Opdat gij weten moogt, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven. "
Velen van hen die tot Christus om hulp kwamen, hadden hun ziekte aan zichzelf te wijten; toch weigerde Hij niet hen te genezen. En wanneer Zijn geneeskracht deze zielen binnen vloeide, werden zij overtuigd van zonde, en velen werden genezen, zowel van hun geestelijke als lichamelijke kwalen. Onder dezen was de verlamde te Kapemaüm. Zoals de melaatse, had deze verlamde alle hoop op genezing opgegeven. Zijn ziekte was het resultaat van een zondig leven en zijn lijden werd door wroeging verbitterd. Tevergeefs had hij een beroep op de Farizeeën en artsen gedaan om verlichting; zij verklaarden hem ongeneeslijk, zij verstootten hem als een zondaar en gaven te kemien dat hij zou sterven onder de toom van God.
De verlamde zat in de put, hij had geen hoop meer. Toen hoorde hij over het werk van Jezus. Anderen, die niet zo zondig en hulpeloos waren als hij, waren genezen en hij kreeg weer moed in het geloof dat ook hij genezen kon worden als hij tot de Zaligmaker gebracht kon worden. Maar zijn hoop verging als hij aan de oorzaak van zijn ziekte dacht; toch kon hij de mogelijkheid tot genezing niet van zich afzetten. Door zijn grote verlangen voelde hij de last van de zonde minder. Hij verlangde Jezus te zien en de verzekering van vergeving der zonde te ontvangen en vrede met de hemel. Dan zou hij er vrede mee hebben om te leven of te sterven, naar Gods wil.
Er was geen tijd te verliezen; reeds toonde zijn vervallen vlees de tekenen des doods. Hij smeekte zijn vrienden hem op een bed tot Jezus te dragen, en dat deden zij graag voor hem. Maar het was zo”n dichte menigte, die zich in en om het huis waar de Zaligmaker was, verzameld had, dat het voor de zieke man en zijn vrienden omnogelijk was om Hem te bereiken, of zelfs birmen het bereik van Zijn stem te komen. Jezus leerde in het huis van Petrus. Naar gewoonte zaten Zijn discipelen dicht bij Jezus, en verder Farizeeën en wetgeleerden die uit alle dorpen van Galilea, Judea en uit Jeruzalem gekomen waren. (1) Velen van dezen waren als spiomien gekomen om beschuldi- gingen tegen Jezus te zoeken. Bovendien verdrong zich een bontgemengde menigte, de geestdrifrigen, de eerbiedigen, de nieuwsgierigen en de ongelovigen. Verschillende nationaliteiten cn mensen uit alle rangen en standen van de maatschappij waren aanwezig. "En er was kracht des Heren, zodat Hij genezen kon." (2) De Geest des levens hing over de vergadering, maar de Farizeeën en leraren namen Zijn aanwezigheid niet waar. Zij kenden hun behoeften niet en daarom was er voor hen geen genezing. "Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heefi Hij ledig weggezonden." (3)
Telkens opnieuw trachtten de dragers van de verlamde zich een weg te banen door de menigte, maar tevergeefs. De zieke man keek met onuitsprekelijke zielsangst om zich heen. Hoe kon hij de hoop opgeven, nu de verlangde hulp zo nabij was? Op zijn voorstel droegen zijn vrienden hem naar het dak van het huis, braken dat open en lieten hem aan de voeten van Jezus neer.
