Het geloof is de hand die de oneindigheid aanraakt.
"Indien ik slechts Zijn kleed aanraak, zal ik behouden zijn." Ze was een arme vrouw die deze woorden sprak, een vrouw, die gedurende twaalf jaar aan een ziekte geleden had, die haar leven tot een last maakte. Ze had al haar middelen aan artsen en medicijnen besteed, alleen maar om te horen dat zij ongeneeslijk ziek is. Maar toen zij van de grote Heelmeester hoorde, herleefde haar hoop. Zij dacht: "Als ik maar dicht genoeg bij Hem kan komen, zal ik genezen."
Christus was op weg naar het huis van Jaïrus, een Joodse rabbi, die Hem gesmeekt had te komen om zijn dochtertje te genezen. De hartverscheurende smeekbede: "Mijn dochtertje ligt op sterven: Ik bid U, kom en leg haar de handen op, zodat zij genezen zal," (2) had het tedere, meelevende hart van Chnstus geraakt en Hij ging dadelijk met de overste mee naar zijn huis. Zij vorderden maar langzaam, want de menigte drong van alle kanten op Christus aan. Op Zijn weg door de memgte kwam de Zaligmaker dicht bij de plaats waar de gekwelde vrouw stond. Telkens opnieuw probeerde ze tevergeefs dicht bij Hem te komen. Nu kwam haar kans. Zij kreeg geen gelegenheid om Hem aan te spreken. Zij wilde Hem niet hinderen in Zijn trage voortgang. Maar zij had gehoord dat er genezing van Hem uitging door aanraking van Zijn klederen; en bang om haar enige kans op verlichting te verliezen, drong zij vooruit, tot zichzelf zeggend: "Indien ik slechts Zijn kleed aanraak, zal Ik behouden worden.(l)
Christus kende elke gedachte in haar geest en Hij was op weg naar de plaats waar zij stond. Hij besefte haar grote nood en Hij hielp haar om geloof te oefenen. Terwijl Hij passeerde, reikte zij vooruit en slaagde er maar net in, de zoom van Zijn kleed aan te raken. Op dat moment wist zij, dat zij genezen was. In die ene aanraking was het geloof van haar leven geconcentreerd en onmiddellijk verdwenen haar pijn en zwakte. Ogenblikkelijk voelde zij een tinteling alsof een elektrische stroom door elke vezel van haar wezen ging. Er kwam een gevoel vanvolkomen gezondheid over haar. "En zij bemerkte aan haar lichaam dat zij van haar kwaal genezen was." (3) De dankbare vrouw wilde haar dank brengen aan de Machtige Heelmeester, die haar in die ene aanraking meer goed had gedaan dan de artsen gedurende twaalf lange jaren; maar zij durfde niet. Met een dankbaar hart trachtte zij zich uit de menigte terug te trekken. Plotseling bleef Jezus staan, keek om Zich heen en vroeg: "Wie heeft Mij aangeraakt?" Hem in verbazing aankijkend zei Petrus: "Meester, de scharen drukken en verdringen U, en Gij zegt, wie heeft Mij aangeraakt?" (4)
Iemand heelt Mij aangeraakt, zei Jezus; want Ik heb kracht van Mij voelen uitgaan." (5) Hij kon de aanraking des geloofs van een toevallige aanraking van de zorgeloze schare onder- scheiden. Iemand had Hem aangeraakt met een diepe bedoeling en had antwoord ontvangen.
