Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, hun overleggingen zijn op niets uitgelopen
en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Eén van de grootste euvels van het zoeken naar kennis, de onderzoekingen van de wetenschap, is de neiging om menselijke redeneringen te verheffen boven hun juiste waarde en het hen passende niveau. Velen wagen het om de Schepper en Zijn werken met hun eigen onvohnaakte kemiis van wetenschap te beoordelen. Zij trachten de natuur en eigenschappen en voorrech- ten van God vast te stellen, en geven zich over aan speculatieve theorieën aangaande de Oneindige. Zij die zich met deze studierichting bezighouden, betreden verboden grond. Him onderzoek zal geen waardevolle resultaten opleveren, en kan alleen worden voortgezet met gevaar van hun eigen ziel. Onze eerste ouders werden in zonde geleid door zich te laten gaan in de wens te weten te komen wat God hen had onthouden. In het zoeken naar deze kemais verloren zij alles wat waard was te bezitten. Als Adam en Eva nooit de verboden boom hadden aangeraakt, zou God hun kermis gegeven hebben, - kennis waarop geen vloek van zonde rustte, kennis die hun eeuwig vreugde gebracht zou hebben. Alles wat zij wonnen door naar de verzoeker te luisteren, was kemiis van zonde en haar gevolgen. Door hun ongehoorzaamheid raakte de mens vervreemd van God en de aarde werd van de hemel gescheiden. De les is voor ons. Het gebied waarheen Satan onze eerste ouders leidde is hetzelfde waartoe mensen nu verleid worden. Hij overstroomt de wereld met plezierige fabeltjes. Door iedere vindingrijkheid die hij beheerst, verzoekt hij mensen tot speculatie met betrekking tot God. Zo probeert hij te voorkomen dat men dié kennis van God verkrijgt, die tot zaligheid leidt.
Pantheïstische Theorieën
Heden ten dage dringen in de scholen en de kerken overal ter wereld spiritualistische leringen binnen, die het geloof in God en Zijn woord ondennijnen. De theorie dat God een wezen is dat de gehele natuur doordfingt, wordt aanvaard door velen die voorgeven de Schrifien te geloven; maar ofschoon prachtig ingekleed, is deze theorie een allergevaarlijkst bedrog. Ze geeft een verkeerde voorstelling van God en is een oneer voor Zijn grootheid en maj esteit. En dit is zeker niet alleen een misleiding, maar het verlaagt de mens ook. Duistemis is zijn element, zinnelijkheid zijn gebied. Het resultaat van de aanvaarding daarvan is scheiding van God. En voor de gevallen menselijke natuur betekent dit de ondergang.
Onze toestand is door de zonde onnatuurlijk, en de macht die ons herstelt moet bovennatuurlijk zijn, anders heeft het herstel geen waarde. Er is maar één macht die de greep van het kwaad op het menselijk hart kan verbreken, en dat is de macht van God in Jezus Christus. Alleen door het bloed van de gekmisigde is er reiniging van zonde. Zijn genade alleen kan ons in staat stellen weerstand te bieden aan de neigingen van onze gevallen natuur en die te overwinnen. Spiritualistische theorieën aangaande God maken Zijn genade zonder effect. Als God een wezen is dat de gehele natuur doordringt, dan woont Hij in alle mensen; en teneinde de heiligheid te verkrijgen, behoeft de mens slechts de kracht die in hem is, te ontwikkelen.
Deze theorie, gevolgd door de logische conclusie, veegt de gehele christelijke leer weg. Zij doet de noodzaak van de verzoening weg en maakt de mens tot zijn eigen verlosser. Deze theorieën aangaande God doen Zijn woord te niet, en wie ze aanvaardt,__verkeert in groot gevaar ertoe geleid te worden de gehele Bijbel tenslotte te zien als een fabel. Zij mogen beweren dat deugd beter is dan ondeugd; maar daar zij God hebben uitgesloten van Zijn rechtmatige positie van Opperheer- ser, stellen zij hun afhankelijkheid op menselijke kracht die, zonder God, waardeloos is. De mens zonder goddelijke hulp heeft geen enkele macht om het kwaad te weerstaan of te overwinnen. De weerstand van de ziel is gebroken. De mens heeft geen barrière tegen de zonde. Als eemnaal de controle van Gods woord en zijn Geest verworpen zijn, weten wij niet tot welke diepten de mens kan zinken.