De rede werd onderbroken. De Zaligmaker keek naar het trieste gezicht en zag de smekende ogen op Zich gericht. Hij kende het verlangen van die belaste ziel goed. Het was Christus die de overtuiging in zijn geweten gegeven had toen hij nog thuis was. Toen hij berouw over zijn zonden had en in de kracht van Jezus geloofde Die hem zou kunnen genezen, had de genade van de Heiland zijn hart gezegend. Jezus had de eerste glimp van geloof zien groeien tot de overtuiging, dat Hij' de enige helper voor zondaars was, en hij had het zien groeien en sterker worden bij elke poging om in Zijn tegenwoordigheid te komen. Het was Christus zelf, die de lijder tot Zich getrokken had. Nu, in woorden die de luisteraar als muziek in de oren klonken, zei äïus: "Zoon, hebt goede moed; uw zonden zijn u vergeven." De last van schuld rolt van zijn ziel af. Hij kan niet twijfelen. Chnstus woorden openbaren Zijn macht om het hart te lezen. Wie kan Zijn macht om zonden te vergeven ontkennen? Hoop neemt de plaats in van wanhoop, en vreugde die van drukkend verdriet. De lichamelijke pijn van de man is verdwenen en zijn gehele wezen wordt veranderd. Hij stelt geen verdere vragen, hij ligt in vredige stilte neer, te gelukkig voor woorden.
_Velen sloegen in ademloze belangstelling iedere beweging in dit vreemde gebeuren gade. Velen voelden Christus woorden als een uitnodiging voor hen. Was hun ziel niet ziek van zonde? Waren zij niet verlangend van zonde bevrijd te worden? Maar de Farizeeën bevreesd dat zijn him invloed over de menigte zouden verliezen, overlegden bij zichzelf: "Hij lastert God, wie kan zonden vergeven dan God alleen?" (5)
Terwijl Hij Zijn blik op hen richtte, waardoor zij ineenkrompen, zei Jezus: "Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat is gemakkelijker te zeggen: Uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar opdat gij weten moogt, dat de Zoon _des_ mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven - toen zei Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis." (6)
Toen rees degene, die op een baar tot Jezus gebracht was, op zijn voeten met de veerkracht en de stevigheid van de jeugd. En onmiddellijk "nam hij zijn bed op en ging voor aller ogen naar buiten, zodat zij allen ontzet waren en God verheerlijkten, zeggende: zo iets hebben wij nog nooit gezien." (7)
Het vereiste niets minder dan scheppingsmacht om gezondheid te herstellen in dat in verval geraakte lichaam. Dezelfde stem, die leven sprak tot de mens, die uit het stof der aarde werd geschapen, had leven gesproken tot de stervende verlamde. En dezelfde macht die leven aan het lichaam gaf, had ook het hart vemieuwd. Hij die bij de schepping "Sprak en het was er", die "gebood en het stond er", (8) had leven gesproken tot de ziel die dood was in overtreding en zonden. Het herstel van het lichaam was een bewijs van de macht die het hart vernieuwd had. Christus gebood de verlamde om op te staan en te lopen, "opdat gij moogt weten," zei Hij, "dat de Zoon des mensen macht heeft om op aarde zonden te vergeven."
De verlamde vond in Christus genezing voor zowel ziel als lichaam, Hij had genezing voor de ziel nodig voordat hij de lichamelijke gezondheid op prijs kon stellen. Voordat lichame- lijke ziekte genezen kon worden, moest Christus verlichting in de geest brengen en de ziel van zonde reinigen. Deze les mag niet over het hoofd gezien worden. Ook nu zijn er duizenden die aan lichamelijke ziekten lijden, die, zoals de verlamde, verlangen naar de boodschap: "Uw zonden zijn u vergeven." De last der zonde met zijn onrust en onvervulde verlangens is de voedingsbodem van him ziekten. Zij kunnen geen verlichting vinden totdat zij tot de Heelmeester van de ziel komen. De vrede, die Hij alleen kan geven, zou nieuwe levenskracht geven aan de geest en gezondheid aan het lichaam.
