten toelaat, is dat „tot ons nut, opdat
wij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid." Hebr. rz : io. Indien de beproeving in
het geloof aanvaard wordt, zal datgene wat zo bitter en moeilijk te dragen
schijnt, een zegen blijken te zijn. De wrede slag die de vreugden der aarde doet
verdwijnen zal het middel zijn waardoor onze ogen op de hemel gericht worden.
Hoevelen zijn er, die nooit Jezus gekend zouden hebben, indien smart hen er niet
toe had gebracht troost bij Hem te zoeken! De beproevingen des levens zijn Gods
werklieden, die de onreinheden en ruwheid van ons` karakter moeten wegnemen. Hun
hak
ken, schuren en schaven, hun polijsten en glanzen vormen een pijnlijk proces,
het is hard om op de slijpsteen gedrukt te worden. Maar de steen wordt
tevoorschijn gebracht, gereed om zijn plaats in te nemen in de hemelse tempel.
De Meester besteedt niet zoveel zorgvuldig, degelijk werk aan nutteloos
materiaal. Alleen Zijn kostbare stenen worden gepolijst om te worden gebruikt
voor een paleis.
De Here wil werken voor allen die hun vertrouwen op Hem stellen. Kostbare
overwinningen zullen behaald worden door de getrouwen. Kostbare lessen zullen
geleerd worden. Kostbare ervaringen zullen werkelijkheid worden. Onze hemelse
Vader vergeet nooit hen, die door smart zijn getroffen. Toen David de Olijfberg
besteeg, „en weende onder het voortgaan, het hoofd omhuld en barrevoets", 2 Sam.
15 :30, zag de Here vol ontferming op hem neer. David was in zakken gekleed, en
zijn geweten plaagde hem. De uiterlijke tekenen van vernedering getuigden van
zijn berouw. Onder tranen, met gebroken hart, legde hij alles aan God voor, en
de Here verliet Zijn dienstknecht niet. Nooit was David dierbaarder voor het
hart van Oneindige Liefde dan toen hij, geplaagd door zijn geweten, voor zijn
leven vluchtte voor zijn vijanden, die tot opstand waren aangezet door Zijn
eigen Zoon. De Here zegt: „Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees
dan ijverig en bekeer u." Openb. 3 : 19. Christus heft het berouwvolle hart op,
en loutert het treurende gemoed, totdat het Zijn woonplaats wordt. Maar wanneer
vervolging over ons komt, hoevelen zijn er dan als Jacob! Wij denken dat het de
hand van een vijand is; en in de duisternis worstelen wij blindelings, totdat
onze kracht is uitgeput, en wij geen vertroosting of bevrijding vinden. Aan
Jacob openbaarde de goddelijke aanraking bij het aanbreken van de dag Hem met
Wie hij geworsteld had - de Engel des verbonds; en wenend en hulpeloos viel hij
aan de borst van de Oneindige Liefde, om de zegen te ontvangen waarnaar zijn
ziel verlangde. Wij moeten ook leren, dat beproevingen voordeel betekenen, en
dat wij de kastijding des Heren niet moeten verachten, noch zwak zijn wanneer we
door Hem getuchtigd worden.
„Welzalig de mens, die God kastijdt; ... Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat
en Zijn handen helen. In zes noden redt Hij u, en in zeven treft het kwaad u
niet." Job s : 17-19. Tot iedere geslagene komt Jezus met het dienstwerk der
genezing. Het leven van verlies, pijn en lijden kan verlicht worden door
kostbare openbaringen van Zijn tegenwoordigheid.
God wil niet, dat wij terneer gedrukt blijven in stomme smart, met schrijnende
en brekende harten. Hij wil dat wij omhoog zien, en Zijn dierbaar aangezicht van
liefde aanschouwen. De gezegende Heiland ondersteunt velen wier ogen zo verblind
zijn door tranen dat zij Hem niet onderscheiden. Hij verlangt onze handen te
grijpen, ons op Hem te doen zien in eenvoudig geloof, waardoor we Hem toestaan
ons te leiden. Zijn hart staat open voor onze smarten, onze pijn en onze
beproevingen. Hij heeft ons liefgehad met een eeuwigdurende liefde, en ontfermt
Zich over ons met liefhebbende tederheid. We kunnen ons hart op Hem gericht
houden, en de ganse dag Zijn liefhebbende tederheid overpeinzen. Hij zal de ziel
verheffen boven de dagelijkse smart en verwarring, naar het rijk van de vrede.
Kinderen van lijden en smart, denkt hieraan en verheugt u in de hoop. „Dit is de
overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.". i joh. 5 : 4. Zalig
zijn ook zij die met Jezus wenen uit ontferming over de smart der wereld, en uit
smart over de zonde. Zulk een treuren is niet vermengd met gedachten aan
zichzelf. Jezus was de Man van smarten, Die harteleed verdroeg zoals geen pen
dat kan beschrijven. Zijn geest werd verwond en verbrijzeld door de
overtredingen van de mensen. Hij zwoegde met een verterende ijver om de noden en
smarten van het mensdom te lenigen, en Zijn hart was zwaar van smart, wanneer
Hij zag hoe grote scharen weigerden om tot Hem te komen, opdat zij het leven
zouden mogen hebben. Allen die Christus volgen, zullen deze ervaring delen.
Wanneer zij deel hebben aan Zijn liefde zullen zij Zijn werk aanvatten tot
redding van zielen. Zij delen in het lijden van Christus, en zij zullen ook
delen in de heerlijkheid die geopenbaard zal worden. Daar zij één zijn met Hem
in Zijn werk, en met Hem de beker der smart drinkeg, hebben zij ook deel aan
Zijn vreugde.
Het was door het lijden dat Jezus de trooster kon worden. In alle benauwdheid
van de mens is ook Hij benauwd, en „doordat Hijzelf in verzoekingen geleden
heeft, kan Hij die, die verzocht worden, te hulp komen." Jes. 63 : 9; Hebr. 2 :
18. Iedere ziel die gemeenschap heeft gekregen aan Zijn lijden heeft het
voorrecht in dit dienstwerk te delen.
„Wanneer het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door
Christus ook overvloedig vertroosting ten deel." De Here heeft een bijzondere
genade voor de treurende, en de kracht daarvan zal harten doen smelten, zielen
doen winnen. Zijn liefde maakt de toegang open tot de gewonde, gekwetste ziel,
en wordt als een genezende balsem voor hen die treuren. „De Vader der
barmhartigheden en de God aller vertroosting, Die ons troost in al onze druk,
zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost,
waarmede wij zelf door God vertroost worden." 2 Cor. i : 5, 3, 4.
„Zalig zijn de zachtmoedigen."
Door de zaligsprekingen loopt een opgaande lijn van
christelijke ervaring. Zij die hun behoefte aan Christus gevoeld hebben, zij die
getreurd hebben om de zonde, en met Christus de leerschool der moeite hebben
doorgemaakt, zullen de les der zachtmoedigheid leren van de goddelijke Leraar.
Geduld en verdraagzaamheid bij geleden onrecht waren geen eigenschappen die door
de heidenen of door de joden gewaardeerd werden. De verklaring die door Mozes
gegeven werd onder de invloed van de Heilige Geest, dat hij de zachtmoedigste
man op aarde was, zou door de mensen in zijn tijd niet beschouwd zijn als een
aanbeveling; het zou eerder medelijden of verachting hebben opgewekt. Maar Jezus
stelt zachtmoedigheid onder de eerste vereisten voor Zijn Koninkrijk. In Zijn
eigen leven en karakter wordt de goddelijke schoonheid van deze kostbare
genadegave geopenbaard.