"A1le woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen is Hij ten schild. Doe niets aan Zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt." (1)
"Zijn ongerechtigheden vangen de goddeloze, in de strikken zijner zonde raakt hij vast." (2)
Zoekend in Goddelijke Mysteries "De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij de woorden dezer wet volbrengen." (3)
De openbaring van Zichzelf die God in Zijn woord gegeven heeft, is voor de studie. Die mogen we allemaal zoeken en begrijpen. Maar daarbuiten moeten wij niet trachten door te dringen. Het grootste intellect mag zichzelf vermoeien in gíssingen en veronderstellingen aangaande de natuur van God, maar de poging zal vruchteloos zijn. Het is ons niet gegeven om dit probleem op te lossen. Geen menselijke geest kan God bevatten. Niemand mag zich overgeven aan speculaties aangaande Zijn natuur. Hier is zwijgzaamheid welsprekend. De Alwetende staat boven elke discussie.
Zelfs de engelen was het niet toegestaan deel te nemen aan de raadsvergaderingen tussen de Vader en de Zoon toen het verlossingsplan werd gemaakt. En menselijke wezens is het niet gegeven zich te mengen in de geheimen van de Allerhoogste. Wij zijn even onbekend met God als kleine kinderen; maar als kleine kinderen mogen wij Hem liefhebben en gehoorzamen. Laten wij in plaats van speculeren aangaande Zijn natuur of Zijn rechten, acht geven op de woorden die Hij gesproken heeft: "Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Ahnachtige doorgronden ten einde toe? Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? Dieper dan het dodemijk, wat kunt gij weten? (4)
"Maar wijsheid - waar wordt zij gevonden, en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht? De sterveling kent haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. De waterdiepte zegt: In mij in zij niet, en de zee zegt: Zij is niet bij mij.
Gedegen goud kan voor haar niet gegeven worden, en zilver kan niet voor haar koopprijs afgewogen worden, zij kan niet worden geschat tegen het fijne goud van Ofir, noch tegen de kostbare chiysopraas of de lazuursteen. Goud noch kristal kunnen haar evenaren, men ruilt haar niet tegen kleinodiën van gelouterd goud; parelmoer noch kristal komen naast haar in aanmerking, En het bezit van wij sheid gaat koralen te boven. De chrysoliet van Ethiopië kan haar niet evenaren, tegen fijn goud kan zij niet geschat worden. Deze wijsheid dan - van waar komt zij, en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht? Zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft, zelfs voor het gevogelte des hemels is zijn verborgen. Het verderf en de dood zeggen: Met onze oren hebben wij haar gerucht vemomen. God kent de weg tot haar, Hij weet haar verblijfplaats, want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de hemel is, ziet Hij, toen Hij voor de wind de kracht vaststelde, en het water de maat bepaalde, en toen Hij de regen een wet voorsehreef en de bliksemschichten een weg, toen zag Hij haar en verkondigde haar, Hij stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar; Maar tot de mens zei Hij: Zie, de vreze des Heren - dat is wijsheid, en van het kwade te wijken is inzicht." (5)
Noch het doorbreken van de schuilhoeken der aarde, noch het vergeefs trachten de verborgenheid van Gods wezen te doorgronden, zal wijsheid opleveren. Ze wordt eerder gevonden in het nederig ontvangen van de openbaringen, die het Hem behaagt te geven en te doorleven confonn naar Zijn wil.
