(1865) H. to L., hfdst. I, blz. 52 640. De bewoners van de Vroege Wereld waren onmatige eters en drinkers. Zij waren gewoon vlees te eten, hoewel God hun geen toestemming had gegeven om dierlijk voedsel te eten. Hun eten en drinken leidden tot uitspattingen en hun verdorven eetlust kende geen grenzen. Zij gaven zichzelf over aan afschuwelijke afgoderij. Zij werden gewelddadig en wreed en zó verdorven dat God hen niet langer kon verdragen. De beker van ongerechtigheid was vol en God reinigde de aarde van hun zedelijke vervuiling door de zondvloed. Toen de mensen na de zondvloed op het aangezicht van de aarde vermenigvuldigden, vergaten zij God en verdierven hun weg voor Hem. Onmatigheid in elke vorm nam in hoge mate toe.
|