Christus stelt de vraag niet voor eigen infonnatie. Hij had een les voor het volk, voor Zijn discipelen en voor de vrouw. Hij wenste de gekwelden met hoop te inspireren. Hij wilde laten zien, dat het geloof was dat de genezende kracht had gebracht. Aan het vertrouwen van de vrouw mocht niet zonder uitleg voorbijgegaan worden. God moest verheerlijkt worden door haar dankbare belijdenis. Christus wilde haar doen begrijpen, dat Hij haar geloofsdaad op prijs stelde. Hij wilde niet dat zij heenging met slechts een gedeeltelijke zegen. Zij moest niet onwetend blijven over Zijn kennis van haar lijden, of met Zijn meevoelende liefde en Zijn bijval voor haar geloof in Zijn macht om tot het uiterste te redden, allen die tot Hem kwamen. Kijkend in de richting van de vrouw, stond Jezus erop te weten, wie Hem had aangeraakt. Toen zij bemerkte, dat het onmogelijk was verborgen te blijven, kwam ze bevend naderbij en wierp zich aan Zijn voeten. Onder tranen, vol dank, vertelde zij Hem voor al het volk, waarom zij Zijn kleed had aangeraakt en hoe zij onmiddellijk genezen was. Zij vreesde dat haar daad, het aanraken van Zijn kleding, aanmatigend geweest was; maar geen woord van aflceuring kwam van Jezus” lippen. Hij sprak slechts woorden van goedkeuring. Zij kwamen uit een liefdevol hart, vol medelijden met menselijk leed. "Dochter," zei Hij vriendelijk, "wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede." (6) Hoe opwekkend waren deze woorden voor haar. Nu bestond er geen angst meer die haar vreugde kon vergallen, dat zij aanstoot had gegeven.
Aan de nieuwsgierige mensen die om Jezus heen drongen was geen vitale kracht meegegeven. Maar de lijdende vrouw die Hem in geloof aanraakte, ontving genezing. Zo verschilt in geestelijke zaken een toevallig contact van een aanraking in geloof. Enkel in Christus geloven als de Zaligmaker der wereld kan nooit genezing brengen aan de ziel. Het geloof dat tot het eeuwige leven leidt, is niet slechts een puur instemmen met de waarheid van het evangelie. Waar geloof is dat wat Christus aanvaardt als een persoonlijke Zaligmaker.
God gaf Zijn eniggeboren Zoon, dat ik door geloof in Hem, "niet verloren ga, maar het eeuwige leven heb." (7) Wanneer ik tot Christus kom, volgens Zijn woord, moet ik geloven, dat ik Zijn reddende genade ontvang. Het leven dat ik nu leef, moet ik "leven door het geloof in en van de Zoon van God, die MIJ liefliad en zichzelf voor MIJ gaf." (8)
Velen houden het geloof voor een opinie. Reddend geloof is een overeenkomst, waarbij degenen die Christus aannemen een vcrbondsrelatie met God aangaan. Een levend geloof betekent een toename van kracht, een vrijmoedig vertrouwen, waarbij door de genade van Christus, de ziel een overwinnende macht wordt.
Het geloof is een machtiger overwinnaar dan de dood. Als de zieken ertoe gebracht kunnen worden de ogen in geloof op de machtige Heelmeester te vestigen, zullen zij wonderbaarlijke resultaten zien. Het zal leven aan het lichaam en de ziel brengen. Wanneer men voor slachtoffers van kwade gewoonten werkt, dient men hen op Jezus te wijzen in de plaats van op de wanhoop en de ondergang waarheen zij zich haasten. Vestig hun aandacht op de hemelse heerlijkheid. Dit zal veel meer doen voor de redding van ziel en lichaam aan al de angst voor de dood, die men de hulpelozen en schijnbaar hopelozen voorhoudt.
"Door Zijn genade redde Hij ons."
De knecht van een overste over honderd was ziek en verlamd. l)e knechten van de Romeinen waren slaven, gekocht en verkocht op marktplaatsen, en dikwijls slecht en wreed behandeld; maar de overste was zeer aan zijn knecht gehecht, en verlangde heel erg naar zijn genezing. Hij geloofde dat Jezus hem kon genezen. llij had de Zaligmaker nog niet ontmoet, maar de berichten die hij gehoord had, inspireerden hem met geloof. Niettegenstaande de vonnendienst van de Joden, was deze Romein ervan overtuigd, dat hun godsdienst beter was dan de zijne. Hij had reeds de barrières van nationaal vooroordeel en haat die de veroveraars van de veroverden scheidde, doorbroken. Hij had respect getoond voor de dienst van God en had vriendelijkheid betoond aan de Joden als de aanbidders van God. Door wat hem bericht was, vond Hij in de leer van Christus datgene, waaraan hij geestelijke behoefte had. Al zijn innerlijke vragen werden beantwoord door de woorden van de Heiland. Maar hij vond zichzelf onwaardig om Jezus te benaderen en hij deed een beroep op de Joodse oudsten om het verzoek voor genezing van zijn knecht over te brengen.