De Geheimen van de Natuur
Mannen met het grootste intellect kunnen de geheimen van God, zoals die in de natuur geopenbaard worden, niet begrijpen. Goddelijke inspiratie stelt vele vragen die de meest wijze geleerde niet kan beantwoorden. Deze vragen werden ons niet gesteld om ze te beantwoorden, maar om onze aandacht te vestigen op de diepe verborgenheden Gods, en om ons te leren dat onze wijsheid beperkt is; dat er in de omgeving van ons dagelijks leven vele dingen zijn die het verstand van stervelingen te boven gaan.
Sceptici weigeren om in God te geloven, omdat zij de oneindige macht waardoor Hij Zichzelf openbaart niet kurmen begrijpen. Maar God moet evenzeer erkend worden uit de dingen die Hij niet Zelf openbaart, als uit dat wat open staat voor ons beperkt bevattingsvermogen. Zowel in goddelijke openbaring als in de natuur, heeft God geheimen gegeven die om ons geloof vragen. Dit moet zo zijn. Wij kunnen altijd blijven zoeken, altijd leren, en toch is er een oneindigheid achter de horizon.
"Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen met een span, vatte met een maat het stof der aarde, woog de bergen met een waag, en de heuvelen met een weegschaal? Wie bestuurde de Geest des Heren En ondenichtte Hem als een raadsman? Wie raadpleegde hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bij zou brengen, en de weg van het verstand doen kermen? Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan de weegschaal; zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet als brandoffer, alle volken zijn als niets voor Hem, Zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. Met wie wilt gij God vergelijken? 0f welke vergelijking op Hem toepassen?..
Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde? Hij troont boven het rond der aarde, en haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek, en spant hem uit als een tent waarin men woont... Met wie dan wilt gij Mij vergelijken?.
Zegt de Heilige.
Hefi uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heir daarvan in grote getale uitleidt; en elk daarvan bij name roept. Door de grootheid Zijner sterkte, en omdat Hij geweldig van kracht is;
er blijft er niet één achter. "Waarom zegt gij, O Jacob, en spreekt O Israël, Mijn weg is voor de Here verborgen, en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? Weet gij het niet? Hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de Here, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede, noch mat, Zijn verstand is niet te doorgronden." (6)
De Grootheid van onze God
Laten wij uit de voorstellingen die door de Heilige Geest aan Zijn profeten gegeven zijn over de grootheid van onze God leren. De profeet Jesaja zegt:
"In het sterljaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en Zijn zomen veivulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen, de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.
Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man van onreine lippen, en woon temidden van een volk, onrein van lippen - en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heirscharen gezien.
Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mij mond daannede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt, nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonden verzoend." (7)
"Niemand is U gelijk Here! Groot zijt Gij en groot is Uw naam in kracht! Wie zou U niet vrezen, O Koning der volkeren?" (8)
"Here, Gij doorgrondt en kent Mij; Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachten: Gij doorzoekt mijn staan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt gij vertrouwd. Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, Here, gij kent mij volkomen; Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt Uw hand op mij. Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij." (9)
"Groot is onze Here, en geweldig in kracht, Zijn verstand is onbeperkt." (10)
"Want voor de ogen des Heren liggen ieders wegen open, Hij weegt al zijn gangen." (ll)
"Hij openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem." (12)
"De Here die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn." (13)
"Want wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heefi Hem eerst iets gegeven, waarvoor Hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en tot Hem en door Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid!" (14)
"De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God," (15) "die alleen onsterfelijkheid heelt en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heefi of zien kan. Hem zij de eer en eeuwige kracht! " (16)