De uitwerking die de genezing van de verlamde op het volk had, was alsof de hemel was geopend en de heerlijkheid van een betere wereld geopenbaard. Terwijl de man die genezen was, door de menigte wegging, God lovende bij elke stap, en zijn last droeg alsof die vederlicht was, week het volk achteruit om hem ruimte te geven en met gezichten die ontzag uitdrtikten, staarden ze hem na, zachtjes in zichzelf fluisterend: "Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien." (9)
In het huis van de verlamde was grote blijdschap toen hij in zijn gezin terugkeerde, terwijl hij met gemak zijn matras droeg waarop hij nog maar kortgeleden zo moeizaam van hen vandaan van Jezus geloofde Die hem zou kunnen genezen, had de genade van de Heiland zijn hart gezegend. Jezus had de eerste glimp van geloof zien groeien tot de overtuiging, dat Hij' de enige helper voor zondaars was, en hij had het zien groeien en sterker worden bij elke poging om in Zijn tegenwoordigheid te komen. Het was Christus zelf, die de lijder tot Zich getrokken had. Nu, in woorden die de luisteraar als muziek in de oren klonken, zei äïus: "Zoon, hebt goede moed; uw zonden zijn u vergeven." De last van schuld rolt van zijn ziel af. Hij kan niet twijfelen. Chnstus woorden openbaren Zijn macht om het hart te lezen. Wie kan Zijn macht om zonden te vergeven ontkennen? Hoop neemt de plaats in van wanhoop, en vreugde die van drukkend verdriet. De lichamelijke pijn van de man is verdwenen en zijn gehele wezen wordt veranderd. Hij stelt geen verdere vragen, hij ligt in vredige stilte neer, te gelukkig voor woorden.
_Velen sloegen in ademloze belangstelling iedere beweging in dit vreemde gebeuren gade. Velen voelden Christus woorden als een uitnodiging voor hen. Was hun ziel niet ziek van zonde? Waren zij niet verlangend van zonde bevrijd te worden? Maar de Farizeeën bevreesd dat zijn him invloed over de menigte zouden verliezen, overlegden bij zichzelf: "Hij lastert God, wie kan zonden vergeven dan God alleen?" (5)
Terwijl Hij Zijn blik op hen richtte, waardoor zij ineenkrompen, zei Jezus: "Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat is gemakkelijker te zeggen: Uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Maar opdat gij weten moogt, dat de Zoon _des_ mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven - toen zei Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis." (6)
Toen rees degene, die op een baar tot Jezus gebracht was, op zijn voeten met de veerkracht en de stevigheid van de jeugd. En onmiddellijk "nam hij zijn bed op en ging voor aller ogen naar buiten, zodat zij allen ontzet waren en God verheerlijkten, zeggende: zo iets hebben wij nog nooit gezien." (7) Het vereiste niets minder dan scheppingsmacht om gezondheid te herstellen in dat in verval geraakte lichaam. Dezelfde stem, die leven sprak tot de mens, die uit het stof der aarde werd geschapen, had leven gesproken tot de stervende verlamde. En dezelfde macht die leven aan het lichaam gaf, had ook het hart vemieuwd. Hij die bij de schepping "Sprak en het was er", die "gebood en het stond er", (8) had leven gesproken tot de ziel die dood was in overtreding en zonden. Het herstel van het lichaam was een bewijs van de macht die het hart vernieuwd had. Christus gebood de verlamde om op te staan en te lopen, "opdat gij moogt weten," zei Hij, "dat de Zoon des mensen macht heeft om op aarde zonden te vergeven."
De verlamde vond in Christus genezing voor zowel ziel als lichaam, Hij had genezing voor de ziel nodig voordat hij de lichamelijke gezondheid op prijs kon stellen. Voordat lichame- lijke ziekte genezen kon worden, moest Christus verlichting in de geest brengen en de ziel van zonde reinigen. Deze les mag niet over het hoofd gezien worden. Ook nu zijn er duizenden die aan lichamelijke ziekten lijden, die, zoals de verlamde, verlangen naar de boodschap: "Uw zonden zijn u vergeven." De last der zonde met zijn onrust en onvervulde verlangens is de voedingsbodem van him ziekten. Zij kunnen geen verlichting vinden totdat zij tot de Heelmeester van de ziel komen. De vrede, die Hij alleen kan geven, zou nieuwe levenskracht geven aan de geest en gezondheid aan het lichaam . De uitwerking die de genezing van de verlamde op het volk had, was alsof de hemel was geopend en de heerlijkheid van een betere wereld geopenbaard. Terwijl de man die genezen was, door de menigte wegging, God lovende bij elke stap, en zijn last droeg alsof die vederlicht was, week het volk achteruit om hem ruimte te geven en met gezichten die ontzag uitdrtikten, staarden ze hem na, zachtjes in zichzelf fluisterend: "Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien." (9)
In het huis van de verlamde was grote blijdschap toen hij in zijn gezin terugkeerde, terwijl hij met gemak zijn matras droeg waarop hij nog maar kortgeleden zo moeizaam van hen vandaan op weg naar de tempel om te aanbidden en Hij wist dat zo”n daad van genezing het vooroordeel van de Joden zou oproepen, zodat Zijn werk erdoor vertraagd zou worden.