De oudsten brachten de zaak voor Jezus, erop aandringend, dat "hij het waard is dat Gij dit voor hem doet; want hij heeft ons volk lief, en onze synagoge heeft hij gebouwd." (9) Maar onderweg naar het huis van de overste ontvangt Jezus de boodschap van de oñicier zelf: "Heer, doe geen moeite, want ik ben niet waard, dat gij onder mijn dak komt." (10) De Heiland vervolgt Zijn weg en de hoofdman komt persoonlijk om zijn boodschap aan te vullen met de woorden: "Ik heb mij ook niet waardig geacht tot u te komen, maar spreek één woord en mijn knecht zal herstellen. Want ik neem een ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ik zeg tot de een: "Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: doe dit, en hij doet het." (ll) "Ik vertegenwoordig de macht van Rome, en mijn soldaten erkennen mijn gezag. Zo vertegenwoordigt Gij de macht van de oneindige God, en alle geschapen wezens gehoorzamen Uw woord. Gij kunt de ziekte bevelen te vertrekken, en hij zal u gehoorzamen. Spreek slechts het woord en mijn knecht zal genezen zijn."
"U geschiedde naar uw geloof," zei Christus. En zijn knecht genas juist op dat uur." (12)
De Joodse oudsten hadden de overste bij Jezus aanbevolen om de gunsten, die hij "onze natie" had bewezen. "Hij is waardig" zeiden zij, "want hij heeft onze synagoge gebouwd." Maar de overste zei van zichzelf, "Ik ben niet waardig." Toch vreesde hij niet de hulp van Christus in te roepen. Hij vertrouwde niet op zijn eigen goedheid, maar op de genade van Christus. Zijn enige argument was zijn grote nood.
Op dezelfde wijze kan ieder menselijk wezen tot Christus komen. "Niet om de werken der gerechtigheid die wij zouden gedaan hebben, doch naar Zijn ontfenning heefi Hij ons gered." (13) Voelt u, omdat u een zondaar bent, dat u er niet op kunt hopen Gods zegen te ontvangen? Bedenk dan dat Christus in de wereld kwam om zondaars te redden. Wij hebben niets om ons bij God aan te bevelen; het dringend verzoek, dat wij nu en altijd mogen brengen, is onze volkomen hulploze toestand, die Zijn verlossende macht tot een noodzaak maakt. Afstand doende van al ons zelfvertrouwen mogen wij zien op het kruis van Golgotha en zeggen:
"Ik breng niets tot Jezus mede, slechts uw kruis, dat is mijn bede." "Indien gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk voor hem die gelooft." (14)
Het is geloof, dat ons met de hemel verbindt en ons kracht brengt om stand te houden tegen de machten der duistemis. In Christus heeft God in middelen voorzien om iedere boze karaktertrek te beteugelen en elke verzoeking te weerstaan, hoe sterk ook. Maar velen denken dat zij geloof missen en daarom blijven zij bij Christus vandaan. Laat deze mensen ir1 hun lmlpeloze onwaardigheid zichzelf overgeven aan de genade van de medelijdende Heiland. Kijk niet op uzelf, maar op Christus. lln. die zieken genas en duivelen uitwierp toen Hij onder de mensen wandelde, is nog steeds dezelfde machtige Verlosser. (injp dan Zijn beloften als bladeren van de boom des levens: "Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen." (15) Als u tot llern komt, geloof dan dat Hij u zal aannemen, omdat Hij het l›elool`d heeft. U kunt niet verloren gaan als u dit doet - nooit. "Und echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is." (16) l-In "als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal lllj, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook niet met Hem alle dingen schenken?" (17)
"Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch heden, noch toekomst, noch krachten noch hoogten, noch diepten, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here." (18)
"Heer, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen."