"Zal Zijn hoogheid u niet verschrikken en de schrik voor Hem u niet overvallen?" (17)
"Woont God niet in de hoge hemel? Zie toch, hoe hoog de hoogste sterren staanl" (18)
"Zijn Zijn legerscharen te tellen? En over wie gaat Zijn licht niet op?" (19)
"Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet; want tot de sneeuw zegt Hij: Val op de aarde! En tot de stortregen en de regenstromen: Wordt machtig. De hand van alle mensen verzegelt Hij, opdat alle mensen die Hij gemaakt heeft, het inzien... Hij spreidt Zijn lichtende wolken uit, en het schiet naar alle kanten in het rond naar Zijn bestel, om al wat Hij gebiedt te volbrengen op het rond der aarde; Hetzij voor een roede voor Zijn aarde, hetzij tot goedertierenheid, Hij doet het Zijn doel vinden. Leen toch het oor aan deze dingen. Sta stil en let op Gods wonderen. Begrijpt gij, hoe God hen opdracht geeft, en hoe Hij het licht Zijner wolken doet schijnen? Begrijpt gij iets van het zweven der wolken, de wonderwerken van de vohnaakte in kennis?... Kunt gij zoals hij wolken maken tot een uitspansel, vast als een gegoten spiegel? Maak ons bekend wat gij tot Hem zult zeggen; Niets toch kunnen wij aanvoeren vanwege de duistemis... Nu ziet men eens geen licht, verduisterd als het is door wolken. Dan weer jaagt de wind voorbij en maakt het helder. Uit het noorden verschijnt goudglans; God is bedekt met geduchte majesteit. De Almachtige, die wij niet begrijpen, is groot van kracht en recht; _ Hij, die groot is in de gerechtigheid, buigt haar met. Daarom vrezen de mensen Hem, maar geen der eigenwijzen ziet Hij aan." (20)
"Wie is als de Here onze God, die zeer hoog woont, Die zeer laag neerziet, in de hemel en op de aarde?' (21)
"In wervelwind en storm is Zijn weg, wolken zijn het stof Zijner voeten." (22)
"De Here is groot en zeer te prijzen, Zijn grootheid is ondoorgrondelijk. Geslacht aan geslacht zal Uw werk roemen, zij zullen uw machtige daden verkondigen. Ik zal van de heerlijke luister Uwer majesteit en van Uw wonderdaden gewagen. Zij zullen spreken van de macht uwer geduchte daden, en Uw grootheid wil ik vertellen. Zij zullen de roem van Uw grootheid verkondigen, en jubelen over Uw gerechtigheid. Genadig en barmhartig is de Here, lankmoedig en groot van goedertierenheid. De Here is voor allen goed, en Zijn barmhartigheid is over al Zijn werken. Al Uw werken zullen U loven, Here, Uw gunstgenoten zullen U prijzen; zij zullen van de heerlijkheid van Uw koningschap spreken en van uw mogendheid gewagen, _ om de mensenkinderen Zijn machtige daden te verkondigen en de luistenijke heerlijkheid van Zijn koningschap. Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, Uw heerschappij is over alle geslachten., En al wat leefi, zal Zijn heilige naam pnjzen voor altoos en immer." (23)
Waarschuwingen tegen Aanmatiging
. Als wij meer en meer leren wie God is en wat wij zelf zijn in Zijn ogen, zullen wij voor Hem vrezen en beven. Laat de mensen van nu een waarschuwing leren uit het lot van hen die in oude tijden het waagden zich los te maken van wat God heilig had verklaard. Toen de Israëlieten het waagden de ark aan te raken na zijn terugkeer uit het land der Filistijnen, werd hun oneerbiedig waagstuk omniddellijk gestraft.
Overweeg opnieuw het oordeel dat Uzzia trof. Toen onder Davids regenng de ark naar Jeruzalem gebracht werd, stak Uzzia _de_ hand uit om de ark tegen te houden. Voor de oneerbiedigheid om het symbool van Gods tegenwoordigheid aan te raken, werd hij onmiddellijk met de dood bestraft.
De Heiligheid van Gods Aanwezigheid
_Bij het brandende braambos, toen Mozes Gods aanwezigheid niet onderkende en naderbij kwam om het wonder te bekijken, werd hem bevolen: "Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilige grond... en Mozes verborg zijn gelaat, want hij vreesde God te aanschouwen." (24)
"En Jacob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. En hij bereikte een plaats, waar hij bleef ovemachten, omdat de zon ondergegaan was. En hij nam een van de stenen der plaats, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats slapen. Toen droomde hij, en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. En zie, de Here stond bovenaan en zeide: Ik ben de Here, de God van uw vader Abraham en de God van Izaak; het land waarop gij ligt, zal Ik aan uw nageslacht geven... En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij heengaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd.