Maar de Heiland zag één geval van buitengewone ellende. Het was dat van een man, die achtendeitig jaar hulpeloos kreupel was geweest. Zijn ziekte was voor een groot deel het resultaat van zijn eigen slechte gewoonten en dat werd beschouwd als een oordeel van God. Alleen en zonder vrienden had de lijdende lange jaren van ellende doorgemaakt, terwijl hij zich uitgesloten voelde van Gods genade. Op de tijd dat de beroering van het water verwacht werd, brachten degenen die medelijden met zijn hulpeloosheid hadden, hem naar de portalen. Maar op het gunstige moment had hij niemand om hem erin te helpen. Hij had de rimpeling van het water gezien, maar was nooit in staat geweest verder te komen dan de rand van het bad. Anderen, sterker dan hij, plonsden er voor hem in. De arme hulpeloze lijdende was niet in staat om zich succesvol te meten met de zich verdringend, zelfzuchtige menigte. Zijn volhardende po- gingen voor dit ene doel en zijn verlangen en voortdurende teleurstelling verteerden bijna zijn laatste krachten. De zieke man lag op zijn mat en lichtte van tijd tot tijd zijn hoofd op om naar het bad te staren, toen een vriendelijk, medelij dend gezicht over hem heen boog, met de woorden "Wilt gij gezond worden?", zijn aandacht trok. Hoop kwam in zijn hart; hij voelde dat hij op de een of andere wijze hulp kon krijgen. Maar de gloed van bemoediging vervaagde spoedig. Hij bedacht hoe dikwijls hij getracht had het bad te bereiken en nu had hij weinig vooruitzicht dat hij nog in leven zou zijn als het opnieuw beroerd zou worden. Hij keerde zich vennoeid af met de woorden: "Here, ik heb geen mens om mij, zodra het water in beroering komt, in het bad te werpen; en terwijl ik onderweg ben, daalt een ander vóór mij af." Jezus zei tot hem: "Sta op, neem uw matras op en wandel." (12) Met nieuwe hoop keek de ziek man naar Jezus. De uitdrukking op Zijn gelaat, de klank van Zijn stem zijn als die van geen ander. Zijn aanwezigheid schijnt liefde en kracht te ademen. Het geloof van de kreupele man grijpt zich vast aan Jezus woorden. Zonder vragen zet hij zijn wil ertoe te gehoorzamen en terwijl hij dit doet, beantwoordt zijn gehele lichaam daaraan. Iedere zenuwspier trilt van nieuw leven, een heilzame stroom gaat door zijn verlamde ledematen. Opspringend gaat hij op weg met een veerkrachtige stap, God lovend en jubelend in zijn niet gevonden kracht. Jezus had de verlamde geen verzekering van goddelijke hulp gegeven. De man had kumien zeggen: "Here, indien Gij mij gezond wilt maken, zal ik Uw woord gehoorzamen." Hij had zich kunnen inhouden door twij fel en aldus zijn enige kans op genezing verloren hebben. Maar neen, hij geloofde het woord van Christus, geloofde dat hij was genezen; omniddellijk ondemam hij een poging en God gaf hem de kracht; hij wilde lopen en hij liep. Handelend op het woord van Christus, werd hij gezond.
