Brief 50, 1908 23. Er zijn berichten van sommigen, dat ik niet volgens de beginselen van gezondheidshervorming heb geleefd, zoals ik die met de pen heb verdedigd. Maar ik kan zeggen dat, voor zover mijn kennis reikt, ik niet van deze beginselen ben afgeweken. Zij die bij mij aan tafel hebben gegeten, weten dat ik hun geen vlees heb voorgezet. … Het is al vele jaren geleden, dat ik bij mij thuis vlees op tafel heb gehad. We drinken nooit thee of koffie. Af en toe heb ik thee van de bloesem van rode klaver als warme drank gebruikt, maar er zijn maar enkele leden van ons gezin die tijdens de maaltijd vocht drinken. Er staat room in plaats van boter op tafel, zelfs wanneer we gezelschap hebben. Ik heb al vele jaren geen boter gebruikt. Toch is ons dieet niet verarmd. We hebben een overvloed aan fruit, vers en geweckt. Als onze fruitvoorraad is uitgeput, kopen we wat op de markt. Zuster Gray stuurt mij pitloze druiven, en die vormen gestoofd een smakelijk gerecht. Wij kweken onze eigen loganberries (= kruising tussen framboos en braam) en eten die volop. Aardbeien groeien hier in de omgeving niet goed, maar wij kopen bramen, frambozen, appels en peren van onze buren. Wij hebben ook een overvloed aan tomaten. Wij verbouwen ook een fijne soort zoete maïs, en drogen een grote hoeveelheid daarvan om in de wintermaanden te gebruiken. Dicht bij ons is een voedselfabriek, waar we onze graanproducten vandaan kunnen halen. [Het eten van gedroogde maïs en erwten – 524]
Wij doen ons best om goed te kunnen beoordelen, welke voedselcombinaties ons het best bekomen. Het is onze plicht om verstandig te handelen ten aanzien van onze eetgewoontes; om gematigd te zijn; en om te leren oorzaak en gevolg met elkaar te verbinden. Wanneer wij ons aandeel leveren, dan zal de Heer hetzelfde doen door onze hersenen goed te laten functioneren. Meer dan veertig jaar lang heb ik slechts twee maaltijden per dag gegeten. En als ik iets heel belangrijks te doen heb, dan beperk ik de hoeveelheid voedsel die ik eet. Ik beschouw het als mijn plicht, om aan mijn maag elk voedsel te onthouden, waarvan ik denk dat het verstorend kan werken. Mijn geest moet aan God gewijd zijn, en ik moet er goed voor oppassen, dat mijn verstandelijke vermogens niet door één of andere gewoonte verminderen. Ik ben nu in mijn éénentachtigste jaar, en ik kan getuigen, dat wij als gezin niet hunkeren naar de vleespotten van Egypte. Ik weet het één en ander van de zegeningen die men ontvangt door naar de beginselen van gezondheidshervorming te leven. Ik beschouw het zowel als een voorrecht als ook een plicht om gezondheidshervormer te zijn. Toch spijt het mij dat er velen onder ons volk zijn die het licht over gezondheidshervorming niet strikt volgen. Zij die in hun gewoontes de gezondheidsbeginselen schenden, en het licht niet volgen dat de Heer hun heeft gegeven, zullen beslist de consequenties onder ogen moeten zien.
Ik schrijf u deze bijzonderheden, zodat u weet hoe u moet ant-woorden, als iemand vragen stelt over mijn manier van eten. … Ik denk dat een reden waarom ik in staat ben geweest om zoveel werk te doen, zowel in het spreken als in het schrijven, is, dat ik strikt gematigd ben geweest wat eten betreft. Wanneer mij verschillende gerechten worden voorgezet, dan probeer ik alleen die te kiezen die mij goed bekomen. Zo ben ik in staat geweest om helder van geest te blijven. Ik weiger iets bewust te eten waarvan ik weet dat het zal gaan gisten. Dat is de plicht van iedere gezondheidshervormer. Wij moeten oorzaak en gevolg met elkaar combineren. Het is onze plicht gematigd in alles te zijn.
|