Van alle bekende ziekten in het oosten, was melaatsheid het meest gevreesd. De ongeneeslijke en besmettelijke aard, en het afschrikwekkende effect van de ziekte op de slachtoffers, vervulde de moedigsten met angst. Onder de Joden werd melaatsheid beschouwd als een oordeel ten gevolge van zonde en werd daarom "de aanraking" of "de vinger Gods" genoemd. Diepgeworteld, onuitwisbaar, dodelijk, werd die ziekte be- schouwd als een symbool van zonde.
Door de rituele wetten werd de melaatse onrein beschouwd. Wat hij aanraakte, was onrein. De lucht werd besmet door zijn adem. Als één die reeds dood was, werd hij buiten de woonplaats der mensen gesloten. Iemand die verdacht werd de ziekte te hebben, moest zichzelf aan de priester tonen, die het geval moest onderzoeken en de beslissing nemen. Als de uitspraak lepra was, werd hij van zijn familie geïsoleerd, uit de vergadering van Israël gebannen, en was gedoemd om slechts met andere melaatsen te verkeren. Zelfs koningen en bestuurders waren daar niet van vrijgesteld. Een vorst, door deze vreselijke ziekte aangetast, moest zijn scepter opgeven en uit de gemeenschap vluchten.
Weg van zijn vrienden en zijn familie moest de melaatse de vloek van zijn ziekte dragen. Hij was verplicht zijn eigen ellende bekend te maken, zijn kleren te scheuren, luid alann te slaan en allen te waarschuwen zijn besmettende aanwezigheid te ontvluchten. De roep: "Onrein! onrein! " die in klagende tonen van de eenzame verstotene kwam, was een teken dat met vrees en afschuw werd gehoord.
In de streek van Christus” bediening waren velen van die lijders, en toen het bericht van Zijn werk hen bereikte, was er één in wiens hart geloof begon te kiemen. Als hij naar Jezus toe kon gaan, zou hij genezen kunnen worden. Maar hoe kon hij Jezus vinden? Hoe kon hij zichzelf aan de Heelmeester vertonen, gedoemd als hij was door voortdurende afzondering? En zou Jezus hem genezen? Zou Hij niet, zoals de Farizeeën en zelfs de artsen, een vloek over hem uitspreken en hem waarschuwen van de verblijfplaats der mensen te vluchten? Hij denkt aan alles wat hem van Jezus verteld is. Niet één die Zijn hulp gezocht heeft, is weggestuurd. De diep ongelukkige mun besluit om de Verlosser te bezoeken. Ofschoon buitenge- slotcn uit de steden, zou het mogelijk zijn, dat hij Zijn pad kruiste op een zijweg langs de bergwegen, of dat hij Hem zou vinden als Hij buiten de stad leerde. De moeilijkheden zijn groot, maar dit is zijn enige hoop.
()p een afstand staande, vangt de melaatse enkele woorden op van de lippen van de Heiland. Hij ziet Hem zieken de hand opleggen. Hij ziet de lamme, de blinde, de verlamde en stervenden :um verscheidene ziekten opstaan in gezondheid, God lovende voor de bevrijding. Zijn geloof wordt sterker. Steeds dichter en dichter nadert hij de luisterende menigte. De beperkingen die hem opgelegd zijn, de veiligheid van het volk, de vrees waarmee men hem aanziet, alles is vergeten. Hij denkt alleen aan de gezegende hoop op genezing. llij biedt een afzichtelijk schouwspel. De ziekte heeft zijn heliaarn op een vreselijke wijze weggevreten, zijn verterend lrehaxun is vreselijk om te zien. Bij het zien van hem schrikken de mensen terug. In hun ontzetting dringen zij op elkaar om coritact met hem te vermijden. Sommigen proberen te voorkomen dat hij Jezus nadert, maar tevergeefs. Hij hoort noch ziet hen. Hun uitdrukkingen van :rtkeer worden over hem uitgestort. Hij ziet alleen de Zoon van lied, hij hoort alleen de stem die leven spreekt tot de stervenden. Updringcnd naar Jezus, werpt hij zich aan Zijn voeten met de kreet "Here, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen." (19) Jezus antwoordt: "Ik wil het; wordt gereinigd," (20) en legt hen de handen Op.