Door de zonde zijn wij van het leven met God gescheiden. Onze zielen zijn verlamd. Uit onszelf zijn wij evemnin in staat om een heilig leven te leiden net zoals de machteloze man tot lopen in staat was. Velen beseffen hun hulpeloosheid; zij verlangen naar dat geestelijk leven dat hen in harmonie zal brengen met God en streven emaar dat te verkrijgen. Tevergeefs. In wanhoop roepen zij uit: "O, ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" Laten deze wanhopige, strijdende mensen naar Jezus opkijken. De Verlosser staat gebogen over hen die Hij met Zijn bloed gekocht heeft en zegt met onuitsprekelijke tederheid en medelijden: "Wilt gij gezond worden?" Hij gebiedt u op te staan in gezondheid en vrede. Wacht niet op het gevoel dat u genezen bent. Geloof het woord van de Verlosser. Zet uw wil aan de zijde van Christus. Wees bereid Hem te dienen en handelend naar Zijn woord zult u kracht ontvangen. Wat ook uw slechte gewoonten mogen zijn, Christus is bij machte - en verlangend - om u te verlossen van de heersende hartstochten die door langdurig toegeven aan omnatigheid uw ziel en lichaam gebonden houden. Hij wil leven geven aan de ziel die "dood is in overtredingen." Hij wil hen die gevangen zijn in zwakheid, vrijmaken van de ketenen der zonde.
Het gevoel voor zonde heefi de oorsprongen des levens vergiftigd. Maar Christus zegt: "Ik zal uw zonden wegnemen; Ik zal u vrede geven. Ik heb u gekocht met Mijn bloed. U bent van Mij. Mijn genade zal uw verzwakte wil versterken; uw wroeging over de zonde zal Ik wegnemen." Wanneer verzoe- kingen u belagen, wanneer zorgen en verwaningen u omringen, wamieer u temeergedrukt en ontmoedigd, wanhopig dreigt te worden, zie op Jezus en de duistemis die u omringt, zal verdreven worden door het schitterende licht van Zijn aanwezigheid. Wamleer de zonde om de heerschappij over uw ziel strijdt en uw geweten belast, zie op de Verlosser. Zijn genade is voldoende om de zonde te onderwerpen. Laat uw dankbaar hart zich, bevend van onzekerheid, tot Jezus wenden. Leg beslag op de hoop die voor u is weggelegd, Christus wacht om u in Zijn gezin op te nemen. Zijn kracht zal uw zwakheid helpen. Hij wil u stap voor stap leiden. Plaats uw hand in de Zijne, en laat u door Hem geleiden.
Denk nooit dat Christus ver weg is. Hij is altijd nabij. Zijn liefliebbende aanwezigheid omringt u. Zoek Hem als één die door u gevonden wenst te worden. Hij wenst niet alleen dat u Zijn kleed aanraakt, maar dat u met Hem wandelt in voortdurende gemeenschap.
"Ga heen, en zondig niet meer."
Het Looflmuttenfeest was juist beëindigd. De priesters en de rabbi°s hadden hun aanslagen tegen Jezus verijdeld gezien en toen de avond viel, "begaf een ieder zich naar zijn huis, maar Jezus begaf zich naar de Olijfberg." (15) Van de opwinding en verwarring in de stad, van de verlangende scharen en de verraderlijke rabbi”s keerde Jezus zich af naar de stilte van de olijfbossen, waar Hij alleen kon zijn met God. Maar in de vroege morgen keerde Hij terug naar de tempel; en het volk vergaderde zich om Hem heen. Hij zette zich neer en onderwees hen.
Spoedig werd Hij onderbroken. Een groep Farizeeën en schrifigeleerden naderde Hem; zij sleurden een angstige vrouw met zich mee, die zij met harde, gretige stemmen ervan bcschuldigden het zevende gebod te hebben overtreden. Terwijl zij haar in de richting van Jezus duwden, zeiden zij, schijnheilig respect voorwendend: "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij?" (16) Achter hun voorgewende eerbied lag een doortrapt complot voor Zijn ondergang verborgen. Zou Hij de vrouw vnjspreken, dan zou Hij beschuldigd kunnen worden de wet van Mozes te verachten. Zou Hij haar des doods schuldig verklaren. Hij zou bij de Romeinen aan te klagen zijn als iemand, die zich autoriteit aanmatigde, die alleen hun toebehoorde.