Toen Jacob uit zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Waarlijk, de Here is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. En hij vreesde en zeide: Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods, dit is de pooit des hemels." (25) In het heiligdom van de tabemakel in de woestijn en van de tempel die de aardse symbolen van Gods woning waren, was een afdeling geheiligd tot Zijn aanwezigheid. Het gordijn met irigeweven engelen aan de ingang mocht niet opgelicht worden behalve door één. Dat gordijn op te lichten en onbevoegd binnen te treden in het heilige mysterie van het heilige der heiligen, betekende de dood. Want boven de genade-troon verbleef de heerlijkheid van de Heilige - de heerlijkheid naar wie niemand kon kijken en in leven blijven. Op de ene dag van het jaar, die bestemd was voor de dienst in het allerheiligste, moest de hogepriester met beving in Gods aanwezigheid binnentreden, terwijl wolken van wierook de heerlijkheid voor zijn ogen verborgen. In de voorhoven van de tempel waren alle geluiden verstomd. Geen priester diende bij de altaren. De menigte aanbidders boog in zwijgende eerbied en zond gebeden op om Gods genade.
"Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is." (26)
"Maar de Here is in Zijn heilige tempel. zwijg voor Hem, gij ganse aardel" (27)
"De Here regeert, dat de volken beven, Hij troont op de cherubs, de aarde siddere. De Here is groot in Sion, Hij is verheven boven alle volken, dat zij Uw grote en geduchte naam loven; Heilig is Hij." (28)
"De Here heefi in de hemel Zijn troon; Zijn ogen slaan gade, Zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen." (29)
"Want Hij heeft uit Zijn heilige hoogte neergezien, De Here heefi; uit de hemel op aarde geschouwd." (30)
"Uit Zijn woonplaats ziet Hij naar alle bewoners der aarde, Hij, die hun aller harten vormt, die al hun werken doorgrondt." (31)
"De ganse aarde vreze voor de Here, al de bewoners der wereld moeten voor Hem ontzag hebben." (32)
De mens kan door onderzoek God niet ontdekken. Laat niemand in aanmatiging besluiten het gordijn op te lichten dat Zijn heerlijkheid voor ons verbergt. "Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe omiaspeurlijk Zijn wegen." (33) Het is het bewijs van Zijn genade, dat Hij Zijn macht voor ons verbergt; want het oplichten van het gordijn dat Zijn goddelijke aanwezigheid verbergt, betekent de dood. Geen sterfelijk verstand kan doordringen in de geheimen waarin de Almachtige woont en werkt. Alleen dat wat Hij geschikt vindt ons te openbaren, kunnen wij van Hem begrijpen. De rede moet een gezag, hoger dan zichzelf, erkennen. Het hart en het verstand moeten buigen voor de grote IK BEN.
Verwijzingen: 1. Spr.30:5,6. 2. Spr.5:22. 3. Deut.29:29. 4. Job 11:7-9. 5. Job 28:12-28. 6. Jes.40:l2-28. 7. Jes.6: 1-7. 8. Jer.10:6,7. 9. Ps. 13911-6. 10. Ps.l47:5. 11. Spr.5:21. 12. Dan.2:22. 13. Hand.l5: 18. 14. Rom.11:34-36. 15. 1 Tim.1:l7. 16. 1 Tim.6:16. 17. Job 13:11. 18. Job 22:12. 19. Job 25:3. 20. Job 37:5-24. 21. Ps. 113:5,6. 22. Nahum 1:3. 23. Ps.145:3-13,21 24. Ex.3:5,6. 25. Gen.28:10-17. 26. 1 Cor.10:11. 27. Hab.2:20. 28. Ps.99:1-3. 29. Ps.1l:4. 30. Ps.102:20. 31. Ps.33:l4.15. 32. Ps.33:8. 33. Rom.11:33.
|