Jezus, het licht van de heerlijkheid des Vaders, heeft „het Gode gelijk zijn
niet als een roof . . . geacht, maar heeft Zichzelf ontledigd en de gestalte van
een dienstknecht aangenomen." Philipp. 2 : 6, 7. Hij stemde er in toe alle
nederige ervaringen in het leven door te maken, te wandelen onder de
mensenkinderen, niet als een koning om eerbetoon te vragen, maar als iemand
wiens zending het was anderen te dienen. Er was in Zijn optreden geen spoor van
kwezelarij, geen koude strengheid. De Verlosser der wereld had een natuur die
boven de engelen stond, doch met Zijn goddelijke majesteit waren ook
zachtmoedigheid en nederigheid verbonden, waardoor allen tot Hem getrokken
werden. Jezus ontledigde Zichzelf, en bij alles wat Hij deed, kwam Zijn eigen
persoon niet naar voren. Hij maakte alles ondergeschikt aan de wil van Zijn
Vader. Toen Zijn werk op aarde bijna volbracht was, kon Hij zeggen: „Ik heb U
verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij gegeven
hebt." En Hij geeft ons het bevel: „Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en
nederig van hart." „Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene
zichzelf." Joh. 17 :4; Matth. ii : 29; i6 : 24. Laat het eigen-ik onttroond
worden, en niet langer de heerschappij voeren over de ziel.
Hij, die Christus aanschouwt in Zijn zelfverloochening, Zijn nederigheid des
harten, zal gedrongen worden' te zeggen, zoals Daniël deed toen hij Iemand
aanschouwde als een Mensenzoon: „Alle kleur week uit mijn gelaat." Dan. zo :8.
De onafhankelijkheid en het oppergezag van onszelf waarop wij prat gaan, worden
gezien in hun verdorvenheid als tekenen van dienstbaarheid aan Satan. De
menselijke natuur worstelt voortdurend om naar buiten te komen, gereed om de
strijd aan te gaan; maar hij die van Christus leert, is ontledigd van eigenwaan,
van trots, van hang naar gezag, en er is stilte in de ziel. Het eigen-ik wordt
overgegeven aan de werking van de Heilige Geest. Dan verlangen we niet meer naar
de hoogste plaats. We hebben geen eerzucht meer om ons met handen en voeten op
de voorgrond te werken; maar wij beseffen,. dat de hoogste plaats aan de voeten
van Jezus is. We zien op naar Jezus, wachtend op Zijn hand om ons te leiden,
luisterend naar Zijn stem om de weg te wijzen. De apostel Paulus had deze
ervaring, en hij zei: „Met Christus ben ik gekruisigd,
18
,,Hij verwondt en verbindt,
Hij slaat en Zijn handen helen" (blz. 16)
en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En
voorzover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van
God, Die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven." Gal. 2 : 20.
Wanneer wij Christus opnemen om in onze ziel te verblijven als gast, zal de
vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, onze harten en geest bewaren door
Christus Jezus. Het leven van de Heiland op aarde, was, hoewel het omringd werd
door strijd, een leven van vrede. Terwijl vertoornde vijanden Hem voortdurend
achtervolgden, zei Hij: „En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij
niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt." Joh. 8 :29. Geen storm
van menselijke of duivelse toorn kon de kalmte verstoren van een volmaakte
eenheid met God. En Hij zegt tot ons: „Vrede geef Ik u, Mijn vrede laat Ik u."
Joh. 14 : 27. „Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en
nederig van hart, en gij zult rust vinden." Matth. II : 29. Draag met Mij het
juk der dienstbaarheid tot eer van God en tot verheffing der mensheid, en gij
zult bemerken dat het juk zacht is, en de last licht. Het is de eigenliefde
waardoor onze vrede verstoord wordt. Wanneer het eigen-ik levend is, staan wij
voortdurend klaar om het te beschermen tegen vernederingen en beledigingen; maar
wanneer wij dood zijn, en ons leven met Christus in God verborgen is, zullen wij
ons beledigingen en vernederingen niet aantrekken. Wij zullen doof zijn voor
scheldwoorden, en blind voor hoon en smaad. „De liefde is lankmoedig, de liefde
is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet
opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet
verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over
ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles
gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. De liefde vergaat
nimmermeer." i Cor. 13 :4-8.
Geluk dat voortspruit uit aardse bronnen is even veranderlijk als de wisselende
omstandigheden het kunnen maken; maar de vrede van Christus is een voortvarende,
blijvende vrede. Die is niet afhankelijk van bepaalde omstandigheden in het
leven, van het
„Laat uw licht schonen voor de mensen" (blz. 41) 21
aantal aardse goederen of het aantal aardse vrienden. Christus is de fontein van
levend water, en geluk dat uit Hem komt kan nooit vergaan.
De zachtmoedigheid van Christus zal, wanneer ze geopenbaard wordt in het gezin,
de leden van dat gezin gelukkig maken; zij lokt geen twist uit, antwoordt niet
toornig, maar kalmeert het geërgerde gemoed, en straalt een vriendelijkheid uit
die gevoeld wordt door allen die zich binnen haar kring bevinden. Overal waar
deze zachtmoedigheid gekoesterd wordt, maakt zij de gezinnen op aarde tot een
deel van het ene grote gezin hierboven. Het zou veel beter voor ons zijn te
lijden onder valse beschuldiging dan de schuld op ons te laden die het
wraaknemen op onze vijanden met zich mee zou brengen. De geest van haat en
wraakzucht ontstond bij Satan, en kan slechts het kwade brengen aan hem die deze
geest koestert. Nederigheid van harte, die zachtmoedigheid die de vrucht is van
een blijven in Christus, is het ware geheim van de zegen. „Hij kroont de
ootmoedigen met heil." Ps. 149 : 4.
De zachtmoedigen „zullen de aarde beërven." Door het verlangen naar
zelfverheffing kwam de zonde in de wereld, en verloren onze stamouders de
heerschappij over de aarde, hun koninkrijk. Door zelfverloochening verlost
Christus wat verloren was. En Hij zegt dat wij moeten overwinnen zoals Hij dat
deed. Openb. 3 :21. Door nederigheid en zelfovergave kunnen we mede-erfgenamen
worden met Hem, wanneer „de ootmoedigen het land beërven." Ps. 37 : 11.
De aarde die beloofd wordt aan de zachtmoedigen zal niet zijn zoals ze nu is,
verduisterd door de schaduw van de dood en de vloek. „Wij verwachten echter naar
Zijn belofte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont." 2
Petr. 3 : 13. „En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van
het Lam zal daarin zijn en Zijn dienstknechten zullen Hem vereren." Openb. 22 :
3.
Er is geen teleurstelling, geen smart, geen zonde, niemand die zal zeggen: Ik
ben ziek; er zijn geen begrafenisstoeten, geen rouw, geen dood, geen scheiding,
geen gebroken harten, want
Jezus is er, er is vrede. Daar zullen zij „hongeren noch dorsten, woestijngloed
noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren
aan waterbronnen." Jes. 49:10.
„Zalig die hongeren en dorsten naar de
gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden."
Gerechtigheid is heiligheid, gelijkheid aan God; en
„God is liefde." i joh. 4 : 16. Het is overeenstemming met de wet van God; want
„al Uw geboden zijn gerechtigheid." Ps. 119 : 172. Gerechtigheid is liefde en
liefde is het licht en leven van God. De gerechtigheid van God is belichaamd in
Christus. Wij ontvangen gerechtigheid door Hem aan te nemen.
Niet door pijnlijk zwoegen of vermoeiende arbeid, niet door gaven of offeranden
wordt de gerechtigheid verkregen; maar zij wordt om niet gegeven aan iedere ziel
die hongert en dorst om haar te ontvangen. „O, alle dorstigen, komt tot de
wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ... zonder geld en
zonder prijs." Jes. S S : 1 „Hun recht (is) van Mijnentwege, luidt het woord des
Heren." Jes. S4 : 17, en: „Dit is Zijn naam, waarmede men Hem zal noemen: de
Here onze gerechtigheid." Jer. 23 : 6. Geen menselijke macht kan datgene
verschaffen wat de honger en dorst van de ziel kan bevredigen. Maar Jezus zegt:
„Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en
de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met
Mij." Openb. 3 : 20. „Ik ben het brood des levens;
wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren, en wie in Mij gelooft,
zal nimmermeer dorsten." Joh. 6 : 3 5
Zoals we voedsel nodig hebben om onze lichamelijke kracht in
stand te houden, zo hebben wij Christus, het brood des hemels,
nodig om het geestelijk leven in stand te houden, en ons kracht
te geven om de werken Gods te werken. Zoals het lichaam voort
durend voedsel ontvangt dat het leven en de kracht in stand moet
houden, zo moet de ziel voortdurend gemeenschap hebben met
Christus, en zich aan Hem onderwerpen, en zich volkomen van
Hem afhankelijk stellen.