Jezus keek naar het tafereel: het bevende slachtoffer in haar schaamte, de hoogwaardigheidsbekleders met hun harde gezich- ten, verstoken van enig menselijk medelijden. Zijn geest van vlekkeloze reinheid kromp ineen bij dat schouwspel. Terwijl Hij geen teken gaf dat Hij de vraag gehoord had bukte Hij zich en Zijn ogen op de grond vestigend, begon Hij in het stof te schrijven.
Ongeduldig door Zijn uitstel en schijnbare onverschilligheid, kwamen de beschuldigers naderbij om de zaak onder Zijn aandacht te brengen. Toen hun ogen die van Jezus volgden, viel hun blik op het plaveisel aan Zijn voeten en hum stemmen ve rstomden. Daar, voor hun neergesehreven, waren de schuldige geheimen uit hun eigen leven.
Zich oprichtend, vestigde Hij de ogen op de samenzweerders en Jezus zei: "Wie van ú zonder zonden is, werpe het eerst de steen op haar." (17) Zich bukkende, ging Jezus voort met schrijven.
Hij had de Mozaïsche wetten niet opzij gezet, noch inbreuk gepleegd op de autoriteit van Rome. De beschuldigers ware verslagen. Nu hun klederen van voorgewende heiligheid waren afgerukt, stonden zij schuldig en veroordeeld, in de aanwezigheid van Oneindige reinheid. Bevend van angst dat de verborgen overtredingen in hun levens openbaar gemaakt zouden worden voor de scharen, slopen zij met gebogen hoofd en neergeslagen ogen weg en lieten hun slachtofier alleen met de medelijdende Verlosser.
Jezus stond op, keek naar de vrouw en zei: "Waar zijn deze, uw beschuldigers? Heefi niemand u veroordeeld?" Zij zei, "Niemand Heer." En Jezus zei tot haar: "Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig van nu af niet meer." (18)
De vrouw had voor Jezus gestaan, ineenkrimpend van angst. Zijn woorden: "Wie van u zonder zonden is, werpe het eerst de steen op haar, hadden voor haar als een doodvonnis geklonken. Zij durfde haar ogen niet naar de Heiland op te slaan, maar wachtte zwijgend haar vonnis af. Vol verbazing zag zij haar beschuldigers sprakeloos en verward vertrekken; toen klonken de woorden van hoop in haar oren: "Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig niet meer." Haar hart smolt weg en terwijl zij zich aan de voeten van Jezus wierp, snikte ze haar dankbare liefde uit, en met bittere tranen bekende zij haar zonden. Dit was voor haar het begin van een nieuw leven, een leven van reinheid en vrede, aan God gewijd. In het opheffen van deze gevallen ziel venichtte Jezus een groter wonder dan in de genezing van de zwaarste lichamelijke ziekte; Hij genas de geestelijke ziekte die tot de eeuwige dood leidt. Deze boet- vaardige vrouw werd één van de trouwste volgelingen van Jezus. Met zelfopofferende liefde en toewijding toonde zij haar dankbaarheid voor Zijn vergevende genade. Voor deze dwalende vrouw had de wereld slechts minachting en hoon; maar de Zondeloze had medelijden met haar zwakheid en reikte haar de helpende hand. Terwijl de schijnheilige Farizeeën haar aanklaagden, gebood Jezus haar: "Ga heen, en zondig niet meer."
Jezus kent de omstandigheden van elke ziel. Hoe groter de schuld van de zondaar, hoe meer Hij de Verlosser nodig heeft. Zijn hart van goddelijke liefde en sympathie wordt het meest getrokken naar diegene, die het meest hopeloos verdwaald is geraakt in de strikken van de vijand. Met Zijn eigen bloed heefi Hij de bevrijdingspapieren van het menselijk geslacht onderte- kend.
