Toen ik “Spiritual Gifts,” deel III en IV schreef [1863-64], raakte ik uitgeput door het vele werk. Ik zag toen in, dat ik mijn leven moest veranderen en met een paar dagen rust kwam ik er weer bovenop. Ik heb deze dingen uit principe laten staan. Ik koos uit beginsel voor gezondheidshervorming. En, broeders en zusters, sindsdien heeft u mij geen enkel extreem inzicht in gezondheidshervorming naar voren horen brengen dat ik achteraf terug moest nemen. Ik heb niets anders naar voren gebracht dan waar ik vandaag voor sta. Ik beveel u een gezond en voedzaam dieet aan. Ik beschouw het niet als een groot offer om niet langer die dingen te eten, die een vieze adem en een vieze smaak in de mond achterlaten. Kun je van zelfverloochening spreken wanneer je die dingen laat staan, en daardoor een conditie krijgt waarbij alles zo zoet als honing is; waarbij geen vieze smaak in de mond achterblijft en geen uitgeput gevoel in de maag? Die dingen had ik het grootste deel van de tijd. Ik ben keer op keer flauw gevallen met mijn kind in mijn armen. Nu heb ik niets meer van dat alles; en moet ik het dan een offer noemen, als ik zo als vandaag voor u kan staan? Niet één op de honderd vrouwen kan zoveel werk aan als ik. Ik heb vanuit principe gehandeld, niet impulsief. Ik heb die stap gedaan, omdat ik geloofde dat de Hemel de weg die ik insloeg goedkeurde, om mijzelf zo gezond mogelijk te doen zijn, zodat ik God kon verheerlijken in mijn lichaam en in mijn geest, die van God zijn. (Vgl. I Kor.6:20 Statenvertaling)
|