Zoals de vermoeide reiziger zoekt naar de bron in
de woestijn, en, wanneer hij die gevonden heeft, zijn brandende dorst lest, zo
zal de Christen dorsten naar het zuivere water des levens, waarvan Christus de
bron is, en dat ook ontvangen. Wanneer wij de volmaaktheid van het karakter van
onze Heiland aanschouwen, zullen wij verlangen volkomen veranderd te worden, en
vernieuwd naar het beeld van Zijn reinheid. Hoe meer wij van God weten, des te
hoger zal ons ideaal voor het karakter gesteld worden, en des te ernstiger ons
verlangen om Zijn beeld te weerspiegelen. Een goddelijk element verenigt zich
met het menselijke wanneer de ziel de handen uitstrekt naar God en het
verlangende hart kan zeggen: „Mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is
mijn verwachting." Ps. 62 : 6. Indien ge een behoefte gevoelt in uw ziel, indien
ge hongert en dorst naar gerechtigheid, dan is dit een blijk dat Christus aan uw
hart gewerkt heeft, opdat ge aan Hem zult vragen, voor u die dingen te doen door
de gave van de Heilige Geest, die ge onmogelijk uit uzelf kunt doen. Wij
behoeven niet te trachten onze dorst te lessen aan ondiepe wateren, want de
grote bron is vlak boven ons, van welks overvloedige wateren wij vrij kunnen
drinken, wanneer we slechts een weinig hoger komen op het pad des geloofs.
De woorden van God zijn fonteinen van leven. Wanneer gij zoekt naar die levende
bronnen, zult gij, door de Heilige Geest, in gemeenschap met Christus gebracht
worden. Vertrouwde waarheden zullen in uw gedachten met een nieuw licht
overgoten worden; teksten uit de Schrift zullen opeens als in een lichtflits een
nieuwe betekenis voor u krijgen, gij zult zien welk verband andere waarheden
hebben met het verlossingswerk, en ge zult weten dat Christus u leidt; een
goddelijke Leraar staat u ter zijde. Jezus zeide: „Het water, dat Ik hem zal
geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen
leven." Joh. 4 : 14. Wanneer de Heilige Geest u de waarheid openbaart, zult ge
de meest kostbare ervaringen als schatten bewaren, en gij zult ernaar verlangen
met anderen te spreken over de vertroostende dingen die aan u geopenbaard zijn.
Wanneer ge met hen in contact
komt, zult ge nieuwe gedachten aan hen geven betreffende het
werk en het karakter van Christus. Ge zult een nieuwe openbaring ontvangen van
Zijn ontfermende liefde om die mee te delen aan hen die Hem liefhebben en aan
hen die Hem niet liefhebben. „Geeft en u zal gegeven worden," Luc. 6 :38, want
het woord Gods is een „fontein der hoven, bron van levend water, beken van
Libanon." Hooglied 4 :15. Het hart, dat eenmaal de liefde van Christus gesmaakt
heeft, roept voortdurend om diepere teugen, en wanneer gij het aan anderen
schenkt, zult ge het in rijker en overvloediger mate ontvangen. Iedere
openbaring van God aan de ziel vermeerdert het vermogen om te kennen en lief te
hebben. De voortdurende kreet van het hart luidt: „Meer van u," en het antwoord
van de Geest is: „Veel meer." Immers, onze God doet met vreugde „oneindig veel
meer ... dan wij bidden of beseffen." Ef. 3 :20. Aan Jezus, die Zichzelf
ontledigde voor de redding van de verloren mensheid, werd de Heilige Geest
zonder beperking gegeven. Zo zal hij gegeven worden aan iedere volgeling van
Christus wanneer het gehele hart aan Hem wordt overgegeven, opdat Hij erin kan
wonen. Onze Here heeft zelf het gebod gegeven: „Wordt vervuld met de Geest," EL
5 : i8, en dit gebod is ook een belofte, dat het geschieden kan. Het was het
welbehagen des Vaders dat in Christus „de ganse volheid" woning zou maken, „en
gij hebt volheid verkregen in Hem." Col. i : 19, 2 : ro.
God heeft Zijn liefde onbeperkt uitgegoten, als regenstromen die de aarde
verfrissen. Hij zegt: „Laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen; de aarde
opene zich, opdat het heil ontluike en zij daarbij gerechtigheid doe
uitspruiten." „De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet,
hun tong verdroogt van dorst; Ik, de Here, zal hen verhoren; Ik, de God van
Israël, zal hen niet verlaten. Ik zal op kale heuvels rivieren doen ontspringen
en bronnen te midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en
het dorre land tot waterbronnen."
Jes. 45 :8; 41 :17, 18
»Uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade." Joh. i :
16.
„Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden."
Het hart van de mens is van nature koud en duister
en liefdeloos;
steeds wanneer iemand een geest van barmhartigheid en vergeving
openbaart, doet hij dat niet uit zichzelf, maar door de invloed van
de Goddelijke Geest, die aan zijn hart werkt. „Wij hebben lief,
omdat Hij ons eerst heeft liefgehad." i Joh. 4 : 19.
God zelf is de bron van alle barmhartigheid. Zijn naam is „barmhartig en
genadig." Ex. 34 : 6. Hij behandelt ons niet zoals wij verdienen. Hij vraagt ons
niet, of we Zijn liefde waardig zijn, maar Hij stort de rijkdommen van Zijn
liefde over ons uit, om ons waardig te maken. Hij is niet wraakgierig. Hij zoekt
niet te straffen, maar te verlossen. Zelfs de strengheid die Hij openbaart door
Zijn voorzienigheid, wordt geopenbaard tot redding van de afgedwaalden. Hij
verlangt met een intense begeerte de smarten der mensen te lenigen, en Zijn
balsem te leggen op hun wonden. Het is waar, dat God „de schuldige zeker niet
onschuldig houdt," Ex. 34 : 7; maar Hij zou de schuld willen wegnemen. De
barmhartigen hebben deel aan de goddelijke natuur, en in hen komt de ontfermende
liefde van God tot uitdrukking. Allen wier harten medevoelen met het hart der
Oneindige Liefde zullen trachten te bevrijden, en niet te veroordelen. Het wonen
van Christus in de ziel is een bron die nooit verdroogt. Waar Hij vertoeft daar
zal een overvloed van weldadigheid zijn.
Op de roep van de dwalenden, de verleiden, de ellendige slachtoffers van gebrek
en zonde, vraagt de Christen niet: Zijn zij waardig? maar: Hoe kan ik hen
helpen? In de meest ellendigen, in degenen die het diepst gezonken zijn, ziet
hij zielen voor wier redding Christus gestorven is, en voor wie God aan Zijn
kinderen het dienstwerk der verzoening heeft gegeven. De barmhartigen zijn zij
die mededogen openbaren met de armen, de lijdenden en de verdrukten. Job
verklaart: „Want ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen
helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan kwam op mij, en het hart
der weduwe deed ik jubelen; met gerechtigheid bekleedde ik
mij, en mijn recht bekleedde mij als mantel en hoofddoek; tot ogen was ik voor
de blinde, en tot voeten voor de kreupele; een vader was ik voor de armen, en
het rechtsgeding van mij onbekenden onderzocht ik." Job 29 : 12-16.