Jezus wenst niet dat zij, die tegen zo°n prijs gekocht zijn, het doelwit worden van de verleidingen van de vijand. Hij wil niet dat wij overwomren worden en verloren gaan. Hij, die de leeuwen in de kuil muilkorfde en met Zijn trouwe getuigen te midden van de vurige vlammen wandelde, is even bereid om ten onzen behoeve ieder kwaad in ons karakter te onderwerpen. Vandaag staat Hij voor het altaar van genade en biedt God de gebeden aan van degenen die Zijn hulp inroepen. Hij wijst geen schreiende, berouwvolle ziel af. Vrijelijk zal Hij allen die om vergiffenis en herstel tot Hem komen, vergeving schenken. Hij vertelt niet aan ieder alles was Hij zou kunnen openbaren, maar Hij raadt elke bevende ziel aan, moed te scheppen. Een ieder die wil, mag beslag leggen op Gods kracht en mag vrede met Hem sluiten, en Hij zal vrede sluiten.
Degenen die zich tot Hem wenden om bescherming, tilt Jezus boven de aanklachten van woordenstrijd uit. Geen mens of boze engel kan deze zielen in staat van beschuldiging stellen. Christus verenigt hen met Zijn eigen goddelijk-menselijke natuur. Zij staan naast de grote Zondendrager, in het licht dat uitgaat van Gods troon.
Het bloed van Jezus Christus "reinigt van alle zonde." (19) "Wie zal de uitverkorenen beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit." (20)
"De prooi van de verschrikkelijke zal worden bevrijd."
Over de wind, de golven en door duivel bezetenen toonde Christus absolute overmacht te hebben. Hij, die de stonn tot bedaren bracht en de woeste zee kalmeerde, bracht vrede in de zielen van verwarden en door Satan ovenneesterden.
In de synagoge te Kapemaüin sprak Jezus over Zijn zending om de slaven der zonde vrij te maken. Hij werd onderbroken door een luid geschreeuw. Een krankzimiige storinde voorwaarts vanuit het volk, roepend: "Wat hebt Gij met ons te maken, Gij Jezus van Nazareth? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel wie Gij zijt: de Heilige Gods."
Jezus bestrafie de boze, zeggende: "Zwíjg stil en ga uit van hem." En de onreine geest deed hem stuíptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit." (21)
.De oorzaak van de bezoeking van deze man lag ook in zijn eigen leven. Hij was gefascineerd door de pretjes van de zonde en had gedacht om van het leven één groot Camaval te maken. Onmatigheid en lichtzinnigheid bedierven de edele karakter- trekken van zijn natuur en Satan nam hem geheel in bezit. Berouw kwam te laat. Toen hij weelde en plezier wilde opofferen om zijn verloren menselijkheid terug te krijgen, was hij hulpeloos in de greep van de boze geraakt.
In de aanwezigheid van Jezus werd hij geprikkeld naar vrijheid te verlangen, maar de boze geest weerstond de macht van Christus. Toen de man probeerde tot Jezus om hulp te roepen, plaatste de boze geest woorden in zijn mond, en hij schreeuwde het uit in een vlaag van angst. De bezetene begreep gedeeltelijk dat hij in tegenwoordigheid was van Eén die hem kon bevrijden; maar toen hij trachtte om binnen het bereik van die machtige hand te komen, hield een andere wil hem tegen; en andennans woorden kwamen uit zijn mond.
De strijd tussen de macht van Satan en zijn eigen verlangen naar vrijheid was verschrikkelijk. Het scheen dat de geteisterde man zijn leven moest verliezen in de strijd tegen de vijand die de verwoester van zijn menselijke waardigheid was geweest. Maar de Verlosser sprak met gezag en maakte de gevangen vnj. De man, die bezeten was geweest, stond voor het verwonderde volk, bevrijd en in het bezit van zijn zelfbeheersing. Met blijde stem loofde hij God voor zijn bevrijding. De ogen die zo kort geleden woest hadden geschitterd met een gloed van krankzinnigheid, straalden nu met een verstandige uitdruk- king en vloeiden nu over van dankbare tranen. Het volk was stom van verbazing. Toen zij hun spraak hadden teruggevonden, riepen zij de een tot de ander: "Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem!" (22)
Ook nu zijn er menigten mensen in de macht van boze geesten zoals de bezetene in Kapemaüm. Allen die zich willens en wetens van Gods geboden afl<eren, plaatsen zichzelf onder de beheersing van Satan. Menig mens speelt met het kwaad en denkt, dat hij daar naar eigen believen mee kan stoppen; maar hij wordt er steeds weer in gelokt, totdat hij zich bestuurd vindt door een wil, die sterker is dan hijzelf. Hij kan niet ontvluchten aan die mysterieuze macht. Geheime zonden of sterke harts- tochten houden hem net zo hopeloos gevangen als de bezetene in Kapemaüm.