Onmiddellijk komt er verandering over de melaatse. Zijn lbloed wordt gezond, de zenuwen gevoelig, de spieren sterk. De onnatuurlijke, schilferige huid, zo tekenend bij melaatsheid, verdwijnt; en zijn vlees wordt als dat van een klein kind. Zouden de priesters de feiten omtrent de genezing van de melaatse vernemen, hun haat te gen Christus zou hen ertoe kunnen brengen een oneerlijke verklaring te geven. Jezus wenste dat er een onpartijdige beslissing werd gewaarborgd. Daarom gebiedt Hij de man, niemand iets van de genezing te vertellen, maar zonder uitstel zichzelf in de tempel te vertonen met een offer', voordat geruchten omtrent het wonder verspreid zouden worden. Voor de priesters zo°n offer konden aanvaarden, werd van hen geëist de offeraar te onderzoeken en zijn volledige herstel vast te leggen . Dit onderzoek had plaats. De priesters die de melaatse tot uitbanning hadden veroordeeld, bevestigen zijn genezing. De man werd herenigd met zijn gezin en de gemeenschap. Hij voelde de weldaad der gezondheid als iets heel kostbaars. Hij verheugde zich in zijn mannelijke kracht en op de hereniging met zijn gezin. Niettegenstaande de waarschuwing van Jezus, kon hij het feit van zijn genezing niet langer verbergen en vol blijdschap ging hij rond en vertelde van de macht van die Ene, die hem gezond had gemaakt.
Toen deze man tot Jezus kwam, was hij "vol melaatsheid." Het dodelijke gif drong door in zijn gehele lichaam. De discipelen zochten te voorkomen dat hun Meester hem aanraakte; want degene die een melaatse aanraakte werd zelf onrein. Maar bij het leggen van de hand op de melaatse, ontving Jezus geen verontreiniging. De melaatse werd rein. Zo is het met de melaatsheid der zonde - diep geworteld, dodelijk, onmogelijk om door menselijke kracht gereinigd te worden. "Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzolen af tot zelfs de schedel, er is niet gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn, noch verbonden, noch met olie verzacht." (21) Maar Jezus, gekomen om bij de mensen te verblijven, ontvangt geen verontreiniging. Zijn aanwezigheid was genezende kracht voor de zondaar. Wie ooit aan Zijn voeten valt in geloof en zegt:
"Heer, indien Gij wilt, gij kunt mij reinigen," zal het antwoord horen: "Ik wil het, wordt gereinigd." In sommige gevallen van genezing schonk Jezus niet dadelijk de gezochte zegen. Maar in geval van melaatsheid werd het verzoek direct ingewilligd. Wanneer wij om aardse zegeningen bidden, kan het antwoord op ons gebed uitgesteld worden, of God geelt ons iets anders dan we vragen; maar niet wanneer we om bevrijding van zonden vragen. Het is Zijn wil om ons van zonden te reinigen, om ons tot Zijn kinderen te maken en ons in staat te stellen een heilig leven te leiden. Christus gaf Zichzelf voor onze zonden, "om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader." (22) "En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden." (23)
"Gij zult rust vinden"
Jezus zag op de bedroefden en temeergednrkten van wie de hoop vervlogen was en die met aardse vreugden de hunkering van de ziel trachtten te stillen, Hij nodigde hen allen uit rust in Hem te vinden
Teder verzoekt Hij de zwoegende mens: "Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij; want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." (24)
Met deze woorden spreekt Christus tot elk menselijk wezen. Of zij het weten of niet, allen zijn vennoeid en zwaar belast. Allen worden temeergedrukt door lasten, die alleen Jezus kan verwijderen. De zwaarste last die wij dragen, is de last der zonde. Als wij die last moeten blijven dragen, zal die ons verpletteren. Maar de Zondeloze heeft onze plaats ingenomen. "De Here heeft al onze ongerechtigheid op Hem doen neer- komen." (25)
Hij heeft de last van onze schuld gedragen. Hij wil dat gewicht van onze vermoeide schouders afnemen. Hij wil ons rust geven. De last van zorgen en moeiten wil Hij ook dragen. Hij nodigt ons uit al onze zorgen op Hem te werpen; want Hij draagt ons op Zijn hart.