Er zijn vele mensen voor wie het leven een pijnlijke strijd is; zij voelen hun
gebreken en zijn ongelukkig en geloven niet; zij menen dat zij niets hebben om
dankbaar voor te zijn. Vriendelijke woorden, medelevende blikken, woorden van
waardering zouden voor menig worstelend, eenzaam mens zijn als een beker koud
water voor een dorstige ziel. Een woord van medeleven, een vriendelijke daad
zouden lasten opheffen die zwaar drukken op vermoeide schouders. En ieder woord,
iedere daad van onzelfzuchtige vriendelijkheid is een uitdrukking van de liefde
van Christus voor het verloren mensdom.
De barmhartigen „zal barmhartigheid geschieden." „De zegenende ziel wordt
overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd." Spr. 1 1 :25. Er is
een zoete vrede voor de ontfermende geest, een gezegende voldoening in het leven
dat zichzelf vergeet terwille van anderen. De Heilige Geest, die woont in de
ziel, en geopenbaard wordt in het leven, zal harde harten verzachten, en
sympathie en tederheid opwekken. Ge zult oogsten wat ge zaait. „Welzalig hij,
die acht slaat op de geringe ... De Here zal hem behoeden en in het leven
behouden; hij zal geprezen
worden op de aarde; aan de lust van zijn vijanden geeft Gij hem
niet prijs. De Here steunt hem op het ziekbed, in zijn ziekte ver
andert Gij geheel zijn legerstede." Ps. 41 : 2-4
Hij, die zijn leven aan God heeft gegeven in het dienen van Zijn
kinderen, is verbonden met Hem, Die alle krachtbronnen van
het heelal tot Zijn beschikking heeft. Zijn leven wordt samenge
bonden door de gouden keten van de onveranderlijke beloften die
verbonden zijn aan een leven met God. De Here zal hem niet
verlaten in het uur van lijden en nood. „Mijn God zal in al uw
behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus."
Philipp. 4 : i q. En in het uur van hoogste nood zal de barmhartige
een toevlucht vinden in de barmhartigheid van de ontfermende
Heiland, en hij zal worden ontvangen in de eeuwige woningen.
„Zalig de reinen van hart, want zij zullen God
zien."
De Joden waren zo nauwgezet wat betreft de
ceremoniële reinheid,
dat de voorschriften daarvoor tot een grote last werden. Hun ge
dachten waren vervuld van voorschriften en bepalingen en van
de vrees voor uitwendige verontreiniging, en ze bemerkten niet
de smet die zelfzucht en haat op het hart werpen.
Jezus noemt deze ceremoniële reinheid niet als een van de voor
waarden om in Zijn koninkrijk binnen te gaan, maar Hij wijst op
de behoefte aan een rein hart. „De wijsheid van boven is vooreerst rein." Jac. 3
: 17. In de stad Gods zal niets onreins binnenkomen. Allen die daar eenmaal
willen vertoeven, zullen rein van hart moeten worden. In de mens die van Jezus
leert, zal een groeiende afkeer worden waargenomen van slordige manieren,
onbetamelijke taal en ruwe gedachten. Wanneer Christus in het hart woont, zal er
reinheid en verfijning in gedachten en optreden naar voren komen.
Maar de woorden van Jezus: „Zalig zijn de reinen van hart", hebben een diepere
betekenis, - niet slechts rein in de zin zoals de wereld reinheid ziet, vrij van
alles wat zinnelijk is, vrij van hartstochten, maar waar in de verborgen
bedoelingen en motieven van de ziel, vrij van trots en zelfzucht, nederig,
onzelfzuchtig, kinderlijk. Slechts gelijken kunnen elkander op hun juiste waarde
schatten. Tenzij ge in uw eigen leven het beginsel van zelfopofferende liefde
aanneemt, het beginsel van Zijn karakter, kunt ge God niet kennen. Het hart dat
door Satan misleid wordt, ziet God als een heerszuchtig, genadeloos wezen; de
zelfzuchtige karaktertrekken van de mens, ja, van Satan zelf, worden
toegeschreven aan de liefdevolle Schepper. „Gij beeldt u in,- zegt Hij, „dat ben
als i'." ~ „ Ik geheel en al
g Ps. So :21. Zijn voorzienigheden worden verklaard
als de uitdrukking van een willekeurige, wraakgierige natuur. Zo
is het ook met de Bijbel, het schathuis van de rijkdommen Zijner
genade. De heerlijkheid van zijn waarheden, die zo hoog zijn als
de hemel, en de eeuwigheid omvatten, wordt niet onderscheiden.
Voor de grote massa van de mensen is Christus Zelf
wortel uit dorre aarde," „als een en zij zien in Hem „geen gedaante, dat wij Hem
zouden hebben begeerd." Jes. 53 :2. Toen Jezus onder de mensen was, de
openbaring Gods in mensengedaante, verklaarden de schriftgeleerden en Farizeeën
Hem: „Zeggen wij niet terecht, dat Gij een Samaritaan zijt, en bezeten zijt?"
Joh. 8 : 48. Zelfs Zijn discipelen waren zo verblind door de zelfzucht van hun
hart, dat ze traag waren om Hem te begrijpen, Die gekomen was om hun de liefde
des Vaders te tonen. Daarom wandelde Jezus in eenzaamheid te midden der mensen.
Hij werd slechts in de hemel volkomen begrepen.
Wanneer Christus zal komen in Zijn heerlijkheid, kunnen de goddelozen het niet
verdragen Hem te aanschouwen. Het licht van Zijn tegenwoordigheid, dat leven
betekent voor wie Hem liefhebben, betekent de dood voor de goddelozen. De
verwachting van Zijn komst is voor hen „een vreselijk uitzicht op het oordeel en
de felheid van een vuur." Hebr. 10 :27. Wanneer Hij zal verschijnen zullen zij
bidden om verborgen te worden voor het aangezicht van Hem, Die stierf om hen te
verlossen.
Maar voor harten die gereinigd zijn door de inwoning van de Heilige Geest is
alles veranderd. Zij kunnen God kennen. Mozes was verborgen in de spleet in de
rots toen de heerlijkheid Gods hem werd geopenbaard, en wanneer we in Christus
verborgen zijn, aanschouwen wij de liefde Gods.
„Wie reinheid van hart bemint, en wiens lippen vriendelijk zijn, de koning is
zijn vriend." Spr. 22 : i i. Door het geloof aanschouwen we Hem hier en nu. In
onze dagelijkse ervaringen zien we Zijn goedheid en ontferming in de openbaring
van Zijn voorzienigheid. We herkennen Hem in het karakter van Zijn Zoon. De
Heilige Geest neemt de waarheid betreffende God en Hem die Hij gezonden heeft,
en opent die voor het verstand en het hart. De reine van hart ziet God in een
nieuw, innemend verband, als zijn Verlosser; en terwijl zij de reinheid en
lieflijkheid van Zijn karakter zien, verlangen zij Zijn beeld te weerspiegelen.
Zij zien Hem als een Vader, Die verlangt een berouwvolle zoon te omarmen, en hun
harten worden vervuld van een onuitsprekelijk vreugde en heerlijkheid.
De reinen van hart zien de Schepper in de werken van Zijn machtige hand, in de
schoonheid die het heelal overal omsluit. In Zijn geschreven Woord lezen ze in
duidelijke bewoordingen de openbaring van Zijn genade, Zijn goedheid en Zijn
barmhartigheid. De waarheden die verborgen zijn voor de wijzen en verstandigen,
worden aan kleine kinderen geopenbaard. De schoonheid en kostbaarheid van de
waarheid, die niet gezien wordt door de wereldse wijzen, gaan voortdurend verder
open voor hen die een vertrouwend, kinderlijk verlangen koesteren om de wil van
God te kennen en te doen. Wij onderscheiden de waarheid door zelf deelgenoten te
worden van de goddelijke natuur.
De reinen van hart leven als in de zichtbare tegenwoordigheid van God gedurende
de tijd die Hij hun toebedeelt op deze aarde. En zij zullen Hem ook van
aangezicht tot aangezicht aanschouwen in de toekomstige, onsterfelijke staat,
zoals Adam dat deed toen hij in Eden met God wandelde en sprak. „Want nu zien
wij nog door een spiegel in raadselen, doch straks van aangezicht tot aan
gezicht." i Cor. 13 :12.
