(1870) 2T 373, 374 7. Ik eet genoeg om aan de behoeftes van de natuur te voldoen; maar als ik van tafel opsta, is mijn eetlust nog net zo groot als toen ik ging zitten. En wanneer de volgende maaltijd komt, dan ben ik klaar om mijn deel te nemen, en niet meer. Als ik af en toe eens dubbel zoveel zou eten omdat het zo lekker smaakt, hoe zou ik dan neer kunnen buigen en God vragen mij bij het schrijven te helpen, wanneer ik geen ideeën kreeg als gevolg van mijn gulzigheid? Zou ik God kunnen vragen om die onmatige last van mijn maag af te nemen? Dat zou tegen Zijn eer ingaan. Het zou betekenen, dat ik vroeg of ik mijn lusten mocht botvieren. Nu eet ik alleen maar wat ik denk dat goed is, en dan kan ik Hem vragen om mij de kracht te geven om het werk te volbrengen dat Hij mij te doen heeft gegeven. En ik weet dat de Hemel mijn gebed hoorde en verhoorde, als ik zó bad.
|