De Oudere Broeder van ons geslacht is bij de eeuwige troon. Hij kijkt op ieder mens, die zijn aangezicht tot Hem wendt als de Zaligmaker. Hij weet uit ervaring wat de zwakheden van het mensdom zijn, wat onze behoeften zijn en waar de kracht van onze verzoekingen ligt; want Hij is "in alle punten als wij verzocht geweest, doch zonder te zondigen." (26) Hij waakt over u, bevend kind van God. Wordt u verzocht? Hij wil u verlossen. Bent u zwak? Hij wil u kracht geven. Bent u onwetend? Hij wil u verlichten. Bent u gewond? Hij wil u helen. De Here "bepaalt het getal der sterren", en "toch geneest Hij de gebrokenen van hart en verbindt hun wonden." (27)
Wat ook uw angsten en beproevingen zijn, leg uw zaak aan de Here voor. Uw geest zal gesterkt worden tot lijdzaamheid. De weg zal voor u geopend worden om uzelf te bevrijden van verwarring en moeilijkheden. Hoe zwakker en hulpelozer uzelf weet dat u bent, des te sterker zult u worden door Zijn kracht. Hoe zwaarder uw lasten hoe meer gezegend de rust als u die lasten op uw Lastendrager werpt.
Omstandigheden kunnen vrienden scheiden; de rusteloze wateren van de oceaan mogen rollen tussen hen en ons. Maar geen omstandigheid, geen afstand, kan ons van onze Verlosser scheiden. Waar wij ook zijn, Hij is aan onze rechterhand, om ons te steunen, te handhaven, staande te houden en op te vrolijken. Groter dan de liefde van een moeder voor haar kind is de liefde van Christus voor Zijn verlosten. Het is ons voorrecht in Zijn liefde te rusten; te zeggen: "Ik wil op Hem vertrouwen, want Hij gaf Zijn leven voor mij."
Mensenliefde kan veranderen, maar de liefde van Christus kent geen verandering. Wameer wij tot Hem om hulp roepen, is Zijn hand uitgestrekt om ons te redden.
"Want bergen mogen wijken, en de heuvelen wankelen; Maar Mijn goedertierenheid zal voor u niet wijken, en Mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt de Here, uw Ontfermer." (28)
Verwijzingen: 1. Matth. 9:21. 2. Marc. 5:23. 3. Marc. 5:29; 4. Luc. 8:45. 5. Luc. 8:46. 6. Luc. 8:48. 7. Joh. 3:16. 8. Gal. 2:20. 9. Luc. 7:4,5. 10. Luc. 7:6. 11.Luc. 7:7; Matth. 818,9. 12 Matth. 8:13. 13 Tit. 3:5. 14 Marc. 9:23. 15 Joh. 6:37. 16.Rom. 5:8. 17. Rom. 8231,32 18. Rom. 8:38,39 19. Matth. 8:2. 20 Matth. 8:33. 21.Jes. 1:5,6. 22. Gal. 1:4 23. 1 Joh. 5114,15 24. Matth. 11:29. 25. Jes. 53:6. 26. Heb. 4:15. 27. Ps. 147:3,4. 28. Jes. 54:10.
|