„Zalig de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden."
Christus is de „Vredevorst", Jes. 9 : 6, en het is
Zijn zending op aarde en in de hemel de vrede te herstellen die door de zonde
verbroken is. „Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God,
door onze Here Jezus Christus." Rom. S : i. Een ieder die erin toestemt de zonde
af te keuren en zijn hart open te stellen voor de liefde van Christus, krijgt
deel aan deze hemelse vrede.
Er bestaat geen andere basis voor vrede dan deze. De genade van Christus doet,
wanneer zij in het hart is opgenomen, de vijandigheid verdwijnen; door deze
genade wordt strijd onderdrukt, en de ziel vervuld met liefde. Hij die vrede
heeft met God en zijn medemensen kan niet ongelukkig gemaakt worden. In zijn
hart zal geen naijver zijn; boze vermoedens zullen daar geen plaats vinden; haat
kan er niet bestaan. Het hart dat in harmonie is met God heeft deel aan de vrede
des hemels, en zal de gezegende
invloed daarvan overal om zich heen verspreiden. De geest van vrede zal als dauw
rusten op harten die vermoeid en belast zijn door de strijd in de wereld.
De volgelingen van Christus worden de wereld ingezonden met de boodschap van
vrede. Een ieder die, door de rustige, onbewuste invloed van een heilig leven,
de liefde van Christus zal openbaren, een ieder die, door woord of daad, een
ander ertoe zal brengen de zonde te laten varen en zijn hart aan God over te
geven, is een vredestichter.
En „zalig de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden." De
geest van vrede is het bewijs voor hun verbondenheid met de hemel. De zoete reuk
van Christus omgeeft hen. De geur des levens, de lieflijkheid van karakter
openbaren aan de wereld het feit, dat zij kinderen Gods zijn. De mensen zien aan
hen, dat zij met Jezus geweest zijn. „Een ieder, die liefheeft, is uit God
geboren." i joh. 4 :7. „Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft,
die behoort Hem niet toe," maar „allen, die door de Geest Gods geleid worden,
zijn zonen Gods." Rom. 8 :g, r4. „En het overblijfsel van Jakob zal te midden
van vele volkeren zijn als dauw van de Here, als regenstromen op het groene
kruid, dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt." Micha
S . 6.
J
„Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der
hemelen." ezus stelt Zijn volgelingen geen hoop op aardse eer en rijkdom
men voor ogen, geen leven vrij van beproevingen, maar Hij schildert hun het
voorrecht, te wandelen met hun Meester op de paden van zelfverloochening en
smaad, die de wereld niet kent.
Hij die kwam om de verloren wereld te verlossen, werd tegengewerkt door de
verenigde strijdkrachten van de tegenstanders van God en de mensen. In een
meedogenloos verbond schaarden boze mensen en boze engelen zich tegen de
Vredevorst. Hoewel elk van Zijn woorden en daden goddelijke ontferming ademde,
wekte het feit, dat Hij niet gelijkvormig was aan de wereld de bitterste
vijandigheid op. Omdat Hij Zijn goedkeuring niet wilde geven aan het uitleven
van de boze hartstochten in onze natuur, wekte Hij de heftigste tegenstand en
vijandschap op. Zo is het met allen die godzalig in Christus Jezus leven. Tussen
gerechtigheid en zonde, liefde en haat, waarheid en leugen bestaat een strijd,
die niet onderdrukt kan worden. Wanneer iemand de liefde van Christus en de
schoonheid der heiligheid naar voren brengt, trekt hij de onderdanen van Satans
koninkrijk van hem af, en de vorst van het kwaad wordt geprikkeld om dit tegen
te gaan. Vervolging en smaad wachten allen, die zijn aangedaan met de Geest van
Christus. De aard van de vervolging wisselt met de tijden; maar het beginsel -
de geest die hieraan ten grondslag ligt - is dezelfde die de uitverkorenen des
Heren heeft gedood sinds de dagen van Abel.
Wanneer mensen trachten in harmonie met God te komen, zullen zij bemerken, dat
de smaad van het kruis niet verdwenen is. Overheden en machten en boze geesten
in de hoge scharen zich tegen allen die gehoorzaamheid aan de wet des hemels
betrachten. Daarom moet vervolging, verre van smart te veroorzaken, vreugde
brengen aan de discipelen van Christus; immers, het is een bewijs, dat zij de
voetsporen van hun Meester volgen. Hoewel de Here Zijn volk niet beloofd heeft
dat zij zullen worden vrijgesteld van beproevingen, heeft Hij hun iets beloofd
dat veel beter is. Hij zegt: „Uw sterkte moge zijn als uw levensduur." Deut. 33
:25- „Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in
zwakheid." 2 Cor. 12 :,q. Indien ge geroepen wordt om door de vurige oven te
gaan om Zijnentwille, zal Jezus aan uw zijde gaan, zoals Hij met de drie
getrouwen in Babylon was. Zij die hun Heiland liefhebben, zullen zich verheugen
over iedere gelegenheid die zij krijgen om met Hem vernedering en smaad te mogen
delen. De liefde die zij voor hun Here koesteren maakt het lijden om
Zijnentwille zoet.
Door alle eeuwen heen heeft Satan het volk van God vervolgd. Hij heeft hen
gemarteld en ter dood gebracht; maar in hun sterven werden zij overwinnaars. Zij
openbaarden door hun standvastig geloof Een, die machtiger is dan Satan. Satan
kon het lichaam mar
telen en doden, maar hij kon niet het leven raken dat verborgen was met Christus
in God. Hij kon hen gevangen houden binnen de muren van een gevangenis, maar hij
kon de geest niet binden. Zij konden over de somberheid heenzien op de
heerlijkheid met de woorden: „Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de
tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard
zal worden." Rom. 8 : 18. „Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik
bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van
heerlijkheid." 2 Cor. 4 : 17. Door beproeving en vervolging wordt de
heerlijkheid - het karakter - van God geopenbaard in Zijn uitverkorenen. De
gemeente van God, gehaat en vervolgd door de wereld, wordt opgevoed en
onderricht in de school van Christus. Zij wandelen op de smalle weg op aarde;
zij worden gezuiverd in de oven der beproeving. Zij volgen Christus door hevige
strijd heen; zij verdragen zelfverloochening, en ervaren bittere
teleurstellingen; maar hun pijnlijke ervaring leert hen de schuld en smart der
zonde kennen, en zij bezien die met afschuw. Daar zij deel hebben aan het lijden
van Christus, zijn zij voorbestemd om ook deel te krijgen aan Zijn heerlijkheid.
In een heilig visioen zag de profeet de overwinning van het volk van God. Hij
zegt: „En ik zag iets als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars
... staande aan de glazen zee, met de citers Gods. En zij zingen het lied van
Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar
zijn Uw werken, Here God Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen,
Gij, Koning der volkeren." Openb. 1 s :2, 3. „Dezen zijn het, die komen uit de
grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het
bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en
nacht in Zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen
uitspreiden." Openb.7 : 14, 15
„Zalig zit gij, wanneer men u smaadt."
Sinds hij gevallen is heeft Satan door middel van
bedrog gewerkt. Zoals hij een onjuiste voorstelling van God heeft gegeven, zo
geeft hij, door zijn vertegenwoordigers, een onjuiste voorstelling van de
kinderen Gods. De Heiland zegt: „De smaadwoorden van wie u smaden, kwamen op Mij
neer." Ps. 69 : ic. Op dezelfde manier zullen ze neerkomen op Zijn discipelen.
Nooit werd iemand onder de mensen wreder belasterd dan de Zoon des mensen. Hij
werd uitgelachen en bespot om Zijn onwankelbare gehoorzaamheid aan de beginselen
van Gods heilige wet. Zij haatten Hem zonder oorzaak. Nochtans stond Hij rustig
voor Zijn vijanden, en verklaarde dat smaad een deel is van het Christelijk
erfdeel, en Hij gaf Zijn volgelingen raad, hoe zij de pijlen der haat moesten
opvangen, Hij vermaande hen niet zwak te worden tijdens vervolging.