Toch is zijn toestand niet hopeloos. God bestuurt onze geest niet zonder onze toestemming; maar ieder mens in vrij om te kiezen welke macht over hem zal heersen. Niemand is zo diep gevallen, niemand zo slecht of laag, dat hij in Christus geen verlossing kan vinden. De bezetene kon in plaats van een gebed slechts de woorden van Satan uiten; toch we rd het onuitgesproken smeken van zijn hart gehoord. Geen kreet van een ziel in nood, ofschoon in woorden tekort schietend, zal onopgemerkt blijven. Zij, die erin toestemmen een verbond met God aan te gaan, worden niet overgelaten aan de macht van Satan of aan de zwakheden van hun eigen natuur.
"Kan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? Maar zo zegt de Here: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de buit van de geweldige. Ikzelf zal strijden tegen uw bestrijders en Ikzelf zal uw zonen redden." (23)
Wonderbaarlijk zal de verandering zijn in hem, die in geloof de deur van zijn hart voor de Verlosser opent.
"Zie, Ik heb u macht gegeven tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen."
Evenals de twaalf apostelen ontvingen ook de zeventig discipelen die Christus later uitzond bovennatuurlijke gaven als een zegel op hun zending. Toen hun werk voleindigd was, keerden zij in vreugde terug en zeiden: "Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in Uw naam." Jezus antwoordde: "Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen." (24)
Sindsdien moeten de volgelingen van Christus de Satan zien als een overwonnen vijand. Aan het kruis zou Jezus voor hen de overwinning behalen; Hij wenst dat zij die overwimiing accepteren als hun eigen overwimiing. "Zie", zegt Hij, "lk heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legennacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen." (25)
De almachtige kracht van de Heilige Geest is de verdediging van iedere berouwvolle ziel. Niet één, die boetvaardig in geloof beslag legt op Zijn bescherming, zal Christus toestaan onder de macht van de vijand te geraken. Het is waar, dat de Satan een machtig wezen is, maar Gode zij dank, wij hebben een machtige Verlosser die de boze uit de hemel heeft geworpen. Satan voelt zich gestreeld, wanneer wij over zijn macht spreken. Waarom spreken wij niet over Jezus? Waarom verheerlijken wij niet Zijn macht en liefde?
De regenboog der belofie, die boven de troon staat, is een eeuwig getuigenis dat "God de wereld zo lief heeft gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderve, maar eeuwig leven hebbe." (26) Ze bewijst het universum dat God nooit Zijn kinderen in de strijd tegen het kwade in de steek zal laten. Het is voor ons een verzekering van kracht en bescherming zolang als de troon zelf zal blijven bestaan.
Verwijzingen: 1 Luc. 5:17; 2. Luc. 5:17; 3. Luc. 1:53. 4. Matth. 9.2 5 Marc. 2:27 6. Matth. 9:4 7 Marc. 2:12 8 Ps. 33:9; 9 Luc. 5:26. 10. Ps. 103:1-14. 11.Joh. 5:2,3. 12. Joh. 5:5-8. 13. Rom .7:24. 14. Ef. 2:1. 15. Joh. 7:53; 8:1. 16. Joh. 814,5. 17. Joh. 8:7. 18, Joh. 8:10,11; 19. 1 Joh. 1:7. 20. Rom. 8233,34. 21. Marc. 1:24; Luc. 4:35. 22. Marc. 1:27. 23. Jes. 49:24,25. 24. Luc. 10:17,18 25. Luc. 10:19. 26. Joh. 3:16.
|