Hoewel laster iemands goede naam kan bezoedelen, kan het karakter er niet door
besmet worden. Dat wordt door God bewaard. Zolang wij niet toestemmen in de
zonde, is er geen macht, duivels of menselijk, die een smet op de ziel kan
werpen. Een man wiens hart verankerd is in God is dezelfde in het uur waarin hij
het meest beproefd en het meest ontmoedigd wordt als in de tijd waarin hij
voorspoedig was, toen het licht en de gunst van God op hem schenen te rusten.
Zijn woorden, zijn motieven, zijn daden worden misschien verkeerd verklaard en
vervalst, maar het raakt hem niet, omdat er voor hem grotere belangen in het
spel zijn. Evenals Mozes verdraagt hij het „als ziende de Onzienlijke;" Hebr. i
i : 27; niet ziende „op het zichtbare, maar op het onzichtbare." 2 Cor. 4 :
18Christus weet alles wat verkeerd begrepen en verkeerd verklaard wordt door de
mensen. Zijn kinderen kunnen het zich veroorloven met rustig geduld en
vertrouwen te wachten, hoezeer ze ook gehaat en veracht worden; want niets is
verborgen, dat niet openbaar gemaakt zal worden, en zij die God eren zullen door
hem geëerd worden in de tegenwoordigheid van mensen en engelen. „Wanneer men u
smaadt en vervolgt," zei Jezus, „verblijdt u en verheugt u." En Hij. wees Zijn
toehoorders op de profeten, die
gesproken hadden in de naam des Heren als „een voorbeeld van gelatenheid en
geduld." Jac. S : io. Abel, de allereerste Christen onder de kinderen van Adam,
stierf als martelaar. Henoch wandelde met God, en de wereld kende hem niet.
Noach werd bespot als een fanaticus en een onruststoker. „Anderen weer hebben
hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap." „Anderen
hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan
een betere opstanding deel mochten hebben." Hebr. ii :36,35.
Door alle eeuwen heen zijn Gods uitverkoren boodschappers gesmaad en vervolgd;
nochtans is door hun moeite de kennis van God wijd verbreid. Iedere discipel van
Christus moet zich bij de gelederen aansluiten, en hetzelfde werk voorwaarts
dragen, wetende dat de vijanden daarvan niets kunnen doen tegen de waarheid,
slechts voor de waarheid. Het is de bedoeling van God, dat de waarheid naar
voren gebracht zal worden, en het onderwerp zal worden van onderzoek en
bespreking, juist ook door de verachting die de mensen ervoor koesteren. De
gedachten van de mensen moeten wakker geschud worden; iedere strijd, ieder
smaadwoord, iedere poging om gewetensvrijheid te beknotten is een middel van God
om mensen wakker te maken die anders zouden kunnen insluimeren. Hoe dikwijls is
dit resultaat gezien in de geschiedenis van de boodschappers van God? Toen de
edele, welsprekende Stephanus door steniging werd gedood op aanstoken van het
Sanhedrin, leed de zaak van het evangelie geen verlies. Het licht des hemels,
dat zijn gelaat verheerlijkte, de goddelijke ontferming die sprak uit het gebed
dat hij stervende uitte, waren als een scherpe pijl der overtuiging voor het
fanatieke lid van het Sanhedrin dat daarbij aanwezig was, en Saulus, de
vervolgende Farizeeër, werd een uitverkoren vat, om de naam van Christus uit te
dragen onder heidenen en koningen en de kinderen Israëls. En lang daarna schreef
de bejaarde Paulus vanuit het huis waarin hij te Rome gevangen gehouden werd:
„Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist ... genen ... met de
onzuivere bedoeling, mij de gevangenschap zwaar te maken ... In elk geval,
hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid, wordt Chris
tus verkondigd." Philipp. i : 15-18. Door de gevangenschap van P aulus werd het
evangelie verbreid, en zelfs in het paleis van de keizer werden zielen voor
Christus gewonnen. Door de pogingen van Satan om het te vernietigen, wordt „het
onvergankelijk zaad," „het levende en blijvende woord van God", in de harten der
mensen gezaaid; door de smaad en vervolging van Zijn kinderen wordt de naam van
Christus groot gemaakt en worden zielen gered. „Groot is het loon in de hemel"
van hen die getuigen zijn voor Christus ondanks vervolging en smaad. Terwijl de
mensen zien op aardse schatten, wijst Jezus hen op een hemelse beloning. Maar
Hij plaatst het niet geheel en al in het toekomstige leven; het begint hier. De
Here verscheen in de oudheid aan Abraham en zeide: „Ik ben uw schild: uw loon
zal zeer groot zijn." Gen. r S : i. Dit is de beloning van allen die Christus
volgen. Jehovah Emmanuel - „Hij, in wie alle schatten der wijsheid en kennis
verborgen zijn", in „wie al de volheid der Godheid lichamelijk" woont-genade te
mogen vinden in Zijn ogen, Hem te kennen, Hem te bezitten, doordat het hart zich
meer en meer openstelt om Zijn karaktereigenschappen te ontvangen; Zijn liefde
en kracht te kennen, de ondoorgrondelijke rijkdommen van Christus te bezitten,
meer en meer te begrijpen „hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte
is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij
vervuld wordt tot alle volheid Gods," - „dit is het deel van de knechten des
Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren." Ef. 3 : i8, i9;
Jes. 54 : 17. Dit was de vreugde die de harten van Paulus en Silas vervulde toen
zij te middernacht in de kerker te Philippi baden en lofliederen tot God
opzongen. Christus was daar naast hen, en het licht van Zijn tegenwoordigheid
bestraalde de somberheid om hen heen met de heerlijkheid van de hemelse hoven.
Vanuit Rome schreef Paulus, zonder zich te bekommeren om zijn boeien nu hij de
verbreiding van het evangelie zag: „Daarin verblijd ik mij, en zal ik mij ook
verblijden." Philip. r : 18. En de woorden van Christus zelf op de berg
weerklinken in de boodschap van Paulus aan de gemeente te Philippi, te midden
van hun vervolgingen: „Verblijd u in de Here ten allen tijde! Wederom zal ik
zeggen: Verblijdt u!" Philipp. 4:4.
„Gij zijt het zout der aarde."
Zout wordt gewaardeerd omdat het behoudende
eigenschappen bezit; en wanneer God Zijn kinderen zout noemt, wil Hij hun leren,
dat het Zijn bedoeling is, wanneer Hij hen tot het voorwerp van Zijn genade
maakt, dat zij machten zullen worden waardoor anderen gered worden. De bedoeling
van God met het kiezen van een volk ten aanschouwe van de gehele wereld was niet
alleen dat Hij hen zou aannemen als Zijn zonen en dochters, maar dat door hen de
wereld de genade zou ontvangen die zaligmaakt. Titus 2 : i i. Toen de Here
Abraham verkoos, was dat niet eenvoudig om een bijzondere vriend Gods te zijn,
maar om een tussenpersoon te zijn voor de bijzondere voorrechten die de Here
over de volken wilde uitstorten. Jezus zeide in Zijn laatste gebed voor Zijn
discipelen vóór de kruisiging: „Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij
geheiligd mogen zijn in de waarheid." Joh. 17 : 19. Op dezelfde wijze zullen
Christenen die gereinigd zijn door de waarheid reddende eigenschappen bezitten
die de wereld behoeden voor een volkomen zedelijk bederf. Zout moet vermengd
worden met de substantie waaraan het wordt toegevoegd; het moet daarin
doordringen en er één mee worden om te kunnen behouden. Zo worden de mensen door
persoonlijk contact en omgang bereikt door de reddende kracht van het evangelie.
Zij worden niet behouden in grote groepen, maar als aparte personen.
Persoonlijke invloed is een macht. Wij moeten hen, die wij willen helpen, nabij
komen.
De smaak van het zout stelt de levenskracht van de Christen voor, - de liefde
van Christus in het hart, de gerechtigheid van Christus die het leven
doordrenkt. De liefde van Christus verspreidt zich en is agressief. Indien deze
liefde in ons woont zal zij uitstromen naar anderen. Wij zullen hen nabij komen,
totdat hun harten verwarmd worden door onze onzelfzuchtige belangstelling en
liefde. De oprechte gelovigen verspreiden levende kracht, die overal doordringt,
en een nieuwe zedelijke kracht geeft aan de zielen waarvoor zij werken. Het is
niet de kracht van de mens zelf, maar de kracht van de Heilige Geest, die het
hervormende werk verricht.
Jezus vervolgde met de ernstige waarschuwing:
„Indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het
dient nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te
worden."
Terwijl zij luisterden naar de woorden van Jezus konden de mensen het witte zout
zien schitteren op de paden waar het was weggeworpen, omdat het zijn smaak
verloren had en nutteloos was geworden. Het gaf een goed beeld van de toestand
van de Farizeeën, en van de uitwerking van hun godsdienst op de gemeenschap. Het
geeft een beeld van het leven van iedere ziel waar de kracht van de genade Gods
van is geweken, en die koud geworden is, zonder Christus. Wat hij ook belijdt,
zo iemand wordt door mensen en engelen gezien als smakeloos en onaangenaam. Tot
dezulken zegt Christus: „Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw
zijt, en noch koud, noch heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen." Openb. 3 :15, 16.
Zonder een levend geloof in Christus als een persoonlijke Verlosser is het
onmogelijk om onze invloed te doen gevoelen in een sceptische wereld. Wij kunnen
niet aan anderen geven wat wijzelf niet bezitten. De invloed die wij uitoefenen
tot zegen en verheffing van het mensdom is evenredig met onze eigen vroomheid en
toewijding aan Christus. Indien er geen waar dienen is, geen oprechte liefde,
geen werkelijkheid in onze ervaringen, is er ook geen kracht om te helpen, geen
band met de hemel, geen reuk van Christus in het leven. Indien de Heilige Geest
ons niet kan gebruiken als machten waardoor de waarheid die in Jezus is aan de
wereld kan worden medegedeeld, zijn wij als zout dat zijn smaak verloren heeft
en volkomen nutteloos is geworden. Door ons gebrek aan genade van Christus
getuigen wij tegenover de wereld, dat de waarheid, die wij beweren te geloven
geen heiligende kracht heeft; en zo maken wij, voor zover onze invloed reikt,
het Woord van God krachteloos. „Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en
der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een
rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle
geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik
bergen verzette, maar had de liefde niet, ik ware niets. Al ware
het, dat ik wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam
gaf om verbrand te worden, maar had de liefde niet, het baatte mij niets." i Cor.
13 : 1-3Wanneer liefde het hart vervult, zal zij uitstromen naar anderen, niet
om de gunsten die wij van hen ontvangen, maar omdat liefde het beginsel van onze
daden is. Liefde verzacht het karakter, beheerst de opwellingen, bedwingt
vijandigheid, en veredelt genegenheden. Deze liefde is zo ruim als het heelal,
en is in harmonie met de liefde van de dienende engelen. Wanneer zij gekoesterd
wordt in het hart, maakt ze het gehele leven zoet, en verspreidt haar zegen
overal. Het is dit, en dit alleen, wat ons tot het zout der aarde kan maken.
„Gij zit het licht der wereld."
Wanneer Jezus de mensen leerde, maakte Hij Zijn
lessen belangwekkend, en hield de aandacht van Zijn toehoorders gevangen door
dikwijls illustraties te gebruiken uit de natuur rondom hen. De mensen waren
samen gekomen toen het nog morgen was. De stralende zon, die steeds hoger aan de
hemel klom, verjoeg de schaduwen die toefden in de dalen en in de nauwe
bergengten. De pracht van de oostelijke hemel was nog niet vervaagd. Het
zonlicht overgoot het land met zijn schittering; de kalme oppervlakte van het
meer weerkaatste het gouden licht, en weerspiegelde de rozige morgenwolkjes.
Iedere bloem en knop en blaadje glinsterden door de dauwdroppels. De natuur
glimlachte onder de weldaad van de nieuwe dag, en de vogels in de bomen zongen
lieflijk. De Heiland keek naar de schare die voor Hem stond, en toen naar de
rijzende zon, en zei tot Zijn discipelen: „Gij zijt het licht der wereld." Zoals
de zon uitgaat met haar boodschap van liefde, en de schaduwen van de nacht
verjaagt, en de wereld opwekt tot leven, zo moeten de volgelingen van Christus
uitgaan met hun zending, en het licht des hemels doen stralen op hen die in de
duisternis van dwaling en zonde zijn.
In het stralende morgenlicht waren de steden en dorpen op de omliggende heuvels
duidelijk te zien, en zij vormden een aantrek
38
kelijk onderdeel van het gehele beeld. Jezus wees hierop, toen Hij zei: „Een
stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven." En Hij voegde er aan
toe: „Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de
standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn." De meesten van de
mensen die naar de woorden van Jezus luisterden, waren boerenarbeiders of
vissers, en hun nederige stulpjes bevatten slechts één vertrek, waarin het ene
licht op een kandelaar stond, en scheen op allen die in het huis waren. Zo, zei
Jezus: „Laat uw licht schijnen voor de mensen opdat zij uw goede werken zien, en
uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken."
Geen ander licht heeft ooit op de gevallen mens geschenen of zal ooit op hem
schijnen, dan het licht, dat van Christus uitstraalt. Jezus de Heiland is het
enige licht dat de duisternis kan verlichten van een wereld die geboeid ligt in
de zonde.
Van Christus staat geschreven: „In het Woord was leven, en het leven was het
licht der mensen." Joh. I : 4. Door het ontvangen van Zijn leven konden de
discipelen lichtdragers worden. Het leven van Christus in hun ziel, Zijn liefde
geopenbaard in hun karakter, zou hen tot het licht der wereld maken.
De mensheid heeft in zichzelf geen licht. Zonder Christus zijn wij als een kaars
die niet is aangestoken, als de maan wanneer haar gelaat is afgewend van de zon;
wij hebben geen enkele straal van licht om die in de duisternis van de wereld te
doen schijnen. Maar wanneer we ons keren naar de Zonne der Gerechtigheid,
wanneer we in contact komen met Christus, straalt de gehele ziel van het licht,
van de goddelijke tegenwoordigheid. De volgelingen van Christus moeten meer zijn
dan een licht te midden der mensen. Zij zijn het licht der wereld. Jezus zegt
tot allen die Zijn naam aangeroepen hebben: Gij hebt u zelf aan Mij gegeven, en
Ik heb u aan de wereld gegeven als Mijn vertegenwoordigers. Zoals de Vader Hem
in de wereld gezonden had, zo, verklaart Hij „heb ook Ik hen gezonden in de
wereld." Joh. 17 : 18. Zoals Christus het kanaal is voor de openbaring van de
Vader, zo moeten wij het kanaal zijn voor de openbaring van Christus. Vergeet
niet, Christen, dat, hoewel onze Heiland de grote lichtbron is,
Hij wordt geopenbaard door de mensen. Gods
zegeningen worden door menselijke werktuigen uitgestort. Christus zelf kwam naar
de wereld als de Zoon des mensen. De mensheid moet, verbonden met de goddelijke
natuur, met de mensheid in contact komen. De gemeente van Christus, iedere
discipel van de Meester persoonlijk, is het door de hemel verkoren instrument
waardoor God zich openbaart aan de mensheid. Engelen der heerlijkheid wachten om
door u het licht en de kracht des hemels mee te delen aan zielen die op het punt
staan om verloren te gaan. Zal de menselijke vertegenwoordiger falen in het
volbrengen van het hem toebedeelde werk? 0, dan wordt de wereld in dat opzicht
beroofd van de beloofde invloed van de Heilige Geest! Maar Jezus gebood Zijn
discipelen niet: „Streef ernaar uw licht te doen schijnen;" Hij zeide: „Laat het
schijnen." Indien Christus in het hart woont, is het onmogelijk om het licht van
Zijn tegenwoordigheid te verbergen. Indien zij die belijden volgelingen van
Christus te zijn, niet het licht der wereld zijn, is dat zo omdat de
levengevende kracht hen heeft verlaten; indien zij geen licht te geven hebben,
is dat zo omdat zij niet verbonden zijn met de Bron van licht.
Door alle eeuwen heen heeft „de Geest van Christus in hen" (i Petr. i : ii) Gods
ware kinderen gemaakt tot het licht voor de mensen van hun geslacht. Jozef was
een lichtdrager in Egypte. In zijn reinheid, welwillendheid en kinderliefde was
hij een vertegenwoordiger van Christus te midden van een volk van
afgodendienaars. Terwijl de Israëlieten op weg waren van Egypte naar het
beloofde land, waren de oprechten onder hen een licht voor de volken die hen
omgaven. Door hen werd God geopenbaard aan de wereld. Van Daniël en zijn
vrienden in Babylon, en van Mordechai in Perzië, straalde het licht temidden van
de duisternis van de koningshoven. Op dezelfde wijze zijn de discipelen van
Christus gesteld als lichtdragers op de weg naar de hemel; door hen worden de
barmhartigheid en goedheid van de Vader geopenbaard aan een wereld die gehuld is
in de duisternis van een verkeerd begrip aangaande God. Door dat zij hun goede
werken zien, worden anderen ertoe geleid de Vader Die in de hemelen is te
verheerlijken; want het wordt duidelijk gemaakt, dat er een God is op de troon
van het heelal, Wiens karakter lof en navolging waard is. De goddelijke liefde
die brandt in het hart, de Christelijke harmonie die geopenbaard wordt in het
leven, zijn als een glimp van de hemel gegeven aan de mensen op aarde, opdat zij
de heerlijkheid daarvan op de juiste waarde zullen schatten.
Op deze wijze worden de mensen ertoe gebracht de liefde te onderkennen „die God
jegens ons heeft." i joh. 4 : 16.
Zo worden harten die eens zondig en verdorven waren, gereinigd en veranderd, om
te staan „onberispelijk ... voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde." Judas 24.
De woorden van de Heiland: „Gij zijt het licht der wereld," wijzen op het feit,
dat Hij Zijn volgelingen een wereldwijde zending heeft opgedragen. In de dagen
van Christus hadden zelfzucht, trots en vooroordeel een sterke, hoge scheidsmuur
gebouwd tussen de aangewezen bewaarders van de heilige Godsspraken en ieder
ander volk op de aardbol. Maar de Heiland was gekomen om dit alles te
veranderen. De woorden die de mensen van Zijn lippen hoorden waren anders dan
wat zij ooit gehoord hadden van priester of rabbi. Christus haalt de scheidsmuur
neer, de eigenliefde, het scheidingmakende vooroordeel van nationaliteit, en Hij
leert een liefde voor allen die tot het menselijk geslacht behoren. Hij heft de
mens uit boven de enge kring die hun zelfzucht voorschrijft; Hij doet alle
grenzen en kunstmatige scheidingen in de maatschappij te niet. Hij maakt geen
verschil tussen buren en vreemdelingen, vrienden en vijanden. Hij leert ons
iedere ziel in nood te beschouwen als onze naaste, en de wereld als onze akker.
Zoals de zonnestralen doordringen tot de meest afgelegen hoeken der aarde, zo
wil God dat het licht van het Evangelie zal reiken tot iedere ziel op aarde.
Indien de gemeente van Christus de bedoeling van onze Here ten uitvoer zou
brengen, zou het licht worden uitgegoten over allen die in duisternis zitten en
in het dal der schaduw des doods. In plaats van samen te klitten en de
verantwoordelijkheid en het dragen van het kruis te mijden, moeten de leden van
de gemeente zich verspreiden naar alle landen, en het licht van Christus door
hen laten,schijnen, door evenals Hij dat deed te wer
ken voor de redding van zielen, en dit „evangelie des koninkrijks" zou spoedig
aan de gehele wereld gebracht zijn. Op deze wijze wordt Gods bedoeling met het
roepen van Zijn volk, van Abraham in de vlakte van Mesopotamië tot ons in deze
eeuw toe, vervuld. Hij zegt: „Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen . .
., en gij zult tot een zegen zijn." Gen. 12 :2. De woorden van Christus, die Hij
sprak door de evangelieprofeet, en die slechts als een echo klinken in de
bergrede, zijn bestemd voor ons in deze laatste generatie: „Sta op, wordt
verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op." Jes.
6o : i. Indien de heerlijkheid des Heren is opgegaan over uw geest; indien ge de
schoonheid hebt ontvangen van Hem Die de voornaamste is onder tienduizenden, en
Die volkomen lief te hebben is; indien in uw ziel de aanwezigheid van Zijn
heerlijkheid straalt, dan is dit woord van de Meester tot u gericht. Hebt u met
Christus gestaan op de berg der verheerlijking? Beneden in de vlakte zijn mensen
die door Satan als slaven gevangen gehouden worden; zij wachten op het woord van
geloof en gebed om hen te bevrijden. Wij moeten niet alleen de heerlijkheid van
Christus overdenken, maar ook spreken over Zijn uitnemende eigenschappen. Jesaja
aanschouwde niet alleen de heerlijkheid van Christus, maar hij sprak ook over
Hem. Terwijl David peinsde, brandde het vuur; toen sprak hij met zijn mond.
Terwijl hij peinsde over de wonderlijke liefde Gods, kon hij niet anders dan
spreken over datgene wat hij zag en gevoelde. Wie kan door het geloof het
heerlijke verlossingsplan aanschouwen, de heerlijkheid van de eniggeboren Zoon
van God, en daar niet van spreken? Wie kan nadenken over de onpeilbare liefde
die geopenbaard werd aan het kruis van Golgotha bij de dood van Christus, opdat
wij niet verloren zouden gaan, maar eeuwig leven hebben, - wie kan dit
aanschouwen, en geen woorden hebben om de eer van de Heiland groot te. maken?
„Maar in Zijn paleis zegt ieder: Ere!" De zanger van Israël prees Hem op de
harp, zeggende: „Ik zal van de heerlijke luister Uwer majesteit en van Uw
wonderdaden gewagen. Zij zullen spreken van de macht Uwer geduchte daden, en Uw
grootheid wil ik vertellen." PS.. 29 : 9; 145 : S, 6.
42
Het kruis van Golgotha moet hoog verheven worden boven de mensen, hun gedachten
geheel in beslag nemen. Dan zullen alle geestelijke vermogens aangedaan worden
met goddelijke kracht die rechtstreeks van God komt. Dan zal alle kracht zich
samentrekken in oprechte arbeid voor de Here. De arbeiders zullen lichtstralen
uitzenden in de wereld, als levende werktuigen om de wereld te verlichten.
Christus neemt vol blijdschap ieder menselijk wezen aan, dat aan Hem wordt
overgegeven. Hij verenigt het menselijke met het goddelijke, opdat Hij aan de
wereld de geheimenissen kan meedelen van de vleesgeworden liefde. Spreekt ervan,
bidt ervan, zingt ervan; verkondig de boodschap van Zijn heerlijkheid wijd en
zijd, en blijf steeds optrekken naar verder gelegen gebieden. Geduldig gedragen
beproevingen, dankbaar ontvangen zegeningen, moedig weerstane verleidingen,
zachtmoedigheid, vriendelijkheid, barmhartigheid en liefde die voortdurend
geopenbaard worden, zijn de lichtpunten die stralen in het karakter in
tegenstelling tot de duisternis van het zelfzuchtige hart, waar het licht des
levens nooit in heeft geschenen.